| |
Conscience's 60ste verjaardag,
gevierd te Brussel, op 28 december 1872.
De 60ste verjaardag onzes meest geliefden romanschrijvers is in Belgie's hoofdstad plechtig gevierd geworden. Te dezer gelegenheid hebben de vereerders van den heer Hendrik Conscience hem een feestmaal aangeboden, waaraan niet alleen Vlamingen van Brussel, maar van gansch Vlaamsch-België deel namen.
Trouwens, een aanzienlijk getal Vlaamschgezinden, - waaronder verscheidene met roem gekende schrijvers, kunstenaars en geleerden- waren zich bij de feestplechtigheid komen voegen, ter verheerlijking des genialen dichters van ‘De Leeuw van Vlaanderen’. Even schitterend als welverdiend was dan ook die sympathieke huldebetooging, een bewijs dat het Vlaamsche volk de diensten, door Conscience aan de Letterkunde en aande Vlaamsche volkzaak bewezen, naar waarde weet te schatten.
De groote Concertzaal van het Hof van Brussel, waar het Banket plaats had, was eenvoudig maar smaakvol versierd. In reusachtige letters prijkte op het uiteinde der zaal het opschrift:
1812 { | Hulde aan Hendrik Conscience | } 1872 |
1812 { | Vlaanderen's geliefde(n) Volksschrijver. | } 1872 |
| |
| |
Onnoodig te zeggen dat 's mans intrede met eenen donder van toejuichingen en blijde welkomskreten werd begroet.
Het was zoowat 8 ½ uur toen het feest aanvang nam, dat zich van 't begin tot het einde door een' geest van hartelijke kunstbroederlijkheid heeft gekenmerkt. -
Bij het nagerecht werd door den beer Eug. Stroobant, Voorzitter van 't Banket, den officiëclen heildronk aan den held van het feest voorgesteld, nagenoeg in de volgende zeer toegejuichte bewoordingen:
‘Mijnheeren! - Ik stel U voor te drinken op het heil van hem, wien het feest van heden avond aangeboden wordt.
‘Het zal wel zeker niet noodig zijn hier de vele en onschatbare diensten aan te halen, door hem sedert meer dan veertig jaren aan onze Zaak bewezen, diensten die hem gewis ons aller hulde overwaardig maken. Ik hoef u niet te spreken van den roem dien hij door zijne voortreffelijke schriften niet slechts hier te lande, maar in gansch de beschaafde wereld beeft verworven. - Zijn naam, de de naam van Hendrik Conscience alléén is voldoende om onze vlaamsche harten van dankbaarheid, van hoogmoed te doen trillen. Onze heildronk te zijner eere zij dan de uitdrukking dier gevoelens!
‘Hopen wij, M.M., dat hij nog jarenlang aan 't hoofd der vlaamsche strijders staan zal; dat bij door zijn voorbeeld aller moed zal blijven opwekken en dat hij zijnen wereldberoemden naam nog aan menige schriften hechten zal,-schriften die dan ook immer en overal zullen getuigen van zijne liefde voor het vlaamsche vaderland, zijne diepe overtuiging in het heilig recht onzer Volkszaak, en zijn onwrikbaren wil om die zaak eenmaal boven hare vijanden te doen zegevieren.
‘Op het heil van Conscience!...’
Nadat hierop de bekers geledigd en daarbij van alle zijden de hartelijkste gelukwenschen aan den held van het feest gestuurd waren, werd hem, namens het inrichtend Comiteit, eene overheerlijke prachtkroon aangeboden. Daarop gaf de heer Julius Hoste lezing van een groot getal tijdens het feest ingekomene brieven en telegrammen van Noord- en Zuidnederlandsche kunstbroeders, die, verhinderd zijnde te komen, toch niet wilden nalaten den zestig- | |
| |
jarigen schrijver, hunne hulde te betuigen, - o.a. van Dr Nicolaas Beets, van Utrecht; Jhr. Schorer, Burgemeester van Middelburg; den heer Gouverneur van Zeeland; M. De Stoppelaer, van Middelburg; M. Peter Benoit van Antwerpen; M.A.C. Van der Cruyssen van Thielt; M. Crombez redacteur der Vrije Drukpers van St. Nicolaas, enz. enz. - De heer Maurits Van Lee deelde het volgend hem uit Leiden gestuurd adres aan den Jubilaris mede:
‘Ondergeteekenden, ook namens andere afwezige vrienden, brengen hulde aan Conscience, den 60jarige. - Vlaanderen's roem is Holland's roem! Nederland's roem is één? Dààrom juicht het Noorden met het Zuiden: Lang leve en bloeie Conscience, als sieraad van Nederland!’ (Geteekend: De Vries, Verwijs, Kern en Cosijn.)
Uit 's Gravenhage was van wege de letterlievende vereeniging ‘Oefening kweekt Kennis,’ insgelijks een betuigschrift van deelneming ingezonden, onderteekend door de heeren Van Zeggelen, Ten Brink, Ising, Cremer, Margadant, Jonkbloed, Veegens, Vosmaer, Campbell, Van Stockum, Jacobsen, Bekking, Van den Berg, Gram, Bank, De Vries en Bosboom.
De geestdriftige toejuichingen, die op de lezing dezer stukken volgden, bewezen genoeg hoezeer al de dischgenooten die bewijzen van sympathie, door de noordnederlandsche broeders jegens onzen Vlaamschen lievelingsschrijver uitgedrukt, hoog op prijs wisten te stellen.
Op eens ging het luidruchtig feestgejuich tot eene plechtige en aandachtvolle stilte over: De Heer Hendrik Conscience was recht gestaan om den hem gebrachten heildronk te beantwoorden. - Jammer dat onze aan de feesttafel genomene aanteekeningen niet volledig genoeg zijn om gansch zijne overheerlijke redevoering in extenso op te nemen; doch men begrijpt dat in dergelijke omstandigheden, notas nemen - vooral op een feest als dit - alles behalve gemakkelijk gaat! Derhalve moeten wij ons hier en daar bij den hoofdzakelijken inhoud bepalen:
‘Mijne vrienden, - ving Conscience aan - gij hebt mijn 60sten verjaardag willen vieren. Ik weet niet of het juist een voordeel heeten mag zestig jaar geworden te zijn; doch een voordeel is het
| |
| |
v oorzeker en een wezentlijk genot, zoovele hartelijke bewijzen van vriendschap te ontvangen. - Deze oogenblikken behooren tot de gelukkigsten mijns levens. Inderdaad, indien ik voor de heilige zaak waarvoor wij allen strijden, veel en lang heb gewerkt en gezwoegd, dan vind ik, in die sympathieke betooging mijner duurbare taalbroeders, op dit oogenblik de zoetste belooning.
Uit den grond mijns harten ben ik u daarvoor dankbear. Die uitdrukking van vriendenharten is mij duizendmaal meer waard dan welkdanigen roem mij in mijn leven ook zou kunnen te beurt vallen. Hier is het geene gemaaktheid, maar eene oprechte beweging des harten, eene wezentlijke inspraak des gemoeds, die op dit feest der vriendschap voorzetelt. Immers, wij zijn hier al te zamen vlaamsche vrienden, broeders ondereen, strijders voor het recht onzer moedertaal!
‘Met onuitsprekelijk geluk zie ik mij hier op 60jarigen leeftijd van al die mij liefhebben omringd: vooral vrienden uit Antwerpen, uit Kortrijk en uit Brussel, de drie steden die mij als het ware de drie verschillige tijdvakken mijns levens voor den geest brengen: - Dàar zie ik mijne oude trouwe vrienden uit de Scheldestad, waar ik mijne eerste jeugd doorbracht en voor het eerst de wapens tot den strijd voor Taal en Kunst opnam; - verder mijne vrienden van Kortrijk, waar ik vervolgens 12 jaren mijns levens heb gesleten; - hier om mij heen mijne vrienden van Brussel, waar het mij thans, bij den naderenden levensavond, zòò zoet aan het hart is zulke echt Vlaamsche medestrijders aan te treffen!...’
Vervolgens deed de spreker, door een beknopt historisch overzicht, den aanmerkelijken vooruitgang der Vlaamsche taal- en kunst beweging uitschijnen, - en dat in eene van die krachtvolle, bezielende, medeslepende improvisatiën, waarin Conscience's talent als redenaar zich steeds zoo schitterend veropenbaart:
‘... In 1832 hadden wij eigentlijk noch Vlaamsch Tooneel, noch Vlaamsche tooneelschrijvers; ook de Vlaamsche Dichtlier lag in 't stof der vergetelheid: onze gansche Letterkunde verkeerde in een bedroevenden toestand, den kwijndood nabij. En dit is te verstaan: Wat werd er ook, methetoog op 1830, niet al aangewend om het Vlaamsch gevoel uit te dooven! De omstandigheid der scheu- | |
| |
ring tusschen Noord en Zuid te baat nemend, lieten onze vijanden geene pogingen onbeproefd om in ons hart het besef onzer nederlandsche zelfstandigheid te versmachten, ons haat en nijd tegen Holland in te boezemen, en aldus de vijandelijkheid tegenover onze Noorderbroeders overal en in alles door te drijven! Wie Vlaming na 1830 nog zijne moedertaal dorst hoogschatten en verdedigen, die werd als ‘Orangist’ uitgescholden! Men trachtte hem bij het volk als een gevaarlijk man, als een slecht vaderlander aan de kaak te stellen!... - Doch het werk der taalversmachting gelukte niet: Ondanks al die tegenkantingen, dorsten eindelijk een zestal moedige Vlamingen, met Vader Willems aan hun hoofd, den verdrukkers der moedertaal weerstand bieden. Om het Vlaamsche volk uit zijn zedelijk verval weer te helpen opbeuren, brachten zij eene wezentlijke Volksletterkunde tot stand.
‘Van sedert 1836 was met de Vlaamsche kunst de Vlaamsche volksgeest heropgebeurd. In alle vakken werden werken geschreven die de herborene vlaamsche letterkunde aldra door gansch Europa kennen deden. Immers, vele van de werken onzer schrijvers werden in andere talen overgezet en bij den vreemde gunstig onthaald.
‘Naast de romanschrijvers stonden vaderlandsche dichters op, die de Letterkunde met heerlijke zangen verrijkten. En zòò, zoo zoo werd de wereld allengs gedwongen te herkennen dat een klein volk als Vlaanderen eene Letterkunde bezit, die - in evenredigheid - wel tegen die van andere natiën opwegen kan. (Levendige toejuichingen).
‘Ook de tooneelkunde werd tot een nieuw leven opgewekt. Een groot getal vlaamsche tooneelwerken werden er geschreven, waaronder verscheidene op aanmerkelijke verdiensten mogen aanspraak maken.
‘En dan de Nederlandsche toonkunst? Ook zij trad moedig op de baan der zelfsontwikkeling vooruit. Toondichters als Benoit, Gevaert, Miry, Van den Eede, Van Gheluwe, Waelput, De Mol, Blaes en zoovele anderen hebben vlaamsche werken voortgebracht. die de algemeene aandacht van België op hen gevestigd, en zelfs de Walen gedwongen hebben te herkennen ‘dat het waarlijk wonder
| |
| |
is dat op zòò korten tijd eene dergelijke muziekbeweging is kunnen tot stand komen.’
‘Die algemeene opwekking der vlaamsche kunstbeweging heeft dus ook alom den sluimerenden volksgeest doen ontwaken. De Nederlandsche Taalcongressen bevorderden de verbroedering tusschen Noord- en Zuid en steunden de vlaamsche volkszaak.
‘Antwerpen, de aloude Rubensstad, het vlaamschgezinde Antwerpen schonk der Moedertale den rang die haar in 't Bestuur eener vlaamsche stad toekomt, en richtte aan het Nederlandsch Tooneel een prachtigen kunsttempel op. (Toejuichingen. Leve Antwerpen!)
‘Gent en andere vlaamsche steden sloegen insgelijks de baan der vervlaamsching in, en in stads- en provincieraden wordt thans meer en meer het gebruik der volkstaal ingevoerd.
‘Is dat àlles? Neen, het is genoeg om ons moed te geven, maar de kamp dient hardnekkig te worden voortgezet. Gedurende eeuwen reeds worstelt het Zuiden om ons eigen karakter te verbasteren, en wij ook wij moeten even als onze voorvaderen steeds dien erfvijand van ons volksbestaan het hoofd weten te bieden. - Wij zijn geene zuiderlingen: in ons stroomt Noorderbloed! Met moed en beraden oordeel, zooals het den Vlamingen past, zetten wij den edelen strijd voort. Wij mogen niet lichtzinnig te werk gaan gelijk Frankrijk, neen; - stil aan, maar altijd vooruit gelijk Amerika: langzaam maar zeker! Dàt ligt in het vlaamsch karakter...
‘En thans, mijne Vlaamsche vrienden, mijne broeders, eindig ik met mijn herhaalden dank voor uwe blijken van verkleefdheid. - De hulde die gij mij heden bewijst komt echter niet aan mij persoonlijk, maar aan een gansch geslacht van Vlaamsche strijders toe: - Willems, Van Duyse, Van Ryswyck, Snellaert, Blommaert en anderen zijn reeds in den strijd gevallen; - wij, wij moeten nòg strijden, tot eens de blijde dag der overwinning aanbreke, tot eens het Recht boven het Onrecht zegeprale! Ziedaar onze heilige zending. - Te zamen onder het vaandel der Vlaamsche Beweging geschaard, kracht puttend uit eendracht en verbroedering, mogen wij vol hoop en vertrouwen de toekomst te gemoet zien: Ons duurbaar Vlaanderen moet en zàl gered worden. - Vergaan zal Vlaanderen nooit!...’
| |
| |
Een langdurig, oorverdoovend handgeklap, gevolgd door het gejuich van ‘leve Conscience!’ was de uitdrukking der diepe ontroering, die deze kernige, met zooveel gloed en innige overtuiging uitgesprokene rede op al de feestgenoten had te weeg gebracht.
Toen de stilte wat hersteld was trad de heer Lambrecht Van Ryswyck vooruit, om den Jubilaris, onder eene hartelijke toespraak, namens den Nederduitschen Bond van Antwerpen, een kostbaren ruiker aan te bieden, uit de schoonste en zeldzaamste bloemen der rijke verzameling van den vermaarden hofbouwkundige M. De Beucker vervaardigd. - ‘Wij Vlamingen - zegde M. Van Ryswyck - wij hebben in Conscience's vaderstad de schoonste bloemen die het winterseizoen groeien liet met zorg tot eeuen ruiker vergaard, om op dit 60ste verjaarfeest onzen geliefden volksschrijver aan te bieden, hèm die in den winter zijns levens nog steeds de schoonste bloemen uit den rijken hof zijner dichterlijke verbeelding plukt, om ze aan zijn geliefd Vlaanderen te schenken.’
Dat er na dezen nog menige speech word uitgesproken en menige heildronk voorgesteld, zullen onze lezers licht begrijpen. - Aan den held van het feest werd opvolgentlijk gedronken door de heeren: Fr. Van der Dungen (Brussel) namens de Vlaamsche afdeeling van den Belgischen Onderwijzersbond; - Dr Hanau, (Id.) namens de Morgenstar; - Wulfaert (id.) namens de Noordstar; - Scherpenseel, (id.) namens Nederlandsch Limburg, - C. Verbrugghe Joz. Mertens en L. Jottrand vader (id); - Dr Eug. Van Oye, (Oostende) namens het Vlaamsch Verbond; - den Voorzitter der Vereenigde Vrienden van Rumbeke; - een lid van de Kruisbroeders van Kortrijk, enz. - A.J. Cosyn van Antwerpen stelde een' dronk voor aan Conscience's schoonzoon, den gevoelvollen dichter-componist Antheunis; - waarop M. Lod. De Vriese van Gent er een toast bijvoegde voor de vlaamsche dichteres Mevrouw Antheunis, geb. Maria Conscience, - Verders dronk de heer Van Ryswyck nog aan den Voorzitter van het feestmaal, den verdienstelijken Stroobant; - Baron Geelhand van Merxem aan de Noordnederlandsche broeders; - de heeren Jul. Hoste en Fr. De Laet aan Peter Benoit, toondichter der vlaamsche oratorios: De Schelde en Lucifer; - M. Emanuël Hiel aan Karel Miry, componist der Vlaamsche operas: Frans Ackerman en De Dichter en zijn Droombeeld.
| |
| |
Door den gevierden Conscience werden mede een paar heildronken voorgesteld: een aan de lagere onderwijzers der vlaamsche gewesten, in antwoord op den toast van M. Van den Dungen, en een aan onzen vaderlandschen dichter Emanuël Hiel. Naast den componist van de Schelde en Lucifer, kon natuurlijk den dichter dier overheerlijke scheppingen niet worden vergeten. In lofrijke bewoordingen weidde Conscience uit over de poëzie van Hiel, die, zegde hij, met Dautzenberg, eene nieuwe richting aan onze vlaamsche dichtkunst heeft gegeven. Vòòr hen toch was deze als het ware geheel op Franschen leest geschoeid, verslaafd aan de stijve, eentonige vormen van het alexandrijn. Er hoefde een jong, een krachtig mannelijk gemoed, om op eens met den ouden slenter af te breken, en, door de harmonie van logisch aangewende maatveranderingen, ons terug te voeren tot de Noordsche dichtvormen, deze die waarlijk aan de Nederlandsche kunst passen. - Het is dat stelsel van versbouw, erkende Conscience, dat ook bij in zijn dramatisch gedicht De Dichter en zijn Droombeeld heeft gevolgd.
De heer Hiel antwoordde hierop dat hij den lof hem door M. Conscience toegezwaaid, niet onvoorwaardelijk kon aannemen. Immers, de dichtvormen door hem aangewend, zegde hij, bestonden vroeger in onze letterkunde, althans vòòr dat de fransche dichttrant daarop invloed had uitgeoefend. In het Nevelingen-lied b.v. daar vindt men al die vormen terug. - Het groote princiep hierbij is dat de vorm aan het gedacht, en niet het gedacht aan den vorm dient te gehoorzamen. Verders bracht M. Hiel hulde aan wijlen Dautzenberg, dien bij als zijn meester in het vak aanziet. Na verders eenige welgepaste bemerkingen over de wezentlijke verhouding tusschen poëzie en muziek, eindigde hij ten slotte zijne kernachtige rede met eenen dronk aan den vriend Conscience (Toejuiching), - aan hem aie ons De Leeu'v van Vlaanderen schreef, en voor ons is wat Homeer voor Griekenland is! (Levendige toejuiching).
Alvorens ons verslag van deze heugelijke feestviering te sluiten, dienen wij nog te melden dat door M. Antheunis - die, zoo als men weet, bij vele andere begaafdheden, eene wonderschoone stem paan, - de dischgenoten bij den afloop van het feest op eenige
| |
| |
vaderlandsche liederen vergastte. Hij zong o.a. de schoone volksmelodie (poëzie van Conscience):
‘Zij zullen het niet krijgen,
Ons duurbaar Vlaanderland!’
verders ‘Ik ken een lied’ van De Mol (gedicht van Antheunis) en ten slotte Miry's onsterfelijk volkslied: ‘De Vlaamsche Leeuw’ waarvan het refrein de gansche zaal door in koor werd mêe gezongen.
Aldus eindigde dit recht genoeglijk feest, waarop de Vlamingen hunnen 60jarigen volksschrijver haddengevierd, den man die aan de vlaamsche kunst een onsterfelijken roem geschonken heeft, en die zich om zijn minzaam, volkslievend karakter evenzeer beminnen, als om zijn onovertreffelijk talent bewonderen doet.
Mochten wij den hooggeschatten Conscience lang nog eene zoo bloeiende gezondheid zien genieten en hem nog vele jaren in ons midden behouden!
A.J. Cosyn.
P.S. De twee Brugsche burgerhelden door Conscience in zijnen Leeuw van Vlaanderen verheerlijkt, zijn op het feest niet vergeten geworden. Op voorstel van den heer Jul. Hoste is ten voordeele van het op te richten gedenkteeken eene geldomhaling gedaan, die 125.05 fr. heeft opgebracht.
|
|