lijke gevallen eene menigte omstandigheden, b.v. de natuur der materialen, welke tot het gebouw verbruik. werden, invloed hebben op de grootte van den schutskring. Om een uitgestrekt gebouw voor den bliksem te behoeden, is het noodig dit gebouw verscheidene doelmatig aangelegde afleiders te voorzien. In stede van de ijzeren opvangsroede aan den spits te vergulden, heeft men het zeer goede voorstel gedaan, dien spits uit wit-zilver (platina) te vervaardigen. Dit metaal geleidt namelijk zeer goed den bliksem en is bovendien maar uiterst moeielijk smeltbaar, zoo dat zelfs hevige bliksemslagen een spits niet licht kunnen bederven.
Wanneer een gebouw verscheidene opvangsroeden bezit, zoo is het geenszins noodig voor ieder dezer eene bijzondere afleiding te maken; het is voldoende dat zij gezamentlijk door eene enkele leiding verbonden zijn. Wat de vastmaking der leiding aan het dak- of muurwerk aangaat, het is teenemaal overbodig ze door bijzondere dragers te willen bewerkstelligen.
Is de leiding anders goed, zoo springt de bliksem nooit af, om zijnen weg door hout of metselwerk te nemen, tenzij dàn, wanneer zich daar achter aanzienlijke metalen bevinden. Van bijzonder belang is de sterkte - d.i. de middellijn - der leidingsroede.
De ondervinding heeft geleerd dat een groot getal bliksemslagen alleen dààrdoor werden veroorzaakt dat de leidingsroeden der bliksemafleiders, aan den straal geen genoegzaam snellen afloop konden verleenen, dewijl hunne dikte te gering was.
In 't algemeen kan men ijzerdraad van 15 millim. middellijn als dik genoeg voor de bovenaardsche leiding aanzien; indien men koper neemt, zoo is zelfs eene dikte van slechts 6 millim. genoeg. Om het roesten zooveel mogelijk te beletten, moet de leiding met lakvernis overtrokken worden.
De grondleiding is dàt deel van den bliksemafleider