De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijHet XIIde Nederlandsch Congres.
| |||||||||
[pagina 467]
| |||||||||
In 't midden latend de hoog gewaardeerde diensten, die Van Dale, als hoofdonderwijzer te Sluis, aan de volksbeschaving heeft bewezen, schetste spreker den man hoofdzakelijk als begaafd taal - en letterkundige af, wiens buitengewone verdiensten des te meer lof verdienen om de groote bescheidenheid die 's mans karakter kenmerkte. Dat de gansche vergadering met de lofrede des heeren De Jager instemde, bleek uit hare luide toejuichingen. Vervolgens geeft de heer Secretaris lezing van een door M. Blockhuys ingezonden schrijven, waarin deze te kennen geeft dat hij, wegens familie-aangelegenheden, onverwachts Middelburg heeft moeten verlaten, en zich derhalve verontschuldigt zijne twee aangekondigde verhandelingen - 1o Over de opvoeding der Belgischc vrouwen; 2o Over de Nederlandsche muziek - niet te kunnen voordragen. Beide stukken zullen echter als bijdragen tot het Congres-verslag dienen. Daarna wordt andermaal het voorstel des heeren Van Becelare ter tafel gebracht, strekkende om bij het Belgisch Staatsbestuur de noodige stappen te doen, opdat ten minste bij ééne der staatshoogescholen een leerstoel worde opgericht van Germaansche taal- en letterkunde, met bijzonderen terugblik op het Nederlandsch. - Dit voorstel wordt door de vergadering bekrachtigd, en de heeren D. Van Becelare (Kortrijk) Prof. Heremans (Gent) en Tony Bergmann(Lier) tot leden der daarmêe belaste Commissie benoemd. Niet in het programma der werkzaamheden aangekondigd, maar daarom den aanhoorders niet te minder aangenaam - was de waarlijk onderhoudende improvisatie van Dr E. Laurillard (Amsterdam): Over de woordspelingen in de Nederlandsche taal. Ofschoon spreker vooraf verklaart van oordeel te zijn dat men aan de geschiktheid eener taal tot het vormen van woordspelingen (calembourgs) wel te veel waarde hechten kan, toch meent hij te moeten protesteeren tegen de in Nederland vrij algemeen verspreide meening: dat onze taal zich niet, of althans oneindig minder dan de fransche tot woordspelingen leent. Zonder veel moeite b.v. zou men er in onze letterkunde een aanzienlijk getal kunnen verzamelen. Het is voldoende hierbij de ‘Brieven’ van Hooft en | |||||||||
[pagina 468]
| |||||||||
de ‘Sneldichten’ van Huyghens tot staving aan te halen. De menigvuldige, woordspelingen die in gemelde schriften voorkomen, zijn voorzeker niet allen even keurig en fijn, maar er zijn er toch vele onder die zeer gelukkig van vinding mogen heeten. - Dat er ook menige in den mond des volks bestaan, blijkt uit spreekwoorden en zegwijzen als de volgende: ‘Rapen is een edel kruid, ieder is op rapen uit,’ - ‘Duren is een schoone stad,’ - ‘Meenen ligt bij Kortrijk’ enz. Volgens Dr Laurillard kan men voornamelijk zes soorten van woordspelingen onderscheiden. Ten bewijze dat de Nederlandsche spraak voor geene van die zes ongeschikt is, haalt spreker die verschillige soorten volgender wijze aan:
‘De spanjaarts zijn nu door, wat schreit gij Neerland's zaat? - Ik kerm omdat in plaats van d'r de t niet staat.’
| |||||||||
[pagina 469]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 470]
| |||||||||
Na aldus door snedige voorbeelden, welke meermaals den lachlust der aanwezigen opwekten, te hebben bewezen dat niet onze taal, maar misschien wij zelven voor woorspelingen minder geschikt zijn, eindigde Dr Laurillard zijne geestige improvisatie met de volgende opsomming van woordspelingen, een bewijs dat ook den Nederlanders dat spelend vernuft niet vreemd is, waarmede in zonderheid de Franschen zoo begaafd schijnen: ‘... Maar ik verlaat nu de tribune, mij verlatende op uwe welwillendheid; doch juist dààrom het uur der sluiting niet willende verlaten. Ook zou, als ik te lang bleef spreken, de geachte heer die hier voorzit, mij door zijne terechtwijzing toonen dat een | |||||||||
[pagina 471]
| |||||||||
voorzitter ook wel een voorstander van regel en orde is. Vaartwel, Mijne heeren! ook al keert gij over land naar uwe woning, en grieft mij niet met tot elkaar te zeggen - ‘Waarom heeft men hem toegelaten?’ - ‘Wat! men had hem juist toe moeten laten; want wat er uit kwam was niet veel waard.’ Gelach en luidruchtige toejuichingen volgden op deze rede, waarna Dr Beets de opmerking in 't midden bracht, dat, zoo wij niet meer van die woordspelingen hebben, niet op de Nederlandsche Natie, maar wel op de Nederlandsche letterkundigen, daarvan de schuld te recht komt. Zij toch hebben er zich op toegelegd de woordspelingen - waarvan onze vroegere schrivjers wel eenig misbruik maakten - als zijnde van slechten smaak uit de litteratuur, en zoo ook uit het gebruik te verbannen. Prof.Groshans (Rotterdam) die over Coenraad Droste had beloofd te spreken, niet in de zitting aanwezig zijnde, zoo komt thans de heer J.H. De Stoppelaer (Middelburg) aan de spreekbeurt. Spreker treedt op met eene bijdrage over verschillige beoefenaars van de Middel-nederlandsche dichtkunst, te Middelburg (1365 - 1415). Hierna draagt Dr Schaepman (Rijsenburg) tot algemeen genoegen het fraai gedicht voor, getiteld ‘Neerland's taal,’ dat wij in eene vorige aflevering van den Kunstbode hebben medegedeeld. Door den Voorzitter wordt daarna aan de dagorde gebracht een door M. Odillon Périer op het Bureel neergelegd voorstel, van den volgenden inhoud: ‘Het XIIde Nederlandsch Congres drukt den wensch uit dat de bezwaren die in de rechtspleging in Belgie bestaan, betrekkelijk het gebruik der Nederlandsche taal, zooveel mogelijk worden opgeheven, en besluit dat van dien wensch zal worden kennis gegeven aan M. den Minister van Justicie in België.’ In de toelichting van dit voorstel merkt de heer Perier op, dat hij in de vorige zitting te veel van ‘Belgisch Staatsbestuur’ heeft gesproken; daarmêe heefthij eigentlijk ‘het uitvoerend be wind’ willen bedoelen. De redenaar brengt tevens hulde aan de vlaamschgezinde gevoelens van den Belgischen Justicie-minister M. De Lantsheere, die, zegt hij, een erkende Vlaming is, van wien het Congres wel iets in 't belang der vlaamsche taalrechten verhopen mag. | |||||||||
[pagina 472]
| |||||||||
Bij acclamatie wordt het voorstel-Perier aangenomen, even als dàt van op elk Congres mededeeling te doen omtrent den toestand van het taalgebruik in Belgie. - Vervolgens worden door de algemeene vergadering eenige uit de beraadslaging der Sectien ontstane voorstellen bekrachtigd, welke wij in ons verslag dier afdeelingen hebben vermeld. Alleen de bespreking van het voorstel, om den heer Alberdinck-Thijm te gelasten met de verspreiding der Handelingen van 't Congres, in Duitschland, geeft aanleiding tot een hevigen woordentwist tusschen de heeren Prof. Vreede, Van Lee, Prof. Heremans, Dr Laurillard, Scherpenseel, (Brussel) en Van der Cruyssen (Thielt.) Eerstgenoemde verklaart zich tegen het voorstel, dat hij als gevaarlijk aanziet. Hij zegt verheugt te zijn dat ditmaal geene taalgeleerden uit Duitschland zijn opgekomen, en dus het Congres niet gelijk het voorgaande met duitsche elementen is besmet. Ten krachtigste wordt door Prof. Heremans en andere leden tegen dit volgens hen beleedigend gezegde geprotesteerd. Alhoewel het wenschelijk is dat de Duitschen zich met onze staatkundige zaken diet bemoeien, mag men er echter fier op zijn het geleerde Duitschland in onze taal- en letterkunde belang te zien stellen. De heer Van Lee, ofschoon insgelijks de woorden van Prof. Vreede ongepast vindend, acht echter het voorstel vernederend èn voor Nederland èn voor Duitschland, - misschien wel voor den heer Alberdinck zelven. Ons land, zegt spreker, is niet door een Chineeschen muur van Duitschland afgescheiden, zoo dat men dààr niet weten zou wat bij ons optaal- en letterkundig gebied omgaat, zonder dat M. Alberdinck daarheen het Congresverslag rondzende! Op voorstel van M. Lantsheer wordt ten slotte het plan der 1ste Sectie van de hand gewezen, en besloten dat het Verslag eenvoudig voor alle belangstellenden zonder onderscheid te koop worde gesteld. Een voorstel van M. Geelhand, betreffende eene officëele muntéénheid in Noord en Zuid, wordt afgewezen als eigentlijk niet tot het gebied van het Congres beboorend. De beer Rooses verlangt dat er door het Congres worde aangedrongen op eene vermindering van postrecht voor de drukwerken tusschen Noord- en Zuidnederland, ten einde aldus het verkeer der dagbladen en tijdschriften te vergemakkelijken. | |||||||||
[pagina 473]
| |||||||||
Door den heer Van Eck worden tegen de uitvoering van dit plan eenige praktische bezwaren geopperd. Echter is de vergadering het in grondbegin eens over de wenschelijkheid dat in beide landen de posttarieven voor het verzenden van drukwerken worden verminderd. Thans kwam de vraag aan de dagorde: wààr het volgende Taal- en Letterkundig Congres zal worden gehouden. Van wege het Gemeentebestuur van Antwerpen was den Voorzitter een telegram toegekomen, verzoekend dat het XIIIde Congres zich in de Scheldestad zou vereenigen. Van een anderen kant verklaart Prof. Van Driessche zich gemachtigd namens den Burgemeester van Brussel, den wensch uit te drukken dat zulks in Belgie's hoofdstad geschiede. De heeren J. De Geyter (Antwerpen) Prof. Heremans, Odillon Périer en Piccardt (Goes) pleiten voor Antwerpen; de heeren Van Driessche, L. Jottrand (Brussel) en Scherpenzeel integendeel voor Brussel. De vergadering gaat tot de stemming over. Met 91 stemmen tegen 58 (voor Brussel) wordt de voorkeur aan Antwerpan gegeven. Nadat op voorstel der heeren De Geyter en Ten Brink een dank is gestemd aan het Brusselsch stadsbestuur en aan de sprekers die dezes uitnoodiging hebben ondersteund, maakt de heer Jan Van Beers zich de tolk der vergadering om den voorzitter M. de Jonge van Ellemeet dank te zeggen, voor de uitmuntende wijze waarop hij de werkzaamheden heeft geleid. (Toejuiching). De heer Voorzitter verklaart zich ten zeerste getroffen over die betuiging van welwillendheid te zijnen opzichte, brengt hulde aan den heer de Stoppelaar en stuurt vervolgens een hartelijk woord van dank aan de dames, die in zoo groot getal de algemeene zittingen met hare aanwezigheid hebben vereerd. Ten slotte drukt hij de hoop uit dat op de volgende congressen diezelfde geest van goede verstandhouding moge heerschen, welke dit Congres heeft gekenmerkt. Daarop wordt het XIIe Taal- en Letterkundig Congres gesloten verklaard. A.J. Cosyn. | |||||||||
[pagina 474]
| |||||||||
Naschrift.- Hierbij dient nog gevoegd worden dat de stad Middelburg het Congres door schitterende feestelijkheden heeft vereerd, en zoo van wege het Bestuur als van wege de ingezetenen niets is gespaard geworden om ons het verblijf in Zeelands hoofdstad aangenaam te maken. Een rijtoertje naar de lieve zeebadplaats Domburg verschafte den Congresleden gelegenheid aan hunnen Voorzitter M. de Jonge van Ellemeet, op zijn kasteel Overduin, een bezoek te brengen, alwaar hun een onthaal ten deele viel, dat even gulhartig als vorstelijk was. 's Donderdags had in de nieuwe zaal van het Schuttershof een luisterrijk feestmaal de Congresleden niet minder aangenaam vereenigd. Talrijke toasten werden voorgedragen, o.a. door M. de Jonge Van Ellemeet, san den koning van Holland en dien van België; M. Desiré Delcroix, aan het Noordnederlandsche volk; Baron Van Lynden, gouverneur van Zeeland, aan M. Vrambout, gouverneur van West-Vlaanderen; M. Vrambout, aan baron van Lynden; Jhr. Schorer, burgemeester van Middelburg, aan het Zuidnederlandsche volk; M. van Vollenhoven, aan den heer Voorzitter van het XIIe Congres; M.J. Van Beers aande inrichtende Commissie; M. Vreede, aan M. Lantsheer; Dr Ten Brink, aan de Middelburgsche dames; M.H. Conscience, op het grondbegin onzer congressen; M. Delbare, op de verbroedering tusschen Noord en Zuid; M. Lantsheer, aan M. Conscience; M. Boot, oud-minister van justicie, aan Zeeland; Dr Laurillard, aan de uitbreiding van het volksonderwijs; M. Odillon Perier, aan het jonge Holland, enz. enz. A.J.C. |
|