De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijDe Zuidnederlandsche schrijvers
| |
[pagina 454]
| |
en meer dan twintig blij- en tooneelspelen; zijne werken zijn echter allen allerzeldzaamst geworden. Ziehier eene - naar wij meenen - nagenoeg volledige lijst zijner tooneelstukken: ClarindeGa naar voetnoot(1) of de rampzaalige door de liefde, treurspel in vijf bedrijven; de onverwachte redding, treurspel, (vijf bedrijven), De bevredigde vader, tooneelspel, (vier bedrijven)Ga naar voetnoot(2); Justina of de onderwerping van Namen aan de gehoorzaamheidvan zijne Majesteit den keizer en koning Leopoldus II, burgertreurspel, (drie bedrijven); de beloonde kinderliefde, tooneelspel, (drie bedrijven); Het zinken der Oostendsche pont-schuit, tooneelspelGa naar voetnoot(3) (drie bedrijven); De listige bakkerin of de twee Sattans, blijspel (in één bedrijf); Den onbermhertigen schuldeischer, tooneelspel (in drie bedrijven); Het pruisisch soldaten kwartier, zangspel; Den vrijer incroyabelGa naar voetnoot(4), blijspel in een bedrijf; De menschlievendheid der dorpelingen na den Veldslag van Charleroy, zangspel; De ware vaderlander, treurspel (in drie bedrijven); Cumma, treurspel (drie bedrijven); Willem van Amsterdam, treurspel (drie bedrijven); Maria Stuart, treurspel (vijf bedrijven) naar het fransch; De remplaçant, blijspel; De Student, id.; De boeren-patriotten, id.; Het aangenaamste geschenk, zangspel. Verders nog twee allegorische zangspelen voor prijsdeelingen; een allegorisch zangspel voor een jubelfeest; een dito bij het sluiten van een vredesverbond; vier kleine tooneelstukjes voor kinderen op eene latijnsche school; twee tooneelstukjes voor meisjes. In het Nederduitsch letterkundig jaarboekje voor 1836 vinden wij ook gewag gemaakt van een tooneelstuk: | |
[pagina 455]
| |
De veldslag van Waterloo, aan Hofman toegeschreven. Mogelijk is het een verkeerd opgegeven titel voor De menschlievendheid der dorpelingen. Volgens J. De Borchgrave zou hij insgelijks de vier volgende treurspelen hebben vervaardigd: Pyrrhus; Don Pedro; Tancrede; Mahomet.Ga naar voetnoot(1) Hofman's tooneelwerken maakten destijds zeer veel opgang en werden menigmaal gespeeld. De schijver zelf vervulde er soms de bijzonderste rollen in: zoo zien wij hem in Clarinde, zelf op de planken treden in den rol van Fernando Gonzaga. - Zijne stukken getuigen meestal van eene groote bedrevenheid in de tooneelkunst en eene ernstige studie der tooneeleffecten; zij zijn vervat in den toenmaals heerschenden trant: overdreven romantisme, met gebrek aan ernstige karakterschildering. Vooral Clarinde of de rampzaalige door de liefde (1796) verdient onze aandacht. Wij zullen beproeven, om den geest van Hofmans werken te doen kennen, eene ontleding van dit laatste stuk te maken. Zeker zal het niet zonder belangstelling gelezen worden. | |
Eerste Bedrijf.- Van Alegré is een fransch edelman die in eene verovering van Lombardië door de Franschen krijgsgevangene werd gemaakt en thans in die hoedanigheid opgesloten blijft in het kasteel van Fernando Gonzaga. Valcour, een ander edelman, die in het kasteel verblijft, vertelt aan Van Alegré, dat de vader van dezen laatste vroeger ook in eenen oorlog tegen de Italianen gesneuveld is en aan zijnen zoon zijne gansche erfenis heeft overgelaten. Hij voegt er tevens bij dat Frankrijk, aangevallen door de Britten, op dit oogenblik met Italië eenen wapenstilstand sluit, hetgeen noodzakelijk zijne aanstaande verlossing voor gevolg zal hebben. Terwijl zij aldus aan 't kouten zijn, verschijnt Gonzaga, die aan zijnen gevangene het blijde nieuws zijner verlossing komt melden. Hem wordt verlof gegeven om zoo spoedig mogelijk naar Frankrijk terug te keeren, doch daar er tusschen Gonzaga en Van Alegré, ge- | |
[pagina 456]
| |
durende zijne gevangenschap, oprechte vriendschapsbanden waren aangeknoopt geworden, werd deze laatste uitgenoodigd om nog eenigen tijd op het kasteel te verblijven; iederen stond wordt een prins ‘van hoogen staat’ verwacht aan wien Gonzaga zijne dochter Clarinde ten huwelijk heeft beloofd; Van Alegré wordt gevraagd om de huwelijksfeesten bij te wonen. - Verslagenheid van dezen laatste die voor Clarinde eene vurige liefde heeft opgevat.- Hij Verklaart niet langer te willen vertoeven, maar laat zijn verlangen kennen om vòòr zijn vertrek, aan Clarinde zijne gevoelens van dankbaarheid te mogen uitdrukken, voor de heusche wijze waarop zij den gevangene van haren vader altijd behandeld heeft. Door de samenspraak der twee geliefden verneemt eerst Clarinde haars vaders voornemen omtrent haar huwelijk met den vreemden prins, maar zij zweert dat zij nooit hare hand aan eenen anderen dan Van Alegré zal schenken. Intusschen is de prins, bij name Adilon, te Mantua aangekomen en Clarinde ontvangt het bevel dat zij hem met haren vader te gemoet zou gaan. | |
Tweede Bedrijf.- Vooraleer Gonzaga naar Mantua kon vertrekken is reeds Adilon op het kasteel aangekomen. Hij wordt terstond aan Clarinde voorgesteld, en als een onberispelijk galant mensch doet hij terstond aan zijne verloofde eene gevoelvolle liefdeverklaring. Hij heeft, zegt hij, langen tijd den oorlog gevoerd en naar krijgsroem getreefd ten einde haar te behagen; maar deze antwoordt zonder dralen dat het door zulke middelen niet is, dat men hare liefde zal verwinnen. ‘Indien ik tot uw gâ gevormd ben door den Al (God) In de afwezigheid van Adilon verklaart alsdan Clarinde aan haren vader dat zij nooit dien ongekenden vreemdeling beminnen zal; dat zij overigens haar hart heeft geschonken aan Van Alegré en zij er nooit zal in toestemmen eenen anderen toe te hooren. Met diepe spijt hoort de vader die uitdrukkelijke verklaring van zijne dochter; hij tracht hare neigingen te wederleggen, op grond dat Van Alegré een Franschman, diensvolgens een vijand van zijn vaderland is, en gaf hij ooit aan dien vreemden overweldiger de hand zijner dochter, hij als een landverrader zou aanzien en uitgescholden worden. Clarinde nogtans laat zich door de aanmaningen van | |
[pagina 457]
| |
haren vader niet overreden; zij pleit vurig ter gunste van haren geliefde en beweert liever te zullen sterven dan met prins Adilon in den echt te treden. Die openhartige verklaring der dochter heeft tot gevolg dat de vader onmiddelijk aan Van Alegré bevel geeft om het kasteel te verlaten. Clarinde poogt niet hem te weerhouden, integendeel zij raadt hem ook aan te vertrekken, om aan de wraak van Adilon te ontsnappen, maar die raad wordt door haar niet gegeven zonder eene plechtige belofte dat zij hem immer - wat ook gebeuren moge - getrouw zal blijven. Adilon hoort bij toeval die belofte en ontvlamt in woede. Van Alegré vertrekt. | |
Derde Bedrijf.Met den aanvang van het derde bedrijf nemen de toestanden onzeggelijk veel in belang toe, door de bijzonderheid, die men te weten krijgt, dat het juist door Adilon is, dat Van Alegré werd gevangen genomen, dat het nog Adilon is, die hem het leven heeft gespaard en in bewaring heeft overgeleverd aan Gonzaga. - Dat is, wat Adilon zelf bekend maakt in eene samenspraak met zijnen vriend Lucidam. Dààrom, zegt hij, zou Van Alegré uit erkentelijkheid voor mij moeten onderdoen; maar hij heeft mij integendeel eene doodende smart berokkend: ‘Ja, 'k hebbe een slang alleen het leven aangeboden.
Om mij daarna voor loon, met haar vergif te dooden.
Denk nu of ik op hem ten onregt ben gestoort,
En of zijn leven niet Adilon toebehoord.’
Lucidam doet zijnen vriend opmerken, dat waarschijnlijk Van Alegré onbewust is dat hij zijne redding aan zijnen mededinger te danken hoeft; indien hij daarvan onderricht werd, zou zijn gedrag stellig teenemaal veranderen. - Adilon keurt de opmerking goed en daar hij vernomen heeft dat Van Alegré nog het kasteel niet heeft verlaten, neemt hij het besluit daarover zelf met hem te gaan onderhandelen. Op het verwijt van Adilon antwoordt Van Alegré dat hij nooi een moorddadig wapen tegen zijnen ouden redder richten zal; maar hij wil niet toegeven, de erkentenis zòò ver te drijven als van hem wordt gevergd, en heeft Adilon spijt jegens hem edelmoedig te hebben gehandeld, ‘Dit leven is hier nog, gy kond my dit ontrukken.
Zie hier myn borst, gy kond daar in uw degen drukken.’
| |
[pagina 458]
| |
Adilon, in zijne verwachting bedrogen, wordt onzinnig van woede en wil zijnen tegenspreker met den degen aanvallen; deze trekt ook zijn degen uit om zich te verdedigen. Eenklaps verschijnen Gonzaga en Clarinde die het tweegevecht beletten en het jonge meisje, door schrik ontzet, valt in bezwijming in de armen van Van Alegré. Razend van woede, voegt Adilon thans den laster bij de snoodheid en beschuldigt zijnen tegenstander hem te hebben willen vermoorden. Op zijn eigen bevel wordt Van Alegré naar de gevangenis geleid. Adilon verklaart nu aan Clarinde dat hij Van Alegré voor den dood sparen zal, indien zij aan hem haar hart wil schenken, en Gonzaga voegt zijnen vaderlijken raad bij den eisch van den prins. Het meisje weerstaat, want zij denkt dat het Van Alegré zachter zal zijn te sterven dan haar met zijnen mededinger in het huwelijk te zien treden. Op de weigering van Clarinde, vertrekt Adilon om de strafuitvoering te doen verhaasten. Terwijl Clarinde, met haren vader alleen gebleven, dezen laatsten harde verwijten toeduwt over zijne handelwijze, verschijnt Valcour die naar het lot van zijnen vriend komt vernemen, en van Gonzaga vergt en ook verkrijgt dat hij bij Van Alegré zou worden geleid. | |
Vierde Bedrijf.Dit vierde bedrijf begint met eene samenspraak tusschen Adilon en Lucidam. Deze laatste raadt zijnen vriend aan, zijne vervolgingen tegen Van Alegré te staken, dezen naar Frankrijk te laten terugkeeren, waarna hij, bij de afwezigheid van dien Franschman, niet veel moeite meer zal hebben om het hart van Clarinde te winnen. Handelt hij anders, nimmer meer moet hij hopen voor het verbolgen en wanhopige meisje iets anders te zijn dan een voorwerp van haat. - Adilon laat zich overtuigen en stemt toe. Doch zijn vriend Pedro vindt zulke handelwijze ongerijmd en gevaarlijk; hij bedenkt terstond eenen helschen list: ‘Beveel van Alegré op 't oogenblik te ontkluisteren,
Hou u als vriend; verberg de wraakzucht die gy voeld;
Veins dat de liefde voor Clarinde word verkoeld
En dat gy t overschot zult tragten uit-te-dooven:
Dan doet ge in 't heimelyk het leven hem berooven.
Door 't felst vergift raakt gy uw Me-minnaar haast kwyt,
Daar niemand weten zal dat gy dendaader zyt.’
| |
[pagina 459]
| |
Die verraderlijke ingeving is een lichtstraal voor Adilon. Hij bereidt zich om den raad van Pedro te volgen, doch nauwelijks is zijn besluit genomen, of Clarinde komt tot hem en vraagt of het inderdaad waar is dat aan haren geliefde de vrijheid is teruggeschonken. Het antwoord klinkt brutaal en onverbiddelijk: ‘Ja, als gij zweeren wilt nooit meer aan hem te denken.’ Het tooneel, dat op dit antwoord volgt, is echt pathetisch. Weifelend tusschen twee even gruwzame uitersten, ofwel het leven van haren geliefde te sparen en te zweren hem voor immer te vergeten, om den onmenschelijken Adilon toe te hooren, ofwel het edel en onschuldig bloed van den Franschen vorst te laten vergieten, voelt Clarinde in hare teedere ziel eene wanhopige worsteling plaats grijpen. Een oogenblik wil de stem der liefde zegepralen: ‘Neen.... neen.... Adilon! nooit zal ik myn hand u geven!’ Op het antwoord van Adilon: ‘Het is genoeg; uw mond verwyst hem om te sneven,’ neemt de vertwijfeling weer de bovenhand; zij stamelt iets dat haar mond niet durft uitspreken. ‘O ja... Mynheer! 'k zal u.... Adilon heeft begrepen en verwijdert zich in allerijl om Van Alegré zijne vrijheid te schenken. Maar nauwelijks is hij weg, of Clarinde komt tot bezinnen; zij kan de wroeging van haar geweten niet weerstaan; zij ontbiedt den bevelhebber van haars vaders hofwacht: Mijn vriend! ga, zoek de prins Adilon, 't is nog tijd: Zeg dat ik 't woord herroepe, uit dwang aan hem gegeven.’ Clarinde, alleen gelaten, is onderhevig aan de onstuimigste gemoedsbewegingen: eene soort van zinsbegoocheling benevelt haren geest: zij ziet haren beminde Van Alegré uit de gevangenis tredend; hij nadert het schavot: ‘Zijn wreede beul heeft reeds het slagt-zwaard opgevat.
o Hemel!.. Ach!... de grond word met zijn bloed bespat.
Ik sterf’......
Doch welhaast doet de stem van Van Alegré haar uit hare bezwijming ontwaken: haar geliefde in persoon staat inderdaad voor haar, | |
[pagina 460]
| |
om haar, vol hope en vreugd, zijne onverwachte vrijstelling te verhalen, - maar de ongelukkige moet welhaast uit den mond van Clarinde zelve vernemen aan welken prijs hij zijne vrijheid had erlangd. Hij betreurt het, dat zij hem niet liever heeft laten sterven, en als Clarinde hem meldt dat zij inderdaad reeds haar bevel had herroepen, is zijn hart wêer opgebeurd; hij neemt afscheid om zich terug in de handen des beuls te leveren, en aan den rand des grafs, kan hij dit verhevene woord spreken: ‘Ik herleef, vriendin! Ik ga......................’ Doch weldra verschijnt Adilon, en schijnbaar onderworpen verklaart hij thans overtuigd te zijn dat de afkeer dien de vorstin tegen hem gevoelde onverbiddelijk is; hij ziet af van elke aanspraak op hare liefde, en hij zal zich ver verwijderen om het overige van den liefdegloed die nog in zijn herte blaakt, te dooven. Door zijne list bedrogen, leveren de twee gelieven zich geheel over aan de vreugd die hunne ziel vervult. Welhaast echter wordt Van Alegré in zijne geluksdroomen gestoord door de komst van Pedro, die, in naam van zijnen meester Adilon, hem een geschenk aanbiedt: het is eene schoone vrucht, vergezeld van den volgenden brief: Mynheer en dapp're Prins!
‘Ik bid, dat deéze vrugt my aanstonds toegekomen,
Door u, in dankbaarheid van my werde aangenomen:
Zy is gering, maar zal u, hoope ik, smaaken doen
Het teder vriendschapszoet, die 'k staag voor u zal voên.’
Van Alegré was - zoo 't schijnt - naïef of dwaas genoeg, om geen verraad te vermoeden; hij nam de vrucht en zijne eerste gedachte - zooals het eenen minnaar past - was: ‘Ze is voor Clarinde: biên wy die terstond haar aan.’ | |
Vijfde Bedrijf.Wij vinden Van Alegré alleen, sinds uren op de komst van Clarinde wachtend... maar vergeefs. Gonzaga komt en verwijt hem dat hij hare dochter heeft vergiftigd. - Van Alegré hoort met ijzing dit verschrikkelijke nieuws aan, en verlaat uitzinnig het tooneel, bereid om zich op den laffen Adilon te wreken. Middelerwijl verschijnt Clarinde zelf, geleund op den arm van eenen bediende, en ten prooi aan de treurigste folteringen. Zij ook | |
[pagina 461]
| |
meent dat zij sterft door de schuld van Van Alegré, en nogtans is hare liefde zòò oneindig, dat hare eerste vraag is: ‘Waar is Van Alegré? Wil, wil hem hier ontbiên.
Ik wensch voor myne dood hem nog eenmaal te zien.
Zyn lieflyk byzyn zal gewis myn smart vermind'ren.’
Terwijl Gonzaga in wanhoop losbarst, verschijnt de schijnheilige Adilon, verontwaardigd over de afschuwelijke daad van den ‘gauler’ en hij zweert niet te zullen rusten tot hij zich in het bloed van dat monster heeft gewroken. Maar Clarinde onderbreekt hem om nogmaals te vragen dat men Van Alegré zou ontbieden; zij kan niet gelooven dat hij haar moordenaar zou zijn; zij schijnt de echte waarheid te vermoeden. Van Alegré komt inderdaad, en nauwelijks heeft hij den moordenaar gezien, of hij valt hem met geweld aan; hij steekt hem zijn degen door het lijf, en Adilon valt doodelijk gekwetst, in de armen van zijn gevolg.- Dan werpt Van Alegré zich uitzinnig aan de voeten van Clarinde en verhaalt haar de geheele toedracht der zaak. Door wanhoop vervoerd, wil hij zich zelf van het leven berooven; Clarinde werpt zich op hem en weerhoudt het staal dat hij reeds op zijne borst had gedrukt; doch zij bezwijkt welhaast, hare krachten verlaten haar meer en meer... Zij zijgt dood ter neêr. - Die afgrijseijke smart kan ook Van Alegré niet overleven; hij valt stervend in de armen van zijnen vriend Valcour.
Duidt de leiding van het geheele stuk, het wel te pas brengen der effecten, eene ernstige studie der tooneelkunst aan, onder opzicht der versificatie laten de werken van Hofman meer te wenschen over. De PotterGa naar voetnoot(1) haalt twee brokken aan uit zijne nederlandsche dichtstukjes, die waarlijk der moeite niet waard zijn overgeschreven te worden. Ook als dichter was Hofman weinig bekend; terwijl hij als tooneelschrijver in zijnen tijd bijzonder veel bijval heeft genoten. Tot in 1836 zien wij zijne tooneelstukken nog immer door de rethorikale maatschappijen druk vertoond worden.Ga naar voetnoot(2). Toen Hofman in 1835, in gevorderden ouderdom overleed, schreef de maatschap- | |
[pagina 462]
| |
pij van Rhetorika De Kruysbroeders, te Kortrijk, om zijne gedachtenis te vereeren, als onderwerp van eenen dichtstrijd, een lierzang uit, op het afsterven van haar vijftigjarig lid. Den 15 November 1836 had, op haren gewonen schouwburg, de prijsuitreiking met ongemeenen luister plaats. Ziehier hoe die plechtigheid beschreven werd, door de hand van eenen tijdgenoot. Zij bewijst hoeveel genegenheid men voor het talent van Hofman gevoelde:
‘De plechtigheid begon met de uitvoering van een tooneelstuk. Dan volgde de uitreiking der prijzen, en de twee treurzangen werden afgelezen door de heeren Beernaert en Devreese, wier uiterlijke welsprekendheid, zoo menigmaal bekroond, niet weinig heeft bijgedragen tot de algemeene toejuiching, welke bij het hooren der twee lettervruchten ontstond. Maar niets heeft den aanschouwer meer getroffen dan 's grooten mans apothéose, waarmede de plechtigheid werd geëindigd. Een grafgesticht rees op het tooneel, en terwijl zingende kooren, vergezeld van de aandoenlijkste harmonij, vervaardigd door den heer P. Van der Ghinste, muziekmeester, zich lieten hooren, traden, in blank gewaad, met hangende tres, en befloersden schedel, de rouwende zanggodinnen op, die op de tombe lauwertakken kwamen nederleggen, en daartegen weenende geleund bleven. Eensklaps verschijnt op den achtergrond, aanvarende op Carons boot, de met den beschreiden dichter volmaakt gelijkende schim; zij strandt aan het Elyseesche rijk; zalige geesten komen haar te gemoet, vatten haar bij de hand, en men ziet haar langzamerhand verdwijnen. Zoo eindigde deze treffende plechtigheid waarvan Kortrijk lang de herinnering zal bewaren. Langer nog zal het den man die er de held van was, gedachtig zijn.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 463]
| |
‘Hofman bezat, zegt SnellaertGa naar voetnoot(1), in hooge mate de gave voor de vuist te dichten; vele zijner tooneelstukken vloeiden uit zijne ader, met eene snelheid, waarvan de jaarboeken der letterkunde in Zuid-Nederland maar weinig voorbeelden vertoonen.’ Die bewering van den heer Snellaert wordt volkomen bevestigd door de eigene verklaring van Hofman. In het voorbericht van zijn treurspel Justina, lezen wij immers: ‘Ik begon het eerste bedrijf, en dit lukte mij zoodanig na wensch, dat ik hetzelve, binnen acht dagen, zonder verzuim van mijn dagelijksch handwerk, voltooide. Ik liet het den voornoemden vriend zien, 't geen hem volkomen behaagde, waardoor ik te meér iever kreeg, de twee andere bedrijven daar bij te voegen, die ik ook in acht dagen ieder volmaakt zag.’ En men merke op dat Justina een zijner beste voortbrengselen is. Hofman was van de nederigste afkomst en vervulde, zooals ons de heer Snellaert verzekerde, de ook zeer nederige bediening van belleman of stadsroeper in zijne geboortestad. Zeker, indien stoffelijke voorspoed altijd hier op aarde de belooning der bekwaamheid was, zou onze kortrijksche schrijver een beter lot zijn te beurt gévallen. Niettegenstaande zijn alles behalven verheven ambt bleef hij zijn leven lang de kunst vereeren en ook zijne moedertaal, die hij immer de diepste genegenheid toedroeg. In de redevoering door den heer Ant. Delacroix, voorzitter der Kruysbroeders op Hofmans graf uitgesproken, lezen wij: ‘Wars voor het vreemde, en ware beminnaar zijns Vaderlands, verdedigde hij krachtdadig en ten allen tijde onze schoone, rijke en vloeiende moedertaal, vele opofferingen deed hij om dezelve, in weerwil der tijdsomstandigheden in stand te houden, op te beuren, en aan de jongelingschap beminnelijk te maken.’ Wordt voortgezet. J.O. De Vigne. |
|