De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |
Poëzie.Liedekens voor kleine en groote kinderen.Ga naar voetnoot(1)1. - Beminnen.Vraag aan het roosje roodgekleurd,
Waarom het den lucht doorgeurt?
Het zal wel zwijgen, liefste kind,
Maar 't is, omdat het bemint.
Vraag uwer moeder zoelen zacht,
Waarom ze u tegenlacht?
Ze zal u kussen, liefste kind,
Omdat zij u bemint.
O wilt ge wezen van gemoed
Steeds edel, rein en goed,
Wel denkt dan immer, liefste kind;
Ik min en word bemind.
| |
[pagina 446]
| |
2. - Het Muisje.Gister avond in ons huis
Hoorde ik piepen eene muis;
'k Zag in 't hoeksken van den haard
Weemlen haren langen staart,
'k Zag hare oogjes zwart als git
En vernam haar scherp gebit.
Muisje, muisje, 't doet me spijt,
Dat ge hier gekomen zijt...
Waarom liet ge toch den stal?
Hier, hier gaapt de looze val,
Hier, hier loert de rappe kat,
Muisje, muisje weet ge dat?
Muisje, muisje, listig dier,
Wat ge doet en deugt geen zier,
Bijt ge 't linnen niet aan stuk?
Muisje, daarom wacht u druk.
Piep... ge springt... maar niet te gauw!
Flap... u grijpt de katteklauw.
| |
3. - Mieken.Kent ge niet het wakker Mieken,
't Woont hiernevens in de buurt,
't Is reeds op vòòr 't, morgendkrieken,
't Rust maar als de manegluurt.
Kent ge niet het fijne Mieken,
't Is gedienstig, gul van aard,
Ja, steeds vlijtig als een bieken,
Dat op bloemen honig gaart.
Kent ge niet het vroolik Mieken
Dal als d'appel glansend bloost,
't Zingt bijwijl een lustig liêken,
't brengt den droeven heul en troost.
Kent ge niet het brave Mieken,
Dat zoo neerstig werkt en leert,
Hadde 't meisje hemelwieken,
't Werd als engel blij vereerd!
| |
[pagina 447]
| |
4. - De Starrekens.Daar klinken de klokken des avonds zoo zacht,
De schaapjes verlaten de wei vòòr den nacht;
De zangen verstommen, de zonne verdwijnt,
Het dorpken wordt rustig, de mane verschijnt.
De starrekens glinstren in 's hemels azuur,
Ze lonken mij tegen, als stippekens vuur,
Maar werelden zijn het, veel grooter dan de aard
Die draaien en zwaaien, in rustlooze vaart.
Hoewel ge zoo stille door 't vensterken licht,
Al biddende wendt ik tot u mijn gezicht:
O starrekens, zonnen, zoo groot en zoo schoon,
Ge geeft ons van Godes vermogen betoon!
| |
5. - Nederland.Jongens, hier is Nederland!
't Is een heilig, dierbaar pand,
Door de Vaadren ons bewaard
Als de schoonste schat der aard. -
Uit de golven van de zee,
Wonnen zij het veld, de steê,
Vrijheid gaven zij het meê,
Weelde, kunsten, vreugd en vreê.
Spanje brachten zij ten val,
Dat én goed én bloed ons stal,
Joegen ook het Fransch gespuis,
Met zijn logens uit ons huis.
Wel hem! die in ons gebied.
Al het zoet geluk geniet,
Die het goed waardeeren kan,
Wordt een man en blijft een man!
Jongens, hier is Nederland!
Drukt elkaar de broederband,
Aan ons land ons hart gewijd,
Vlijt in vrede en kracht in strijd!
Brussel, November 1872. Emanuel Hiel. |
|