stoel voor de kachel zat vader en las, terwijl de moeder thee schonk of hare vingeren de naalden van haar breiwerk ijverig repten.
In het vriendelijke vertrek hoorde men niets dan het knappen van de steenkolen in de kachel en het gesis van het theewater.
- ‘Man lief,’ zoô brak moeder de stilte af, ‘ge zijt zòò verdiept in uwe lectuur, dat ik u naauwelijks durf storen. - Wilt gij nog een kopje?’
- ‘Gaarne; maar zeg mij, wat zullen we de kinderen voor bunnen St. Niklaas geven?’
- ‘Wel, ieder een boek..... Mij dunkt dat ik hun dit heden aan tafel heb beloofd?’
- ‘'t Is waar, ik dacht er niet meer aan..... ze zullen plezier hebben van hun boek.....twee jeugdige geleerden..’
- ‘Hadt gij een ander plan? Ik geef gaarne mijn denkbeeld op. Als ge iets beters en nuttigers voor hen weet, ben ik tevreden.’
De vader glimlachte. - ‘Ik dacht over iets anders,’ zeî hij, ‘terwijl ik daar eene treffende geschiedenis uit den ouden tijd las. Zonderling, hoe ik daarbij aan het St.-Niklaasgeschenk der kinderen denken kan..... Begrijpt gij dat?’
- ‘Daartoe zou ik eerst uwe geschiedenis moeten hooren!’ zeî de moeder op hare beurt lachende en zag den geliefden man aan met oogen, die van belangstelling glinsterden.
- ‘Luister dan, ik zal vertellen wat daar staat: - ‘Haar man was ziek, en ook haar zoon was krank, beiden doodelijk, naar het scheen. Haar zoon, een bij uitstek mooie en aardige jongen, die niet alleen als kind, maar ook omdat hij goede eigenschappen in zich vereenigde, hun lieveling was, haar zoon kwam te sterven. Zij zorgde voor de begrafenis, zij ging met de lijkstaatsie mede - en haar echtgenoot bemerkte er niets van. Ja, zoo vaak zij in zijne kamer kwam, veinsde ze dat het kind nog leefde en in beterschap toenam. En als hij haar dan vroeg, hoe het met den knaap ging, dan antwoordde zij: hij is rustiger, hij heeft wat gegeten. Soms overwonnen haar de lang bedwongen tranen en braken zij te voorschijn, - dan verwijderde zij zich. In de eenzaamheid gaf zij zich geheel aan hare smart over: en als ze uitgeweend en de oogen gedroogd had, kwam ze met kalm gelaat weder binnen, alsof ze de herinnering aan haar verlies daar buiten luid gelaten...’