De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 371]
| |
Peteonella Moens Holland's blinde dichteres,
| |
[pagina 372]
| |
boek aan te raken. Zij kent Victor Hugo, Alexandre Dumas, Lamartine, maar zij weet niet eens dat de Willems, de Van Duyse's, de Ledegancks, de Van Rijswyck's en meer anderen onze beroemdheden zijn. Even weinig kent zij onze vlaamsche schrijfsters. Wij zouden bijna denken dat wij nog in den tijd leven, toen eene adelijke Dame geen' brief dorst aanraken, door haren hofjonker met bloote hand gegeven, toen die volstrekt op een zilveren schotel of met witte handschoenen moest worden aangeboden! Waarlijk, zoude adellijke juffertjes nu nòg wel dat afkeerig bloed in hare aders gevoelen, als zij op de vlaamsche boeken nederzien? - Al bode men die aan op zilveren schotels, nog zouden ze wellicht uitroepen: ‘Fi donc! c'est du flamand!’ Maar, bedroeft ons de franschgezindheid van den eenen kant, van den anderen zien wij onze Vlaamsche Beweging gedurig veld winnen en langs alle kanten Volksbibliotheken inrichten, die overal om het meest bezocht worden, door onze begoede burgerklas en de beschaafde werklieden. Onze schrijvers en schrijfsters worden gesmaakt en gezocht; de Hollandsche schrijvers hebben hun aandeel in den ontstoken leeslust, die helpen hart en geest verbeteren en den smaak lauteren. Wat wij in de letterkundige of historische werken ven onze Noorderbroeders betreuren en afkeuren, dat is het overmatig gebruik van(fransche) bastaardwoorden, dewijl die schrijvers zulke milde bronnen van de hand hebben om aan onze rijke moedertaal te putten. Om maar één enkel voorbeeld aan te halen zal ik het belangrijk werk: ‘De aarde en haar volken’ noemen, waarin het krielt van bastaardwoorden, iets wat niet weinig den schoonen, bloemrijken stijl van dat keurig tijdschrift ontsier. Wanneer wij met onze franskiljons in woordentwist geraken, nopens den rijkdom onzer taal, zoo is het eerste verwijt dat zij ons naar het hoofd werpen: ‘dat zij zoo veel fransche woorden zien ontleenen door de Nederlanders’, als tegenbewijs van de schoonheid | |
[pagina 373]
| |
en rijkdom der Nederlandsche spraak. En die beweering is wèl juist, dewijl men bastaardwoorden gaat ontleenen aan eene taal, die betrekkelijk zoo arm is. Wij zegden hooger dat de naam van Petronella Moons hier ingesluimerd was met den laatsten adem van Van Duyse. Deze vlaamsche dichter en geleerde stelde er bijzondere eer in, met haar vriendschapsbetrekkingen aante knoopen, hetgeen gebeurde in 1828. Hij achte haar zóó hoog, dat hij, bij iedere reize naar Holland, haar ging bezoeken en nut en vermaak zocht in heure geleerde gesprekken. Hij schroef ter harer eere een gedicht in rijmlooze latijnsche versmaat, en een ander dat opgenois in zijne Vaderlandsche poezij, bl. 99. III D. en droeg haar zijn gedicht op: ‘De Samaritaansche vrouw.’ Wij deelen hier de opdrachts-verzen van dat stuk mede: ‘ò Moens, o eedle kunstvrieudinne!
Noordneerlauds's eer, 'k wijd U mijn toon.
Zoo ik een lachjen er voor winne,
Is dat mijn dierbaarste eerekroon.
Geen vreemde Godsdienst scheidt ons harte,
Aartsvijand van dweepzieken twist.
'l Geloof is zuster van de Liefde
En wie haar heilgevoel ooit griefde
Werd broeder van den ongodist.
En volkshaet (pest van jonger dagen.
Samaritaan en Jood gemeen)
Zou die ooit aan uw boezen knagen,
Wie God de dichtgaaf schonk ten leen? -
Onmooglijk! 't Zuiden scheur' van 't Noorden!
Wij reiken ons de vriendenhand;
En, immer zusterlijke zielen,
Voor wat altaar de braven knielen.
De Hemel blijft hun vaderland.’
Ik ook had de eer haar te bezingen in eene Ode, in 1834 opgenomen in de Vaderlandsche oefeningen, I D. bl. 54, en heb met deze eerbiedwaardige vriendin lange jaren briefwisseling gehouden, zoo vertrouwelijk, zoo inniglijk | |
[pagina 374]
| |
als zusterlijk. Heure oudere vlaamsche vrienden waren reeds lang uit de wereld verdwenen, waaronder Hoogleeraar Kesteloot, van Gent, en de dichter de Borchgrave, van Wacken; deze laatste, die haar een letter- en boezemvriend was en met haar eene trouwe vriendschap onderhield, droeg haar menig gemoedelijk vers op, en bezong haren zegepraal, in 1785 te Wacken, alwaar zij in don prijskamp den eersten palm behaalde. Ook vereerhij haar eens met eene schoone bloedvink, welke vergezeld ging van een lief dichtstukje, dat in dien tijd de bloem der rethorikale zangen mocht genoemd worden, en uit de ziel gevloeid was, even als het Duifjen van Anacreon. Hier volgt de eerste stroof: ‘Vlieg bij eene kunstvriendin: -
Wen gij bij het morgenkrieken,
Opent op haar schoot uw wieken,
Rekent staêg op haare min.
Teder zal haer hand u streelen.
Nimmer stremmen uwen zwier,
En komt - g'haer een deuntje kweelen, -
Rusten zult gij op haer lier.’
Tot wedergeschenk kreeg deze hoffelijke vriend eene van heure hand gebreide witte slaapmuts, waarin zijn naam voluit stond, zóó keurig en zôò schoon, dat het werk de bewondering der goede breisters opwekte. Men ziet, na de verdwijning van deze drie goede vrienden, bleef Petronella in Belgie bijna gansch vergeten; alleenlijk nog in mijn hart bleef de brave hier voort leven en trok mijne gedachten somwijlen naar heur graf. Somtijds ook was het mij voldoening heur welgelijkend portret te beschouwenGa naar voetnoot(1) of hare brieven te herlezen. | |
[pagina 375]
| |
Tijdens de betreurenswaardige losscheuring van Zuid en Noord 1830, kwam door de dagbladen de droevigc tijding over dat Jufvr. Moens overleden was. Het sprak van zelfs dat vriend Van Duyse en ik onze smartelijke aandoening in rouwzangen uitstorteden. De zang van den dichter Van Duyse is in handschrift gebleven, daar die nog niet gansch afgewerkt was, toen hij... van de vriendin zelve eenen brief ontving! Mijne Elegie was reeds in de Vaderlandsche Letteroefeningen opgenomen en komt ook voor in het hollandsch werk: Gedachtenisrede over P. Moens, door J. De Decker-Zimmerman en Warnsinck bl. 161. 1843. Dan later vernamen wij door Petronella zelve dat het hare nicht en niet zij was, die men had begraven... Hartelijk lachtte zij om de grap, las ozne treurverzen en dankte ons voor onze innige deelneming in heuren dood, - die verrijzenis geworden was! Vervolgens leefden wij nog eenige jaren in zusterlijke vriendschap in de hoop en belofte elkander persoonlijk te leeren kennen. Edoch dat ontworpen bezoek, die zoo streelende verwachting werd nog immer verijdeld, toen den 3 Januari 1843, op éénen-tachtigjarigen ouderdom de waardige vriendin tot haren Schepper was teruggekeerd, alwaar zij geene blindheid meer te lijden heeft. De dag harer begraving was een dag van levendigen rouw voor heur vaderland, dat diepgevoelde hoe veel het verloren had bij den dood van zijne voortreffelijke schrijfster. Z.M. de Koning, was de eerste om zijne rouwbetuiging aan het sterfhuis te zenden. De Maatschappij Tot nut van 't algemeen vierde zeer plechtig Petronella's nagedachtenis door een aandoenelijk kerkfeest, en deed afzonderlijke koorzangen op muziek brengen, die in den lijkdienst treffend, hoogst verdienstelijk werden uitgevoerd, en een diepen indruk maakten op het aangestroomd en rouwend publiek. De geleerde heeren J. De Decker-Zimmerman en Warnsinck spraken over heur graf roerende lijkreden | |
[pagina 376]
| |
uit, die in de: herinneringen aangaande P. Moens, in 1843 met heur welgelijkend portret zijn in het licht gegeven. Ik eindig mijne beschouwingen over de zalige doode met de herhaling van twee strofen uit mijne Elegie, haar toegewijd, toen heur voorbarig overlijden ons werd overgebracht. ‘'k Mocht, ach! zoover van u gescheiden,
U in verbeelding slechts een dankbre omhelzing biên,
En bleef het zalig uur verbeiden,
Dat in uw armen mij zou zien:
En nu - ga ik nu eens het dierbaar Holland groeten -
Voor teeder, zusterlijk onthaal,
Moet ik uw somber graf ontmoeten, -
God ziet hoe troostloos ik er dwaal!
Niets kan mij uw gemis verzoeten,
'k Vraag, 'k zoeku, nooit genoeg beschreid,
En niets niets vind ik dan de smarten de eenzaamheid!
Had ik uw sterfbed mogen naken,
Ik had, met kus op kus, u 't jongst vaarwel gehoôn;
'k had naast uw leger blijven waken,
Tot gij den jammer waart ontvloôn.
'k Had de onverbidbre Dood haar prooie zien bestrijden
En bij dien toestand overdacht:
Gelukkig die der deugd zich wijden,
Hun laatste slaap is kalm en zacht.
Zóó leerde ik van u moedig lijden,
Wen 't doodzweet op mijn wang eens beeft,
En mij een teedre vriend den laatsten handdruk geeft’
Vwe Van Ackere geboren Doolaeghe.
Dixmude, 1872. |
|