De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 366]
| |
Gallicismen en fransche Bastaardwoorden.Ga naar voetnoot(1)Mijne heeren. - Zeker hebben velen onder U wel eens vreemd opgekeken, wanneer zij onder het lezen van een Vlaamsch dagblad of het doorbladeren van dezen of genen Vlaamschen roman, uitdrukkingen aantroffen, die slechts de letterlijke vertalingen van Fransche idiotismen waren, en nogtans vernamen, dat de opsteller van dit dagblad, de schrijver van dien roman tevens bekend stonden als warme verdedigers hunner moedertaal. Indien het in menig werk, dat in het Zuiden het licht zag, krielt van zoogezegde gallicismen en neologismen, is zulks dan ook niet te wijten aan minachting voor de moedertaal; - ik zou zelfs het tegendeel durven beweren! Gedurende den hevigen strijd, die in Vlaamsch België sinds meer dan vijf en twintig jaar ter verdediging en handhaving der moederspraak wordt gevoerd, weid de lof der Nederlandsche taal op allerlei tonen gezongen. Volgens hare kampioenen kan zij niet alleenlijk vergeleken worden met welke andere taal ook, maar overtreft zij ze allen! Zij stelden haar voor als het ideaal der talen: zij getuigden van haar, ‘dat zij alle denkbeelden met netheid, juistheid en klaarheid kan uitdrukken, alle fijne onderscheidingen en wijzigingen doet gevoelen, en zich tot alle noodige wendingen, tot kracht, tot zachtheid, tot boert, laat buigen.’ In Vlaamsch België, eischt men dan ook van haar, dat zij een woord levere niet alleenlijk voor iedere behoefte van het bijzonder en openbaar leven, maar ook voor iedere reeds gedane of nog te doene ontdekking en uitvinding. Dat die eisch moeilijk, ja, onmogelijk kan worden bevredigd, begrijpt iedereen; en nogtans beijveren zich onze hartstochtelijke Vlaamsche rond-heads | |
[pagina 367]
| |
nooit een bastaardwoord uit hunne pen te laten vloeien; immersde vijanden der Vlaamsche Beweging, die (gij weet het, Broeders van Noord-Nederland, uit de Fransche dagbladen van ons land, welke hier bij voorkeur worden gelezen), zeer talrijk zijn, hebben het oog op de Vlaamsche schrijvers gevestigd, en zouden het uitschateren van lachen, indien de zoogenoemde Flaminganten zich op het gebruiken van een Fransch woord lieten betrappen. Maar ongelukkig is het maar al te waar: non omnia verti possunt, en de Vlaamsche puritein bevindt zich, ondanks al zijnen goeden wil en al zijne inspanning, menigmaal in groote verlegenheid: hij bezit zijne eigene taal dikwijls niet genoegzaam, om te weten, of er al dan niet een woord, eene uitdrukking bestaat, om het Fransche woord, de Fransche uitdrukking, die hem gestadig voor den geest komen zweven, weêr te geven. Men zij echter rechtvaardig jegens hem! Indien bij het niet weet, rekene men het hem niet tot schande aan: zijne onwetendheid is het natuurlijke gevolg der opvoeding, die men aan de Nederlandsche bevolking van België sedert 1830 heeft gegeven: het Nederlandsen wordt nauwelijks in België bij het onderwijs gedoogd. Verwondert u dan niet, dat een zeker Vlaamsch dagblad, om een enkel staaltje aan te halen, de Fransche woorden centralisation en decentralisation, die men in de laatste jaren zoo vaak heeft hooren gebruiken, meende te mogen vertalen door vermiddelpunting en ontmiddelpunting, en dat men onlangs in een ander Vlaamsch dagblad heeft kunnen lezen, dat er weêral een Franschman was vernatuurlijkt! Het laatste woord is wel nieuw; maar de zaak zelve, - het naturaliseeren van een Franschman in België, - zóo oud, dat men het niemand, zelfs geenen dagbladschrijver, die zijne taal bemint en zich niet graag van bastaardwoorden bedient,en gedwongen is zoo dikwijls van dit naturaliseeren van Franschen te spreken, mag euvel nemen, dat hij er eindelijk een spinternieuw Vlaamsen woord heeft voor | |
[pagina 368]
| |
uitgevonden. Ik haast mij echter te verklaren, dat ik, persoonlijk, noch die vermiddelpunting, noch die ontmiddelpunting, noch die vernatuurlijking, al is die dan ook van eenen Franschman, mooi kan vinden, ja dat ik ze volstrekt afkeur. Doch wie redt den armen dagbladschrijver, die maar geene bastaardwoorden wil of mag gebruiken, uit de verlegenheid? In Noord-Nederland is men op het stuk der bastaardwoorden zoo nauwgezet niet als in Vlaamsch België. Wel heeft men er eenen ekel aan alles wat maar eenigzins naar eenen gallicism zweemt of zou kunnen zweemen; maar men bezigt er met een gerust geweten gansche reeksen van Fransche woorden, zonder er zich het minst om te bekreunen, dat men aldus niet al te logisch handelt. Dewijl men hier nog het dierbare kleinood der moedertaal niet dagelijks tegen vreemde indringers moet verdedigen, verleent men gulhartig de gastvrijheid aan hem, die ze maar verlangt, ja men gaat hem te gemoet, om ze hem aan te bieden. Men zij echter voorzichtig! Het is een gevaarlijk spel dat men speelt, en Vlaanderen en Brabant weten sedert eeuwen, dat er volstrekt niets is bij te winnen. Wij, Nederlanders van het Zuiden, wij hebben schrik, wanneer wij Noord-Nederland bezoeken, en daar in dagbladen en tijdschriften lezen van romanciers en romancières, van explicaties en combinaties, van absurditeiten en autoriteiten van consequenties en competenties, van signaleeren, motiveeren en ignoreeren, van annexies en connexies, en zelfs - timeo Danaos et dona ferentes - komt ons de directie van de exploitatie der centraal-spoorbaan wel eenigszins verdacht voor, wanneer zij ons aan uwe stations retourbiljetten al is het dan ook met 50 per cent korting aanbiedt! Wij zijn tamelijk teleurgesteld, wanneer wij in Noord-Nederland, waar wij lessen van taalkennis en zelfstandigheid komen zoeken, in geene pleitzaal kunnen treden, zonder dat onze ooren tuiten van: revindicatoir, praeparatoir, conservatoir, interlocutoir, con- | |
[pagina 369]
| |
tradictoir en petitoir, van surséances of nog erger surchéances, van prescripties, excepties en expedities, van promessen en faillissementen, van subrogaties, organisaties, compensaties, rehabilitaties, cassaties, consignaties en inventarisaties. Met leedwezen zien wij, dat er zijn, die geene gelegenheid laten ontsnappen, om met het weinige Fransch te pronken, dat zij in hunne macht hebben. En het is niet alleen de smalle gemeente, die zich met glas en stras optooit: enkele der Noord-Nederlandsche novelleschrijvers zijn dàn maar recht in hun schik, wanneer zij in hunne werken een brokje Fransch, en nog altijd niet van het beste gehalte aan den man kunnen helpen Zoo las ik vòòr eenige weken in een anders voortreffelijk Noord-Nederlandsch tijdschrift, waarvan ik mij op het ongenblik den naam maar niet kan herinneren, in eene novelle, ik weet ook niet al te wel welken titel zij voert, noch door wien zij geschreven werd, het volgende Fransch: ‘chacun son droit ou le revenge d'une femme honnête... maisvous etes guerre clairvoyant, il me semble... la présence dugluton, du sucre, de l'amidon et du gomme fait de la bière une boisson très nourissante, enz.,’ terwijl men ons elders ‘Soyez-vous à vous mêmes la plus sévère critigue’ voor een alexandrijn en voor Fransch wil doen doorgaan. Op eene andere plaats vindt men, dat een der helden er eene maintinée moest op nahouden, Wat soort van ding eene maintinée is, ben ik tot heden niet te weten gekomen, en vruchteloos heb ik de Fransche woordenboeken van eenen Boiste, eenon Bescherelle, eenen Littrée en eenen Larousse te mijner hulpe geroepen: de novelleschrijver alleen zal mij hier te recht kunnen wijzen.... Doch genoeg! Waarlijk, het is alsof eenigen het met den held uit den Belachelijken Jonker van den Amsterdamschen doktor Bernagie ‘doucer en aangenamer vonden het Hollandsch met Fransch te entrelardeeren.’ En nog wil ik in het geheel van de accenten niet spreken, die op de woorden der Fransche spreuken en aanhalingen scheef | |
[pagina 370]
| |
en scheel klinkt het niet zoo botse 't, maar telkens op eene verkeerde plaats, nedervallen. Zal er dan nooit iemand opstaan, die, op het voetspoor van den Rotterdammer Huig de Groot, in onze pleitzalen zoowel als elders, al die vreemdelingen door echte Nederlanders zal durven vervangen? en zal het dan altijd waar blijven, dat iedereen, die het zou beproeven, of onze te recht om haren rijkdom hooggeroemde moedertaal geene eigene woorden leveren en de uitheemsche aterlingen verbannen kan, noodzakelijk tegen den slenster en de algemeene onverschilligheid schipbreuk lijden moet? Zeer veel blijft ons nog te doen over! Bij iedere algemeen gevoelde behoefte aan een woord, aan eene uitdrukking, moesten mannen van gezag zorg dragen, dat bruikbare woorden overeenkomstig met den aard onzer tale wierden samengesteld, om in de plaats der vreemdelingen te treden; anders toch is het te vreezen, dat deze of gene dagbladschrijver eene misgeboorte aan den dag brenge, waaraan de lezers allengskens gewoon worden, met ze dagelijks onder betoog te krijgen, en die eindelijk uit de taal niet meer is te weren, daar zij eindelijk ook in de werken der beste schrijvers binnensluipt. Van eenen anderen kant is het te wenschen, dat onze Nederlandsche schrijvers, zoowel uit Noord als uit Zuid, zich mogen onthouden, telkens dat een goed woord in onze taal bestaat, hetwelk hunne gedachte wel uitdrukt, aan een bastaardwoord van dezelfde beteekenis de voorkeur te geven, en dat zij nimmer uit het oog mogen verliezen, dat Vlaanderens eerste dichter voor Noord zoowel als voor Zuid waarheid heeft gesproken, wanneer hij, zich tot het kroost van Artevelde wendende, in heilige geestdrift uitriep: Geen rijker kroon
Dan eigen schoon!
Dr J.F.J. Heremans.
|
|