| |
Het XIIde Nederlandsch Congres.
Eindelijk toch is te Middelburg het tot tweemaal toe verdaagde Taal- en Letterkundig Congres gehouden. Ofschoon dit uitstel, waartoe de Regelingscommissie zich uit hoofde van ongunstige tijdsomstandigheden had genoodzaakt gezien, ons aller geduld wat op de proef bad gesteld, toch mogen wij met genoegen vaststellen dat men bij 't wachten niets verloren heeft. Immers, het Congres heeft den meesten bijval gehad en hoeft zeker voor geen zijner voorgangers in belangrijkheid onder te doen. Wij althans hebben vroeger zelden het getal der deelnemende Congresleden zòò aanzienlijk, en de verschillige zittingen zòò regelmatig, met zòòveel belangstelling gevolgd gezien. - Ook de hartelijke verbroedering, waartoe dit XIIde Congres tusschen de Noord- en Zuidnederlanders andermaal heeft aanleiding gegeven, zal gewis niet weinig hebben bijgedragen tot de zoo wenschelijke toenadering tusschen de beide deelen van Nederland, - op zedelijk gebied ons gemeenschappelijk vaderland.
Den avond van 2 September jl. - d.i. daags vòòr den aanvang
| |
| |
der werkzaamheden - zou in Zeeland's hoofdstad de plechtige ontvangst der Congresleden plaats vinden. Reeds te Rozendaal - het vereenigingspunt der twee spoorbanen, langswaar de meeste Hollanders en Vlamingen zich derwaarts begaven - hadden wij het genoegen een groot getal onzer Noorderbroedes de hand te drukken, en dan gezamentlijk de reis naar de Congresstad voort te zetten. Hoe aangenaam ons dit reisje door het schilderachtige Zeeland was, en hoe wij meer dan eens elkander opmerkzaam maakten op de ‘mooie’ landschappen en vèrgezichten, die thans bij't ondergaan der prachtige Septemberzon soms den heerlijksten aanblik opleverden, hierbij zullen wij niet lang stilblijven, om maar dadelijk over te gaan tot het gulhartig onthaal, dat den Congresleden bij de aankomst in het grijze Middelburg verbeidde.
Van uit de verte reeds bemerkten wij aan de Middelburgsche standplaats het heldere fakkellicht - want de avond was intusschen gevallen - en nauwelijks was de trein op eenigen afstand genaderd of een donderend welkomgejuich steeg op uit de ontzaglijke volksmenigte die ons daar af te wachten stond. In de groote statiezaal werd ons het officiëel welkom toegesproken door den Voor zitter der Regelingscommissie, Jhr. de Jonge van Ellemijt die zich van zijne laak wist te kwijten met eene beknoptheid die wij allen officieelen redenaars ten voorbeeld stellen. Daarna werd de optocht gevormd die ons naar de eigentlijke receptiezaal het Schuttershof: de Edele Handboog brengen moest, vooraan den stoet werden de banieren en vlaggen van Holland en Belgie gedragen. De verschillige maatschappijen en vereenigingen van Middelburg namen aan dien feestelijken optocht deel met hunne vanen en kenteekens. Wij bemerkten er o.a. het ‘Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen’, de rederijkersvereenigingen: ‘Oefening en Uitspanning’ en ‘Vriendschap en Vergenoeging’; de Middelburgsche afdeeling van de maatschappij ‘Tot Nut van 't Algemeen;’ De vereeniging der volksvoordrachten ‘Uit het Volk - voor het Volk!’; De plaatselijke afdeeling der maatschappij ‘V.W.’; de vereeniging ‘Tot bevordering der Toonkunst’; het muziekgezelschap ‘Uit Kunstliefde’; ‘Middelburg's Liedertafel’; de typografische vereeniging ‘Harmonie en Vriendschap;’ enz.
| |
| |
Onbeschrijfelijk groot was de drukte. Door het volksgedrang heen - dat, tusschen haakjes gezegd, er zeer schilderachtig uitzag; want tusschen de stadsche burgers verdrongen zich zeeuwsche boeren en boerinnetjes in hun eigenaardig plattelandsch kostuum - door het volksgedrang heen trok de stoet door de verschillige straten der stad, onder het spelen der muziek, het geklingel van den beiaard, het geschut der kanonnen in de verte, en bij poozen het geestdriftig gejuich van: Leven de Vlamingen! Leven de Nederlanders!
Onmogelijk hier den indruk weer te geven dien gedurende den optocht die eerste kennismaking met de aloude hoofdplaats van Zeeland op ons gemoed teweeg bracht. De geheele stad was in buitengewonen feestdos getooid: - overal, bijna uit elke woning wapperden de Hollandsche en Belgische vlaggen zusterlijk naast elkaar maar wat wel het meest tot opluistering van dat alles bijbracht, was de prachtige verlichting met bengaalsche vuren, die door de ingezetenen voor hunne huizen werden ontstoken, en die, van afstand tot afstand van kleur veranderend, aan de joelende volksmenigte en verder aan de stad zelve een zeer eigenaardig fantastiek voorkomen gaven.
In het Schuttershof werden de Congresleden door het gemeentebestuur ontvangen. De groole nieuwingerichte ontvangstzaal was te dier gelegenheid op het prachtigst versierd: Aan het éene uiteinde der zaal prijkten op eene met bloemen en prachtgewassen versierde estrade de borstbeelden van Willem III en Léopold II, alsmede de wapenborden van Holland en Belgie. Aan het andere einde werd eene smaakvolle trofee gevormd met de verschillige eerevanen en banieren die in den optocht hadden gediend. Verders bemerkte men van weêrzijden op de wanden, tusschen frischgroene looverkransen, de wapenschilden der verschillige noord- en zuid-nederlandsche steden waar de vorige Congressen hebben plaats gehad.
Bij onze intrede werd, door het uitmuntend muziekkorps der Middelburgsche Schutterij, de Brabançonne en het Wien Neêrlandsch bloed gespeeld. - De heer Burgemeester Jhr. J.W.M.
| |
| |
Schoker, eerevoorzitter van 't Congres, sprak vervolgens den heeren Congresleden, in eene gevoelvolle, bezielde taal, de volgende welkomstrede toe:
Mijne Heeren!
‘Van harte welkom! namens het gemeentebestuur van Middelburg, bij den aanvang van het XIIde Nederlandsch taal- en letterkundig congres, dat, naar wij allen hopen, wederom niet weinig zal bijdragen tot versterking van den band tusschen Noord- en Zuid-Nederland. Ik breng dit welkom met te meer aandrang, nu het reeds 3 jaar geleden is sedert Noorden Zuid zich het laatst ontmoet hebben, en hetzij de ontzettende menschenslachting in naburige rijken, hetzij eene gevreesde volksziekte het U onmogelijk maakte in rust te beraadslagen. Het is mij daarom een geluk U in ons midden te zien, U Noord-Nederlandsche letterkundigen, U die de vanen onzer moedertaal, waaraan onze voorouders de roemrijkste herinneringen hebben vastgehecht, met eere omhoog houdt; U Zuid-Nederlandsche dichters en schrijvers, die op de voorposten van den strijd geplaatst, een dikwijls zwaren en moeilijken kamp hebt, maar door uwe uitstekende kunstwerken het schoone beginsel waarvoor gij strijdt niet alleen doet waardeeren, maar wat meer zegt, doet zegepralen.
Welkom, daarom allen in deze grijze stad, die wel met hart en ziel aan Noord-Nederland is gehecht, maar te veel herinneringen van vroegeren tijd aan hare Vlaamsche afkomst heeft, dan dat zij. die gedurende eeuwen de twistappel was tusschen Vlamingen en Hollanders, thans niet de meest geschikte plaats zoude zijn waar Zuid- en Noord-Nederland komen bewijzen één volk te zijn.
De verbintenis der kleuren van België en Nederland die gij op uwen tocht hierheen overal hebt kunnen zien, bewijst het, dat niet alleen een wetenschappelijk doel in uwe samenkomst gezocht wordt, maar dat er ook in gevonden wordt een streven om den band tusschen de twee landen nauwer toe te halen, opdat wij, des noods, gezamenlijk en naast elkaar pal kunnen staan, tegenover allen die den Oud-Nederlandschen geest van vrijheid en onafhankelijkheid mochten belagen. Immers, hoe lief wij ieder ons vaderland mogen hebben, wij zijn één volk, want wij hebben ééne taal.
Daarom roep ik U dan ook welkom toe, niet alleen namens het Bestuur dezer gemeente, maar namens alle mijne stadgenooten, die er trotsch op zijn zoouele uitstekende mannen in hun midden te zien.
Beschouwt U dezer dagen geheel als onze gasten. Ik weet dat gij deze
| |
| |
plaats niet meer zult verlaten dan met de overtuiging dat de van ouds geroemde Zeeuwsche gastvrijheid voor U zal blijken geen ijdel woord te zijn geweest.’
Nadat hierop de aanbieding van den eerewijn had plaats gehad, nam de heer Désiré Delcroix, referendaris van het Belgisch Staatsbestuur, het woord, en in eene korte maar kernige rede drukte hij de beste wenschen uit voor het welgelukken van het Congres en de verbroedering tusschen Noord en Zuid. Hij eindigde met een hartelijk woord van dank voor het gulhartig onthaal dat aan de Belgische Congresleden van wege het Stadsbestuur en de bevolking van Middelburg ten deele viel.
Daarna sprak nog, als tolk van de Vlaamsche bevolking van België, Prof. Em- Van Driessche, die zich nagenoeg in dezer voege uitdrukte:
Noordnederlandsche Broeders,
‘In naam van de zuidelijke broeders, dank voor de betuigingen van sympathie die wij hier in uw midden ontvangen. Hartelijk dank voor uw oprecht broederlijk onthaal!
Welk gevoel bezielt niet de vreemde volkeren wanneer zij op vredefeesten elkander de vriendenhand komen drukken! En hier, hier drukken wij de hand niet slechts van vrienden, maar van broeders, broeders door taal en zeden, kinderen van dezelfde Nederlandsche moeder, mannen met dezelfde gedachten bezield, in wier hart steeds dezelfde vaderlandsche gevoelens blijven kloppen. Want ja, al is Nederland staatkundig gescheiden, het is en blijft één van taal, één van geschiedenis, één van hart!
Wanneer ik te Esschen de grens overschreed, die België van Holland scheidt, dacht ik niet eens dat ik den voet op vreemden bodem zette, hier, in het land van Cats en Bellamy, van De Ruyter en Tromp, gevoel ik mij thuis bij de mijnen!...
De prachtige ontvangst van heden avond is voor ons, Vlamingen, het bewijs dat geheel Zeeland ons broederlijk de armen opent. Nogmaals dank dus, met de hoop dat wij onze broeders van Holland in ens Vlaamsche Vaderland, aanstaande jaar ter gelegenheid van het XIIIde Congres, op onze beurt dezelfde eer zullen mogen bewijzen...Ik zeg “ons Vlaamsche Vaderland,” - maar neen, wij allen Noord- en Zuidnederlanders dragen immer in ons hart maar één Vaderland, dat is het schoon en eeuwig duurbaar Nederland, dat ofschoon op politiek gebied gescheiden, toch
| |
| |
innig verbonden blijft door de stamverwantschap van zijn volk, door den onverbreekbaren band der Moedertaal!
O ja, verbonden, omdat wij van beider zijden ook het grootste belang hebben onze nederlandsche zelfstandigheid door gemeenschappelijke betrekkingen meer en meer te bevestigen. - XI maal reeds gaven zich België en Holland den verbroederingskus; heden komen wij zulks voor de XIIde maal herhalen. - In aller naam dank ik U, heer Burgemeester, u allen moedige Zeeuwen en Noordnederlandsche broeders.’
De waarlijk geestdriftige toejuichingen die op elke dier redevoeringen volgden, gaven het sprekende bewijs, dat bij het uitdrukken dier schoone gevoelens van verbroedering de verschillige redenaars zich de tolk van al de aanwezigen hadden gemaakt.
Hierop werd op uitstekende wijze, door Middelburg's Liedertafel een door de heeren Altorffer en Kirrwald vervaardigd gelegenheidskoor ‘Wélkomsgroet aan de Congresleden’ uitgevoerd.
En hiermede liep de ontvangstplechtigheid ten einde.
In opgewekte stemming, en terwijl door het muziekkorps der stedelijke Schutterij beurtelings het Belgisch en het Hollandsch Volkslied werden gespeeld, begaven zich de Congresvrienden vervolgens in den prachtigen tuin van het Schuttershof waar gemeld muziekkorps ons ten slotte op eenige keurige stukken van zijn repertorium vergastte.
's Anderdaags morgends (3 September) had in de Concertzaal de openingszitting plaats, welke om 9 ure aanvang nam.
De Voorzitter der Regelingscommissie, de heer de Jonge van Ellemeet opende deze eerste algemeene zitting met eene uiterst merkwaardige rede over de verbroedering tusschen Noord- en Zuidnederland. - Sprekende over de betrekkingen die van oudsher bepaaldelijk tusschen Vlamingen en Zeeuwen bestonden, wijst hij er op hoe vroeger een deel der bevolking van Vlaanderen zich met die van Zeeland heeft vermengd. Wagenaar o.a. vermeldt, dat meer dan 8000 vlaamsche wevers naar Middelburg vertrokken. Op het gebied der drukkunst verraadt de naam van Adriaan Van Genneke en Van der Helm hunne vlaamsche afkomst, en opmerkelijk is het dat men, wandelend door de straten van Zeelands' hoofdstad, nog menigen naam aantreft die van vlaamschen oorsprong
| |
| |
blijkt te zijn. Verders, handelend over den aard en de nuttige strekking der Congressen, komt het spreker niet ongepast voor te herinneren aan hetgene desaangaande door den Voorzitter van het te 's Gravenhage gehouden Xde Congres was gezegd: ‘Deze Congressen zijn en behooren te blijven letterkundige bijeenkomsten van Noord- en Zuidnederlandsche geleerden, zonder aanleiding te geven tot eenig politiek debat.’
Door den Secretaris M. De Stoppelaer word mededeeling gedaan van eenige ingezonden stukken: verontschuldigingsbrieven van sommige hooggeplaatste personen, die om verschillende redenen verhinderd zijn aan de uitnoodiging tot bijwonen van 't Congres gevolg te geven; alsmede melding der benoemingen van de officiëele vertegenwoordigers van Holland en Belgie, enz.
Door de Regelingscommissie wordt het eerevoorzitterschap van het XIIde Congres opgedragen aan Jhr. J.M.W. Schorer, burgemeester van Middelburg.
Bedankingen worden gestemd aan den Voorzitter van het te Leuven gehouden XIde Congres, M. Hendrik Conscience.
Prof. De Vries, (Leiden) stelt voor lot Voorzitter thans te benoemen M. de Jonge van Ellemijt, een voorstel dat met algemeene toejuichingen door de vergadering wordt aangenomen.
Prof. Van Driessche (Brussel) houdt er aan, vòòr den aanvang der werkzaamheden, te protesteeren tegen de kwaadwilligheid waarmede over 't algemeen door de fransch-belgische dagbladpers verslag was uitgebracht over het Leuvensch Congres, hetwelk men door die verkeerde mededeeling had pogen belachelijk te maken. Daaren tegen roemt spreker de waarheidsliefde door de Nederlandsche pers in bedoelde kwestie aan den dag gelegd.
Onder luidruchtige toejuichingen brengt vervolgens Dr J. Ten Brinck eene hoogst verdiende hulde aan de Regelingscomissie van het XIIde Congres, voor den iever waarmêe zij zich van hare lastige taak heelt gekweten.
Het Bureel wordt daarna volgenderwijze samengesteld: Eerevoorzitter: Jhr. J.M.W. Schorer; - Voorzitter: Wr de Jonge van Ellemeet; - Ondervoorzitters: M.M. Van der Auwera, J. Van Beers, Prof. De Vries en Mr. F. Lantsheer; - Secretarissen:
| |
| |
MM. Brouwers, Prof. Van Driessche, G.N. De Stoppelaer en F. Nagtglas.
Verders worden benoemd:
Voor de 1ste Afdeeling: - Voorzitter: Dr. N. Beets; - Ondervoorzitters: Prof. J.F.J. Heremans en Dr. Jan Ten Brinck; - Secretarissen: M.M. De Geyter, Joh. Gram en J. Keller, stenograaf.
2de Afdeeling: - Voorzitter Prof. Vreede; - Ondervoorzitters: M.M.L. Geelhand van Merxem en Dr. P. Alberdinck-Thym; - Secretaris: M.M. Blockhuys, J.M.E. Dercksen en J. Boudewynse, stenograaf.
3de Afdeeling: - Voorzitter; M.J.W. Hofdijk; - Ondervoorzitters; M.M. Max Booses en M. Nyhoff; - Secretarissen: M.M. Willem Rogghé, M. Van Lee en Keuskamp, stenograaf.
Thans wordt overgegaan tot de werkzaamheden der verschillige afdeelingen, waarvan wij hieronder het hoofdzakelijke mededeelen:
| |
Eerste afdeeling.
Nederlandsche Taal- en Letterkunde. - De eerste zitting in deze afdeeling is vrij kort geweest. - De 9 eerst ingeschreven sprekers waren bij den aanvang niet aanwezig(!) Derhalve verviel de beurt aan Dr. J. Ten Brinck ('s Gravenhage), die zijn aangekondigd onderwerp inleidde: Over het gebruik van bastaardwoorden in den modernen Nederlandschen stijl. Spreker verdedigt dit gebruik, althans wenscht hij te zien, dat mende bastaardwoorden niet volstrekt in den ban sla; maar die, bij voorkeur zelfs, gebruike wanneer zij het gedacht - het idée, zoo men verkiest - met meer juistheid vertolken. Een dergelijk gebruik vordert hij zelfs als een recht voor de Nederlandsche schrijvers en redenaars.(Den lezers die weten met wat voorliefde en hoe kwistig Dr. Ten Brinck zelf in zijne werken van bastaardwoorden gebruik maakt, zal het gewis niet buitengewoon voorkomen hem deze uitheemsche uitdrukkingen onder zijne bescherming te zien nemen.)
Van zijn gevoelen is eveneens M. De Beer (Goes). Alleenlijk vindt hij dat er gevaar ligt in het gebruik van bastaardwoorden, wanneer deze in een schijnbaar nederlandsch gewaad zijn gehuld, zooals zulks b.v. het geval is met een aantal germanismen, door sommige hedendaagsche schrijvers ten onrechte aangewend. Tot staving van zijn gezegde haalt hij eenige dergelijke uitdrukkingen aan uit
| |
| |
een nieuwen roman, getiteld ‘De Horse’ door Van Bommel Suyck.
Dr Schaepman (R.K. Priester, Professor te Rijsenburg) vreest dat men een al te aanzienlijk gebruik van bastaardwoorden make. Zulks zou, zoo niet eigentlijk taalbederf, dan toch stijlbederf ten gevolge hebben. Men hoeft er dus, volgens hem, zoo karig mogelijk mêe om te gaan. Vooral wenscht spreker die woorden voor den deftigen historiestijl uitgesloten te zien.
Prof. De Vries doet opmerken dat een der vorige sprekers ten onrechte tegen de woorden papa en mama als tegen fransche uitdrukkingen is te velde getrokken. Volgens spreker zijn dit geene woorden van eigentlijk franschen oorsprong, maar wel de eerste klanken die het kind stamelen kan. Er ligt overigens iets treffends in wanneer het kind, mensch geworden, zijn ouders op lateren leeftijd weerziende, niet zegt Vader en Moeder, maar Papa en Mama.
Prof. Brill, (Utrecht) merkt aan dat deze laatsten van oudsher gebruikt werden, om minder innigheid uit te drukken dan Vader en Moeder.
De heer Van der Cruyssen (Thielt) komt ten krachtigste tegen het gebruik der bastaardwoorden op. Hij verklaart niet te begrijpen waartoe, in een zòò rijke taal als de onze, het gebruik van aan den vreemde ontleende woorden dienstig zijn kan, waarom men in plaats van: ‘Zoo iets heeft mij gefrappeerd’ niet zoo goed zeggen kan b.v: ‘Dat heeft mij sterk aangedaan’. In alle geval wordt daarvan, inzonderheid door de noordnederlandsche schrijvers, een al te groot gebruik, of liever misbruik gemaakt. - Men kome nu niet beweeren dat zulks noodig is om in don smaak van het lezend publiek te vallen. Conscience, bijvoorbeeld, gebruikt om zoo te zeggen nooit bastaardwoorden, en toch worden zijne werken in Holland als in België, met graagte door het volk gelezen.
Dr Schaepman oordeelt het geraadzaam het gebruik der bastaardwoorden te beperken tot twee soorten: 1o die een bepaald geschiedkundig feit kenschetsen; 2o de kunstwoorden.
Dit punt wordt nog door onderscheidene redenaars behandeld, waarna ten slotte Dr Beets met die hem eigene humoristieke manier van opmerken, degeheele kwestiesamenvat, zeggend dat het gebruik van bastaardwoorden ontstaat ofwel uit gemaaktheid - uit
| |
| |
affectatie zoo men wil, - ofwel uit armoede. Spreker houdt het er voor dat het overigens hoogst moeilijk is het gebruik der bastaardwoorden te regelen, en met juistheid te bepalen of deze of gene al of niet het burgerrecht verdienen. Hij wijst er eindelijk op dat een schrijver in de eerste plaats meester moet zijn over zich zelven en dan over de taal.
In de volgende zitting (4 September) werd vooreerst het woord verleend aan M. Max Rooses (Gent) om een voorstel toe te lichten dat hij daags te voren in algemeene Vergadering had gedaan, namelijk ‘om ter verheerlijking van de nagedachtenis van wijlen Dr. Snellaert medestichter der Nederlandsche Taalcongressen, eene studiebeurs te slichten - die strekken zou ter opleiding van Vlaamsche ongelingen in Noordnederland.’ Dit denkbeeld was korts vòòr zijn sterven nog door Snellaert zelven, in een bijzonderen brief aan Prof. Vreede, vooruitgezet, ten einde er de aandacht van het XIIde Congres op te vestigen. Volgens het voorstel nu zou die studiebeurs den naam dragen van Snellaert-Fonds
De heer Lantsheer meent dat dit voorstel - uitmuntend op zich zelven - echter eenig praktisch bezwaar oplevert en stelt derhalve de vraag: ‘Hoe zou het mogelijk zijn aldus een blijvend fonds te slichten?’
Minder voelt zich de heer De Jonge van Ellemeet door dit bezwaar afgeschrikt. Trouwens, het komt er in hoofdzaak op aan, zegt spreker, de voorgestelde hulde aan den betreurden Snellaert te vervezentlijken; iets dat zijns inziens in alle geval zeer goed mogelijk is, mits het Congres telkenmale, in verhouding met de beschikbare geldmiddelen, het getal der jongelieden bepale, wier studiën uit het Snellaert-Fonds zouden worden bekostigd.
Na eenige verdere woordenwisseling wordt op voorstel van Dr. J. Ten Brinck overgegaan tot benoeming eener Commissie, om over het voorstel van M. Rooses te beraadslagen en aan de Algemeene Vergadering hierover haar advies te brengen. Hiertoe worden gekozen M.M. Prof. Vreede, Max Rooses, De Jonge Van Ellemijt, Prof. Heremans en J. Vuylsteke.
Vervolgens houdt Dr P. Alberdingk-Thym eene merkwaardige voordracht over den toestand der nederduitsche taal- en letteroe- | |
| |
fening in Duitschland en het wenschelijke eener nadere aanknooping van letterkundige betrekkingen met de nederduitsche taalbeoefenaren aldaar.‘Spreker wijst op verschillige voorname schrijvers die zich in Duitschland met onze letterkunde bezig houden, en vooral op eene uitmuntende vertolking van Tollens' Overwintering, door M. Haeger. - Hij drukt echter de hoop uit dat die strekking zich strikt tot dat litterarisch gebied bepalen mocht, en in niets de ontwikkeling van den ‘annexie-geest’ bevorderen, die thans zekere Duitsche en ook Nederlandsche tijdschriften bezielt.
Door den heer d'Ablaing van Giesenburg ('s Hage) wordt vervolgens eene niet zeer belangwekkende bijdrage geleverd over het verband tusschen een Neerlandsch en een Duitsch dialekt, en verders ten bewijze dat men ‘Nederlandsch’ en niet Nederduitsch’ hoeft te zeggen, eene kwestie die hier in Zuidnederland alreede tusschen Prof. Heremans en M. Jottrand wijdloopig was verhandeld geworden.
Om op het onderwerp van den heer Thym terug te komen, spreekt nu de heer De Beer (Goes) billijken lof over duitsche geleerden, die, gelijk Hofmann von Fallersleben, Ferd. Von Helwald, Delius, Middler, enz. de Nederlandsche taal niet alleen beoefenen maar zelfs schrijven. Hij roept mede de aandacht op de ‘Indische bibliotheek,’ die in Duitschland verschijnt.
De heer Ten Brinck protesteert tegen de beweering van M. Thym, als zouden ook Nederlandsche tijdschriften den zooeven besproken annexiegeest in de hand werken. Hij daagt den heer Thym uit, de door hem bedoelde tijdschriften te noemen, waarop deze echter het antwoord schuldig blijft. Hier stelt de Voorzitter door eenige geestige opmerkingen een einde aan den woordentwist, die dreigde in eene politieke discusie te ontaarden, en op voorstel van M. de Jonge wordt besloten, door bemiddeling van M. Thym, de Handelingen van het. Congres te sturen aan eenige belangstellenden in Duitschland.
(Wordt voortgezet.)
A.J. Cosyn
|
|