De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |
Petronella Moens, Holland's blinde dichteres,
| |
[pagina 260]
| |
Neen! boven wreed geweld hebt ge U van ouds verheven:
Dit tuigt der eeuwen stof, dat om uw muren stuift;
Dit tuigt uw koopvaardij, die op de Schelde wiegelt,
't Zij in dien grijzen stroom zich lieflijk 't maanlicht spiegelt,
't Zij storm zijn baren als met zilvren pluimen kuift,’
Op eene andere plaats: ‘Ja! 't was de Handel die uw welvaart grootsch deed bloeien,
Hij was de reus die 't goud U in den schoot deed vloeien,
Maar als de statige eik, de vorst van 't lommrig woud,
Wiens loverkroon tot in de wolken is verheven,
Die schoon de stormen vaak en tak en blad doen bleven,
Onwrikbaar toch zijn stand door de eeuwen heên behoudt.
........................’
Verder, sprekend over Antwerpen's Schilderschool: ‘Maar, hoe verblindend is uw luister,
ô Schoone onhoorbre Poëzie!
ô Schilderkunst! wier licht en donker
Versmelt in englenharmonie.
Hier praaldet gij in al uw grootheid,
Antwerpen was uw lieflingsoord.
Niet minder dan in Grieksche beemden
Heeft ook Natuur U hier bekoord.
U lokte Itaalje, waar een altijd blauwe hemel
Ook groeikracht dauwt in elk saizoen -
Waar zelfs in wintermaand, bij 't lisplend loofgewemel
De jonge Lente speelt in 't groen;
Waar de olmen zijn bekransd met rank en druiventrossen
Als 't lieflijk avondrood gekleurd, -
Waar 't gure Noorden van oranje- en mirtebosschen
Nooit jonge vrucht, noch bloezems scheurt;
Waar beekjes, tusschen 't groen, langs bloemrijke oevers dwalen,
Als linten van het schoonst kristal; -
Waar 't licht de dropplen als Gods regenboog doet pralen
Bij 't schuimen van een waterval.’
‘Doch, hoe ook dáár natuur in al heur' glans moog pronken.
Toch, eedle schilderkunst! hebt ge in 't méer Noordsch gewest,
Waar 't Godlijk dichtvuur gloort in onuitdoofbre vonken,
Uw prachtig heiligdom gevest.’
| |
[pagina 261]
| |
‘Ja, 't oog verliest zich hier in onafmeetbre rijën
Van muzenzonen, u, ô schilderkunst! gewijd.’ enz.
....................
Dan volgt de treffende beschrijving van Rubens' meesterstuk: De Afdoening van het Kruis; ‘Bewondring, eerbied en 't aandoenlijkst medelijden
Ontvlammen 't koudste hart - dààr - waar de Wereldvorst
Van 't kruishout losgemaakt, na 't zegevierend strijden,
Nog bloedt. en 't hoofd hem rust op de ademlooze borst.
De laatste worstling van het sterven met het leven
Heeft over 't lijk iets grootsch, iets godlijk schoons verspreid;
De dood, ontwapend en tot Engel Gods verheven,
Eert in 't verstijvend lijk een eeuwge Majesteit...’
Elders brengt ook de dichteres verdiende hulde aan de Antwerpsche geleerden en wijdt verder uit over de invoering en de ontwikkeling der boekdrukkunst in de aloude Scheldestad: ‘Van tusschen hooge kloostermuren
Klonk hier de taal der wijsheid luid,
En bronnen van genieting vloeiden
De cellen der geleerdheid uit.
Daar laafden zich dan vriend en vreemde,
En juichend zag't ontwaakt verstand
Den nooit verboden boom der kennis,
Hier in een vruchtbren hof geplant.
Wie kent uw schranderen Gorloeus
En beide uw Adrianus niet?
Wie mint geleerdheid, die geen hulde
Aan de achtbre broeders Schotus biedt?
..................
Dank u Plantinus, dank Moretus!
Van zielverpestend gif nog rein,
Ontsloot uw Drukpers, hier, voor weetlust
Een onuitputbre heilfontein.
Gelijk de ontwaakte zwaan, bij 't glansrijk morgenkrieken,
Verfrisschend speelt en plast in 't helderstroomend nat;
Terwijl 't in zonnegloed, om hals en borst en wieken,
| |
[pagina 262]
| |
Met parelenden luister spat. -
Zóó onbekommerd mocht uw onderzoeklust baden
In stroomen van genot: Onkunde's vale nacht
Verdween. De Drukkunst schiep op Dwaling's kronkelpaden
Den morgenstond voor denkingskracht.
........................’
Wie het geheele bekroonde stuk doorleest, zal met mij overtuigd wezen dat de achtenzeventigjarige dichteres wel te recht, door den Olijftak, met den gouden eereprijs werd bekroond, te midden van algemeene toejuichingen en daverend handgeklap.
't Is schier ongeloof baar welk eene kloekte van geest Petronella tot in hoogen ouderdom behouden heelt, alsmede haar van natuur vroolijk karakter envlijtige werkzaamheid, zoo met de naald als met de pen. Een dag voor haren dood, ging de vrouw van haren vriend J. Decker Zimmerman haar bezoeken en vond haar, op 't ziekbed, nog bezig met handdoeken te zoomen, terwijl hare handen door de waterzucht reeds opgezwollen waren - en nòg behield zij haar opgeruimd karakter. Den zelfden dag dicteerde zij aan hare gezelschapsjuffer nog den volgenden brief voor hare oude, geliefde tante; dit was de laatste dien zij onderteekend heeft: ‘Lieve Tante. | |
[pagina 263]
| |
ons eeuwig Vaderland is niet donker, niet treurig, neen! Blijdschap is gezaaid voor de oprechten van harte; en de bloemen der vreugd, die God hier voor ons doet bloeien, mogen wij niet onopgemerkt laten. Zoo was de moedige blinde vrouw tot haren jongsten levenstond met geest en denkkracht bezield. Deze brief, als gansch hare briefwisseling, draagt den stempel van haren christenmoed, haar geduldig karakter en onomstootbaar geloof. Wij hebben onze Moens als dichteres geschilderd, thans zullen wij haar in heur bijzonder en maatschappelijk leven trachten in het licht te stellen. Petronella was eene welopgebrachte vrouw; zij leefde van heure pen, had eene meid in dienst en eene jonge knappe jufvrouw, die haar tot secretaris en gezelschapsjuffer diende. Zij dicteerde en onderteekende heure schriften en brieven. Ofschoon blind zijnde, deed zij goede orde en zindelijkheid in het huishouden heerschen. Zij zelve plooide en schikte al het goed in de kassen en koffers, en legde alles zoodanig wel op orde dat geene klaarziende zulks kon verbeteren. Zij beminde bovenmate bloemen en vogelen, en toen zij aan het venster zat, verkwikte zij zich in den geur van fijne rozen, residas, heliotropes, vergidors, enz. en verheugde zich in het lief gezang harer canarievogeltjes en vinkjes. Zij was altoos zeer netjes gekleed, ontving heure vrienden minzaam en hoffelijk. Zelden verging voor haar één stond zonder nuttige bezigheid. En gebeurde het dat zij soms eenigen tijd van de letterbezigheid afzag, dan nam zij heur geliefkoosd breiwerk op, en breide, zoo goed als de beste breister, alle slach van kunstige beursjes, fijne kantgaren mutjes, witte slaapmutsen, met de namen daarin gebreid. Ook naaiwerk verrichtte zij gaarne en zoomde al het werk | |
[pagina 264]
| |
dater in huis noodig was. Niet van haar had de Satyrieke Juvinales durven vragen: ‘Had de Moeder der Gracchen de romeinsche Cornelia, meer huisselijke deugden?’ - Wat de heer Warnsinck haar toezong in het volgend versje is harer deugd volkomen goed toegepast: .....................
- Wat God u schonk was u, voor hart en geest.
Ten spoorslag, om Zijn rijk op aard te stichten:
In woord en daad zijt gij getrouw geweest,
Door weldoen en 't volbrengen van uw plichten;
Uw liefdrijk hart was dààr waar gij het meest
Den wanklen voet op 't spoor der deugd kost rigten;
Rein was het licht dat uwe hand ontstak,
En schooner dan wat aan uw oog ontbrak.’
(Wordt voortgezet.) |
|