| |
| |
| |
Boekbeoordeeling.
Dr Heye's Volksdichten, in 12 bundels. Volksuitgave. Amsterdam bij Funke.
Indien wij ooit met groote verwachting aan kunstgenot ons aan't verzen-lezen gezel, en onze verwachting nog overtroffen gevoeld hebben dan is zulks het geval geweest met de lieve dichtbundeltjes, waarvan de gemeenschappelijke tìtel aan het hoofd van dees artikel is vermeld. - Genotrijk, ja, als de klanken eener zoetluidende muziek, is voor een dichtlievend gemoed het lezen van dergelijke poëzie.
En toch, dramatieke samenstelling, eigentlijke fantazie in hoogeren zin, dat zou de lezer in deze uitgave vruchteloos zoeken. Stukken van langen adem komen er overigens niet in voor, ter uitzondering misschien van éen enkel: ‘Dageraad aan Zee’; - het zijn doodeenvoudig kleine gemoedelijke stukjes, veelal in verhalenden trant, waarin datgene wat zooal om ons heen in de wereld omgaat, op aanschouwelijke wijze en met echt poëtiek gevoel is voorgesteld.
Het vak dat Dr Heye het meest, en volgens ook het best beoefent is het lied; - niet het zoogenaamde ‘kunstlied’, waarin sommige poëten zoo graag hunne kennissen ofwel hun rijken woordenschat doen zien; maar wel het meer gelezen en ook meer nut stichtend ‘volkslied’.
Zonder gezochtheid of gekunstelden optooi, maar toch immer in een sierlijken en bezielenden vorm, drukt de dichter zijne gewaarwordingen uit. Klaar en duidelijk, zelfs voor de meest ongeletterden, vol natuur en waarheid is doorgaans al wat uit Heye's begaafddichtpen vloeit. Ook onder opzicht von moraal verdienen die volksdichtjes den meesten Iof: Onverschillig welk onderwerp de dichter behandelt, altoos weet hij door schoone, volksveredeleude gedachten het hart van den lezer op de rechte plaats te treffen. Voeg daarbi dat Dr Heye een echt neerlandsch, en tevens een zeer volkslievend karakter bezit, en hij zijne onderwerpen bij voorkeur in 't eigent- | |
| |
lijke volksleven zoekt, en het zal gewis niemand verwonderen dat hij bij onze noorderbroeders als een hunner beste volksdichters bekend slaat en dat hij in Holland eene zoo algemeene populariteit geniet.
Zooals hier boven is aangeduid zijn de Volksdichten in twaalf verschillige bundels verdeeld, naar den aard der stukken zelven gerangschikt. - De twee eerste zijn getiteld: 1. Een Bundel van vrijen en II. Een Bundel van trouwen, - en zijn derhalve voor jong en oud zeker niet van de minst aantrekkelijke.
In den eerstgenoemde bevielen ons het best:‘De groene krans’, waarvan reeds de eerste stroof alléén den lezer een lief en schilderachtig tafereeltje voor den geest toovert; - ‘Zich Spiegelen’, een eigenaardig stukje, dat wij bijzonder aan de jonge meisje ter lezing aanbevelen, even als het hier volgende:
Kermisvrijers.
Daar liep een meisje jonk en teer
Op kermis langs de grachten;
Met een kwam daar een halfblanks-heer
Die wou haar t'avond wachten.
‘'k Bedankje wel!’ zei 't lieve kind:
‘Een vrijer wou ik graag,
Maar een die morgen me òok bemint,
Wanneer hij 't doet vandaag.’
Een Meid hoort bij een handwerksman,
De Heeren bij Jufvrouwen:
Daar komt toch nooit wat eerlijks van,
Te vrijen zonder trouwen: -
Dus, meisjes, ga je al op den tril,
Houdt u aan 't kermislied:
‘Hij die me als bruid niet hebben wil
Krijgt me ook als vrijster niet.’
In den bundel Te Land geeft dichter zijn hart lucht in patriotieke liederen, die eene innige verkleefdheid aan Nederland en zijn koninklijk stamhuis ademen, en gewis door al ‘wien nederlansch bloed in de aderen vloeit’ met geestdrift worden onthaald.
Zoo bijv. het krachtig schoone: ‘Sta pal!’, - de oprecht innig gevoelde ‘Twee Oranje-liedjes’ - en dan de twee heerlijke strofen,
| |
| |
die de dichter aan de Nederlandsche Taal - onze gemeenschappelijke moedertaal - toewijdt, een stukje dat wij met oprecht genoegen hier onzen vlaamschen lezers mededeelen:
De taal.
Neerland! was uw arm van staal,
't Hart was zacht en mild en goedig;
Zòò ook huwt zich, vroom en moedig,
Kracht en teerheid in uw taal!
Kan ze in wilde stroomen bruisen,
Plettrend waar zij weerstand vindt -
Streelend ook als lentewind
Kan ze fluistren, kan ze suizen,
Waar zij in 't bekorend lied,
Deugd en schoonheid hulde biedt.
Neerland! leen uw luistrend oor
Aan de zangen van 't Verleden: -
Dring de rijke taal van 't Heden
Diep in ziel en zinnen door!
Wat aan glansen moog' verdooven,
ô De schittring van uw' taal,
Zacht als dons en scherp als staal,
Kan geen tijd of macht u rooven...
Zoolang ge uit haar' parelvloed
Tèerheid put en heldenmoed!
In denzelfden bundel nog komt een stukje voor, getiteld ‘Slavernij,’ dat als zedelijke strekking vooral in deze Volksdichten op zijne plaats is. De slavernij, waarvan hier sprake is, is de verslaving aan den drank, de voor het volk zoo noodlottige dronkenschap. - Ziehier hoe Dr Heye, wien het welzijn der volksklas zeer nauw aan 't hart ligt, zich in de tweede stroof uitdrukt over den jenever, die sociale plaag, welke onze vlaamsche novellist Conscience ons in een zijner laatste werken niet ten onrechte als eene ‘Uitvinding des Duivels’ heeft voorgesteld:
‘Ach, hoe menig kloeke hand,
Ach, hoe menig blij gemoed,
Hoeveel harten zacht en goed
Hoeveel flinkheid en verstand,
| |
| |
Zag 'k verdronken in een glas,
Waar (in stêe van 't zuiver nat
Dat uit bron of duinwel spat)
't Vloeiend vuur uit kruik of vat,
't Helsch jenevervocht in was.’
Zeer gepast sluit de rubriek Te Land met de verheerlijking van een zevental beroemde noordnederlandsche schilders, nameljjk: Rembrandt, Philip Wouwerman, Paulus Potter, Jan Steen, Jacob Ruisdael en Willem Van de Velde (den jonge). Bij deze zeven lofdichten zijn door Dr Heye voortreffelijke aanteekeningen als toelichting gevoegd.
Daarop volgt de bundel Ter Zee, wrarin eenige goed gelukte schetsjes uit het zeemansleven voorkomen.
Doch wat wij daarin het gunstigst hebben oggemerkt, dat is, behalve het in Holland zoo populair en ook hier reeds goed bekende ‘Vlaggelied’, het gemoedelijke zeelied: ‘de Reddingsboot,’ en het reeds vermelde gedicht: ‘Dageraad aan Zee.’
Dit laatste is in verheven dichterlijken stijl geschreven en komt dus weinig met den aard van Dr Heye's Volksdichten overeen. 't Is een stuk van gansch andere gestalte, doch dat, zooals de schrijver ineene voorafgaande nota zelf aanmerkt, er is tusschen gevoegd ‘als poging om door beschrijvende Poëzie 't volk in te leiden tot de hoogere vormen onzer Dichtkunst.’ Hoe hetzij, zelfs zonder die uitlegging zou geen enkel beschaafd lezer, meenen wij, den dichter de opname van dit stuk, tusschen zijne volksdichten, als grief hebben aangerekend. Trouwens, het is een echt meesterstuk van poëtieke natuurschildering. Ten bewijze daarvan het volgende fragment, waarmede dit prachtig gedicht aanvangt:
En dooft den bleeken glans
Van 't dungezaaid en sluimerziek gestarnt'...
En de uchtendlamp die wemelt aan den trans,
Duikt weg voor 't licht dat in het Oosten barnt;
Een frissche koelte jaagt het trillend schuim
Der breede golven brekend op het strand,
In blanke vlokken over 't rulle zand,
En 't zonlicht giet zich uit door 't blauwe ruim,
| |
| |
En spiegelt zich in 't levend diamant
dat spelend om mijn voet,
Zijn zilver smelt in 't goud van d'avondgloed.
ô, Dikwijls heeft mijn oog in 't dichte Woud
Uw scheemrend licht, ô Dageraad, bespied;
Het glinstren van uw stralen langs het hout
En 't spranklen van uw vonken in den vliet!...
Dan wektet gij met gouden vingertop
Het sluimrend loof van eik en popels op,
En opend et met d'adem van uw mond
Het hulsel van den wilde rozeknop
En dronkt den dauw - en vaagdet drop bij drop
Van bloem en blad, nog buigend naar den grond.
Hier rijst gij eenzaam over 't naakte strand
En wekt geen leven door uw milden gloed!
Hier opent zich geen bloem in 't dorre zand -
Slechts 't brullend golven van den woesten vloed
Juicht, u ter eer, den wilden morgengroet.
Toch zijt gij schoon, oneindigheid van licht!
Wanneer gij breekt door 't vaal en neevlig grauw,
En langzaam zich een tint van scheemrig blauw
Aan de oosterkim vertoont voor ons gezicht: -
Een purpren streep omboordt den westertrans,
En scheurt de lucht en golven van elkaar,
En schichtig blinkt een helderwitte glans
Ter branding uit - en spat van baar tot baar,
In zilvren sterren glinstrend naar omhoog; -
Nu rijst het zwart der golven voor ons oog
En tooit zich grillig op met groen en goud:
En duizend tinten wisslen aan den boog
Zich statig welvend over 't woelig zout.
Speelt door de lucht, en kleurt de blanke kruin
En 't gele helm van hoog en lager duin;
Maar aan de kim breekt uit der wolken schoot
| |
| |
Een zee van vlammen over strand en vloed,
En lucht en duin ontbranden in dien gloed
En aarde en hemel smelten voor 't gezicht
In louter vuur, in louter licht!
Ziedaar, voorzeker, een natuurtafereel zooals gewis menig meester in de schilderkunst zich zou beroemen mogen er een te hebben op het doek gebracht. - Wie zòò schilderen kan is kunstenaar in den waren zin des woords!
Het buitengewoon talent, waarmêe Dr Heye aldus de schoonheid der natuur in poëzie weet uittedrukken, veropenbaart zich verder nog in de twee bundels getiteld: Door velden en dreven, (I en II) bepaaldelijk in de stukjes ‘Door het Woud,’ ‘Des Avonds’ en ‘Landschap-schetsjes uit den vreemde’.
Zooals de titel van den bundel: Naar ouden trant: op nieuwe wijze het genoegzaam uitdrukt, heeft de dichter in deze rubriek beproefd ‘enkele onzer oude liedekens in nieuwen vorm te gieten, of er nieuwe in gelijken geest aan te ontleenen en mêe teverbinden’. - En dat Dr Heye in die proef opperbest is geslaagd, bewijzen dichtpereltjes als: ‘Meiplanting,’-‘'t Looze Molenarinnetje’ -‘De Liefste,’ - ‘Molenaars dochtertje,-’ - ‘Hoe kunt ge slapen?’ enz.
Als voortreffelijk moralist, zonder den minsten schijn van pedantism, iets wat maar al te vaak het ‘moraliseeren’ vergezelt - loont zich Heye in de bundels: Velerlei wijsheid (I en II); Zedenspiegel in spreuken (I en II). In de eerstgenoemde rubriek deden ons het meest genoegen de stukjes: ‘Rustig ondergaan’.‘HetLied’ en het aardig naïef kinderverhaaltje: ‘De Bewaarschool.’ De tweede bevat een 200tal versjes van zedeleerenden aard, de eenen meer dichterlijk dan de anderen, maar die wel eens ernstig door elkeen dienen overdacht te worden, ja, waarvan er velen als spreekwoorden onder 't volk zouden dienen bewaard te blijven. Ziehier, als specimen, een drietal ‘zedespreuken’, de eerste de besten die ons onder 't oog vallen:
Dubbele kunst.
Wêl-spreken is een kunst: gewis!
Schoon 'k toch nog meer van Zwijgen houd:
Want zoo wèl-spreken Zilver is,
| |
| |
Verschil.
Bewonderd worden is der dwazen vreugd,
Geëerd zijn maakt den wijzen man verheugd,
Bemind te wezen, is de kroon der deugd.
'T Meest gezegend.
Georven goed, een stage zorg:
Verworven goed, een beter borg:
Maar 't méest gezegend is de man
Die ze allebei vereent - en dan
Weer aan zijn kindren laten kan.
Wij weten niet of het verleden deelwoord, van het verbum erven in Holland door het volk georven (in plaats van geërfd) wordt uitgesproken; om het even, onder grammaticaal opzicht is zoo iets stellig verkeerd. - In dien zin veroorloft zich de schrijver, om der wille van maat of rijm, wel eens meer van die soort van ‘dichterlijke vrijheden,’ waarmede wij moeilijk kunnen vrede hebben, omdat wij ze als taalverminkingen moeten beschouwen. Zoo b.v. in het vers:
- ‘'t. Best is: noch het een noch 't aêr’
schijnt ons hier dat woord 't aêr (voor 't ander) eene samentrekking, die, zooals de Vlamingen zeggen, er ‘een beetje bij 't hair getrokken uitziet.’ - Zelfde aanmerking voor sommige wat gewaagde afkappingen en gewrongen zinswendingen.
Ontegenzeggelijk is Dr Heye een dichter die zijne moedertaal goed kent en ze doorgaans met veel sierlijkheid weet te gebruiken. Maar juist dààrom voegt het der Kritiek streng te zijn, als de taal vormen niet overal even goed geëerbiedigd worden. Tusschen de schoonste bloemen zelfs wast er onkruid, en aan dien algemeenen regel zijn ook de lieve dichtbloempjes van Dr Heye niet ontsnapt. Sommige van zijne verzen zijn, onzes inziens, als vorm niet teenemaal onberispelijk, bepaaldelijk onder opzicht van harmonie; men vindt er hier en daar nog al, die zoo wat stroef, wat wanluidend zijn. - Een paar voorbeelden onder meer anderen:
- ‘Daar klinkt het Sein: deS bootSmanS fluit’
- ‘AIS ge een menSCH voor 't eerSt SomS Ziet.’
| |
| |
Bovenstaande verzen hebben zeker niet die vloeiende zangerigheid waaraan de schrijver ons reeds in zijne voor de muziek geschreven gedichten heeft gewoon gemaakt. Inderdaad, die herhaaldelijk op elkaar volgende sss-klanken maken de aangehaalde dichtregelen schier onuitspreekbaar. Overigens, de welluidendheid is eene vereischte van stijl, die zelfs niet in Proza, laat staan in Poëzie, mag worden over 't hoofd gezien, - vooral niet door een' dichter als Dr Heye.
Verder blijft ons nog eene kleine opmerking te maken aangaande enkele verwaarloozingen van versificatie. - Metrisch onnauwkeurig vinden wij o.a. de volgende verzen, zooals ze door den schrijver met de aangeduide trochaïsche of jambische dichtmaat zijn gebruikt:
- ‘Ja͞n-Ma˘ats | Ho͞lla˘n | de͞rs o˘f | ze͞eu | we˘n’
- ‘Hier een Spaarbank... dàar Vrij wijn’
- ‘Steeds het liefst denke en het best.’
- ‘Ee˘ndra͞cht, | ô˘ wo͞ord | va˘n di͞e | pe˘n zi͞n.’
- ‘De heeren en jufvrouwen.
- ‘Nieuwjaar: een bundel zonneglansen.’
- ‘Scherts is des levens specerij.’
Dusdanige misplaatsingen van klemtoon worden in zulke heerlijke poëzie als déze ongaarne aangetroffen. Wij zijn derhalve zoo vrij er des dichters aandacht op in te roepen.
De stoffelijke verzorging van Heye's dichtbundeltjes is even keurig als de inhoud. (Men weet overigens dat de Hollanders in zake van typographie de Belgen verre vooruit zijn.) De schrijver der Volksdichten zelf maakte er eene voorwaarde van: dat deze volkseditie ‘zoo nabij mògelijk bleve aan hetgeen in de prachtuitgave den zin voor Schoonheid wekt en bevredigt. - Volkspoëzie bovenal tooie zich! als zij tot haar' Lieveling... het Volk gaat!’
Ten slotte wenschen wij dezer volksuitgave, welke in Noord-nederland zoo gretig door het lezend publiek wordt onthaald, - ook bij ons een gunstig debiet toe. Wij zien met veel genoegen dat het Brusselsch weekblad De Zweep eene reeks van Heye's volksliedjes afkondigt, door de beste Nederlandsche componisten getoondicht. Of echter deze liederen aldus kans hebben ook hier populair
| |
| |
te worden, betwijfelen wij sterk. Vooreerst zijn de eigenlijke volksklassen hier over 't algemeen niet zoover in geestesontwikkeling gevorderd als in Noordnederland; verders zijn deze zangstukjes doorgaans zeer ‘hollandsch’ gekleurd, en hebben dus voor de Vlamingen niet diezelfde eigenaardigheid. Dit neem echter niet weg dat sommige stukjes - zooals het Vlaggelied b.v. - hier met veel bijval worden gezongen.
A.J. COSYN.
|
|