| |
| |
| |
De Moedertaal in de Provinciale Raden.
Het Nederlandsch als officieele taal aangenomen in den Provincieraad van Antwerpen.
Zooals wij in ons vorig nummer meldden, is, op voorstel van den heer Frans Van Boghout,- wiens vlaamschgezinde overtuiging onze lezers reeds door zijne bijdragen in den Kunstbode hebben kunnen waardeeren - door den Provincialen Raad van Antwerpen aangenomen dat ‘vooral de stukken die maar in ééne taal worden opgesteld, de Raad het Nederlandsch gebruiken zal. Men zal zich slechts bij uitzondering van het Fransch bedienen wanneer ernstige redenen het gebruik dier taal noodzakelijk maken.’
Wij meenen onzen lezeren aangenaam te zijn door hun thans, volgens officiëele bronnen, het hoofdzakelijke van de beraadslaging meê te deelen, welke die zoo belangrijke beslissing heeft voorafgegaan. Ziehier vooreerst de omwikkeling van het voorstel:
M. Van Boghout, (in het vlaamsch). Mijne heeren, het voorstel over het gebruik onzer moedertaal in den Provincialen Raad, gisteren door mij bij het bureel neêrgelegd en hetwelk door de handteekening van 39 mijner achtbare collegas ondersteund wordt, is een verzoek van rechtherstel van een misbruik, dat, sedert de scheuring der Vereenigde Nederlanden, zòo loodzwaar op den geest onzer vlaamsche bevolking drukt.
Inderdaad, Mijne heeren, is het niet kwetsend, is het niet nadeelig voor de inwoners eener Vlaamsche provincie, dat hunne bestuurders zich officieel bedienen van eene taal die door de overgroote meerderheid niet verstaan wordt?
Is het niet terugstootend, niet eerkrenkend, dat een inboorling zich als het ware verstooten ziet, omdat hij enkel de taal zijner moeder spreekt?
Is het niet bedroevend dat een Vlaming in vele zaken achteruit gesteld wordt, omdat hij zich niet in zijn eigen land, op zijnen grond, bedienen kan van eene vreemde spraak, het Fransch?
| |
| |
Moeten wij niet bestatigen dat, na de omwenteling van 1830, de natuurlijke taal onzer Provincie, door verschillende redenen, die wij hier niet allen willen onderzoeken, aan kant of geheel is weggeschoven?
Fransch sprekende ambtenaren werden, in onze provincie, tot de hoogste plaatsen verheven; en met zulke ambtenaren moest het bestuur in het fransch volgen.
Nog eene reden tot die verfransching was: dat de hoogere standen welke zich met de omwenteling bemoeid hadden, ook met de vreemde taal zeer goed of beter bekend waren dan met de taal des volks, en zij aldus den afstand tusschen Noord en Zuid, onder alle oogpunten, zoo groot mogelijk wilden maken.
Alzoo werd, door onrechtvaardige besluiten, de meerderheid verstooten!
En zouden wij, na 40 jaren verdrukking, die vernedering onzer taal nog laten voortduren? Mogen wij dit kwaad verder laten inkankeren?
Neen, mijne heeren, gij hebt er reeds op nagedacht. In verschillende omstandigheden hebt gij getoond dat er aan dien toestand eene noodzakelijke verbetering komen moet.
Zoo hebt gij in de jaren 1840, 1850, 1860 en 1864, besluiten genomen, die doen zien hoe zeer het vaderlandsch doel der taalbeweging, door u beoogd wordt.
En hoe kan het anders? Behoeven wij heden in de taal eene grens te zoeken tusschen ons en Noord-Nederland?
Mag het fransch dan nog verkozen worden door de oprecht nationale partij der provincie Antwerpen, dat is, door al de hooge standen, vereenigd met de burgerij? - Zeker niet, Mijne heeren, want in onze provincie hebben zich alle standen, te zamen gevoegd en heden spreken hier allen, in den Raad, de taal van het volk!
Meer onderwezen dan over 40 jaren, kent het volk zijne eigene taal, kent het zijne rechten als burger en wil het deel nemen aan het openbaar bestuur. Door ware vrienden der vrijheid is het in h t kieskorps opgenomen; het wil met zijne taal in het openbaar bestuur leven: gij hebt het beschermd en heden zult gij het niet verstooten!
| |
| |
Gij, Mijne heeren, die geene vijanden van het volk zijt, kunt ook geene vijanden van de taal wezen! Niemand van u zal aan de spraak der meerderheid te kort doen; gij wilt aan de taal, aan een natuurlijk recht, aan de vesting van alle kleine stammen, datgene geven wat haar zedelijk en stoffelijk toekomt.
En wat zouden de rechten van onzen stam dan toch beteekenen, indien men dien stam enkel datgene toewierp wat aan de onderdruktste parias niet kan geweigerd worden? - Waartoe dient het eene vrijzinnige grondwet te bezitten, wanneer een belangrijk artikel daarvan eene doode letter blijven moest.
Bewogen door de gevoelens van nationaliteit, van rechtvaardigheid en algemeen nut, hebben wij het besluit genomen u het voorstel te doen, dat gij, Mijne heeren, met innige overtuiging, en in zoo groot getal zijt bijgetreden.
Is de taal niet zoo dierbaar aan eenen kleinen volksstam als aan eenen machtigen.
Leeft in Polen, in Denemark, in Griekenland, de taal niet met zooveel achting voort als in het grootste Rijk!
Putten de kleine stammen in de taal niet eene onoverwinbare macht tegen hunne overweldigers?
En zouden wij, moedwillig, die groote - natuurlijke sterkte moeten slechten, moeten afbreken? Is het niet met de vreemde taal, dat de vreemde gedachten, vreemde zeden, vreemde gebruiken in het land dringen en den weg der opslorpers vergemakkelijkt wordt?
Welke nationaliteit houdt zich staande zonder zee - zonder taal - vooral tegen machtigere naburen!
En onder het oogpunt van nut mogen de burgers zeker zoo spoedig en zoo duidelijk mogelijk kunnen begrijpen, lezen en hooren wat wij - hunne mandatarissen - over het lot hunner gemeenten, hunner gehuchten, hunner verzoekschriften, hunner belastingen beslissen.
Het zou niet rechtvaardig zijn, Mijne heeren, dat, om persoonlijke belangen, of omdat wij allen de fransche taal min of meer goed verstaan, wij dàarom van onze beslissingen een onleesbaar boek voor de groote meerderheid der Provincie maken!
Door vroegere stemmingen, Mijne heeren, hebt gij aan 't Gouver- | |
| |
nement gevraagd, van uwe Deputatie verzocht, door den Baad besloten: dot de afkondigingen en briefwisselingen in onze Provincie, bij middel der Nederduitsche taal zouden gedaan worden.
In 1850 hebt gij eenen oproep gedaan tot al de gemeenten onzer Provincie; niet eene heeft de Nederduitsche taal verstooten!
In 1864 en zelfs vroeger hebt gij besloten dat alle beambten de Nederduitsche taal behoorden te kennen.
Gij hebt besloten dat al de provinciale reglementen in de twee talen zullen uitgevaardigd worden.
Heden stellen wij u voor te beslissen, welke taal als officieël moet verkozen worden, in de gevallen dat het onmogelijk is de twee talen op denzelfden rang te zetten.
Voor gansch uitzonderlijke gevallen staan wij het fransch toe. In algemeenen regel, moet natuurlijk de taal onzer Provincie den voorrang hebben.
De eerste toepassing onzer vraag valt neêr op de verslagen der zittingen, die tot hiertoe enkel officiëel of ambtelijk in het fransch opgesteld, voorgelezen en van kracht zijn.
Ik ben innig overtuigd, Mijneheeren, dat gij eenparig de zoo billijke als rechtvaardige vraag zult toestemmen en zoo spoedig mogelijk in uitvoering brengen.
In alle geval wenschen wij die uitvoering niet eerder dan met het begin van den eerstvolgenden zittijd.
M. Bausart (in het vlaamsch). 't Is bijna vernederend te moeten bestatigen, dat in eene vlaamsche provincie, gelijk de onze, de noodzakelijkheid bestaat, een voorstel te moeten verdedigen, welk voor doel heeft, de taal van de bevolking den rang toe te kennen, die zij volgens billijkheid en recht behoort in te nemen.
Dat de Provincieraad zich niet vergisse omtrent de strekking van ons voorstel. 't Is geene gunst die wij van hem vragen; maar wel de erkenning van een recht, door de Grondwet gewaarborgd. Volgens de Grondwet staan de twee taleu op gelijken voet, en in dezen Provincieraad wordt meest vlaamsch gesproken. Zoo ook gebruikt men in de Raden der waalsche provinciën enkel fransch en als ik de eer had, in een waalschen Provincieraad te zetelen, zou ik er mij tegen het invoeren van eene andere taal verzetten.
| |
| |
Het zij mij toegelaten een feit te bestatigen, welk overigens voor niemand iets kwetsends kan hebben. Dit feit is het volgende: 9/10 der leden van dezen Raad spreken goed vlaamsch, en er is, ter nauwernood, 1/10 van de leden die zich goed uitdrukken in het fransch. Zulks is zeer begrijpelijk en zeer natuurlijk; niemand behoeft er zich over te verwonderen. Het aangestipte feit herinnert mij de opmerking welke door eenen Parijzenaar gemaakt werd, die door eenen Vlaming in 't fransch aangesproken was: ‘Ik vind, zegde de Parijzenaar, dat het vlaamsch zooveel van het fransch niet verschilt.’ In het Vlaamsch, mijnheeren kunnen wij redenaars zijn; in 't fransch zullen wij het nooit worden.
Bestaat er noodzakelijkheid, om het gebruik der vlaamsche taal in den Provincieraad bij eene uitdrukkelijke beslissing te regelen? Ikantwoord ja. De raad heeft opzichtens dat gebruik al wel wenschen te uiten; zij worden niet in acht genomen. Ten bewijze daarvan, zal ik mij bepalen, bij het aanhalen van een enkel, onlangs voorgekomen feit. De heer De Haerne, commissaris van het arrondissement Turnhout, zegt in zijn laatste verslag, dat het beoefenen der vlaamsche taal eene schoone liefhebberij is, onder letterkundig oogpunt, en niets meer!.. Grootere kaakslag werd, sedert lang, aan de Vlaamsche Zaak niet gegeven. Ziehier hoe de heer arrondissementscommissaris zich uitdrukt:
‘Ik heb nogtans, in 't belang der letterkunde eene voorbehouding te doen. Ik ben geenszins van gedacht dat het bestuurlijk gebruik der vlaamsche taal aan derzelver uitbreiding, aan haar bestaan en bovenal aan het behoud harer zuiverheid voordeelig kan zijn. Het is voldoende een oogslag te werpen op de bestuurlijke briefwisselingen onzer Noorderburen, om overtuigd te zijn dat de bestuurlijke briefwisseling, dank aan het gewoon gebruik van taalverwurging en meest gewaagde bastaardwoorden, de taal der groote hollandsche prozaschrijvers van hare gezaghebbende zuiverheid heeft doen afwijken.’
Ik verdedig mij zeer gaarne tegen degenen die mij openlijk aanranden, doch ik doe dat noode, waar ik personen voor heb, die den schijn aannemen u te willen omhelzen en u vervolgens heimelijk in 't gezicht slaan. Ik herhaal het: 't is een kaakslag,
| |
| |
die ons wordt toegebracht door den commissaris van het arrondissement Turnhout. Hij vreest, dat de bestuurlijke taal onze schoone taal bederven zal. Daarvoor ducht ik niet, want iedereen weet, dat, in alle landen, er tusschen de bestuurlijke en de letterkundige taal een groot verschil bestaat. De letterkundige taal mag zwierig en beeldrijk zijn, terwijl van de bestuurlijke taal beknoptheid en eenvoud gevergd wordt. De heer commissaris De Haerne zou zich vergissen, als hij mocht denken, dat er geen hoofdzakelijk verschil bestaat tusschen de taal die hij schrijft en degene die door Bossuet, Rousseau en Voltaire werd gebezigd. Ik kan dit met een klein voorbeeld bewijzen.
In het verslag, over de afschaffing der gemeentebarreelen, opgesteld door onzen achtbaren collega, den heer Van Berchem, wordt toevallig een volzin aangehaald uit een verslag van den heer commissaris van Turnhout. Deze volzin luidt als volgt.
‘Je ne puis que déclarer que je conçois difficilement le remplacement des péages sur les routes communales par d'autres ressources qui permettraient l'extension régulière et progressive du réseau de chaussées communales par la création de voies pavées nouvelles dont l'entretien serait garanti au moyen du système qui succéderait à celui des taxes sur les barrières.’
Ik vraag mij af: welke taal is dat? Is het eene letterkundige taal? 't Is misschien bestuurlijke taal. Ik weet het niet. In alle geval kan het aangehaalde strekken tot bewijs, dat ook in het fransch er verschil bestaat tusschen de letterkundige en de bestuurlijke taal.................................
Volgens ik vermeen, schijnen er in den Raad eenige leden te wezen, die het vlaamsch minder goed machtig zijn. Ik betreur dit. Doch wij mogen om ons eigen gemak, de belangen van het algemeen niet uit het oog verliezen.
Het voorstel van M. Van Boghout werd bestreden door M. Graaf de Buisseret, (in het fransch). Ofschoon hij weinig met het vlaamsch bekend is, zegde de spreker, heeft hij echter meermaals zijne persoonlijke genegenheid door onze taal getoond; - niettemin verklaarde hij zich met het voorstel niet te kunnen vereenigen omdat, volgens hem, ‘met aan eene provincie, zelfs eene vlaamsche, het
| |
| |
gebruik van de vlaamsche taal op te leggen, men tegen artikel 23 der Grondwet opwerkt, welk zegt dat het gebruik der in Belgie gesproken talen facultatief is.’
De heer Kempeneer (in het fransch) verklaarde in grondbegin het eens te zijn met de verdedigers van het voorstel; doch hij bestreed het met hetzelfde argument als de vorige spreker.
De heer Roest, (in het vlaamsch), deed aan den Raad te recht opmerken dat de Vlamingen zich juist op gemeld artikel 23 van de Grondwet steunen, om te vragen dat de Provincieraad zich voor zijne proces-verbalen en andere dergelijke stukken zou bedienen van de vlaamsche taal, die de taal der bevolking is. - ‘Zij die ons naar hier zenden, zegde hij, hebben wel het recht te vergen dat wij ons bedienen van de taal die door hen verstaan en gesproken wordt... Er dient nog opgemerkt te worden dat wij met ons voorstel geenszins bedoelen eeniger wijze inbreuk te maken op de vrijheid die ieder Raadslid bezit om zich in het fransch uit te drukken.’
In den zelfden zin spraken de heeren Jacobs en Van Cauwenbergh (in het vlaamsch), die aangaande artikel 23 der Grondwet volkomen de zinswijze deelen door M. Roest vooruitgezet. Trouwens, krachtens de Grondwet heeft de Provincieraad, die zijn reglement van inwendige orde opmaakt, ongetwijfeld in de volste uitgestrektheid het recht, om te bepalen dat het officiëel proces-verbaal in het vlaamsch opgesteld zij. - Verders werd nog het voorstel verdedigd door MM. Van der Holen, Van de Wiel en Heylen; en bestreden door MM. De Meester en Solvyns.
Laatstgenoemde, evenals M. de Buisseret, begon met te verklaren (in het fransch): ‘dat het vlaamsch insgelijks al zijne genegenheid heeft’ (sic).- Niettemin is die heer legen het officiëel vlaamsch verslag, omdat, zegde hij, hem die zaak zonder pratisch nut schijnt te zijn (!) en voor velen moeilijkheden zou opleveren (!!). Daar, volgens M. Solvyns, het vlaamsch eene taal is die van streek tot streek verschilt, zoo zouden er leden zijn die komen zeggen dat zij het vlaamsch proces-verbaal niet verstaan (!!!) - Spreker eindigde met zijne vrees uit te drukken, dat aldus buiten den Raad zouden worden gesloten ‘diegenen welke zich niet op de rangen zouden durven stellen bij gebrek aan vlaamsch te kennen.’
| |
| |
Mannen die, zooals M. Solvyns, door zulken ongekookten franschen zeever de billijke eischen der Vlaamsche bevolking durven komen dwarsboomen, en hen door wie ze gekozen zijn beleedigen, zijn niet waardig in eenen Vlaamsche Provincieraad te zetelen. Ook heeft M. Peeters den franskillon goed op zijne plaats gesteld:
M. Peeters-Verellen (in het vlaamsch.) 't Spijt mij eenen collega van Antwerpen zijne opmerkingen te hebben hooren beginnen met de woorden, die, bij dergelijke omstandigheden door al de vijanden onzer taal gebruikt worden. Schier onveranderlijk noemen zich allen ‘vrienden van het vlaamsch’. Aan die behandeling met fluweelen handschoenen, zijn wij, sedert dertig jaren, zoo al wat gewoon geworden. In die tijdruimte is er bijna geen enkel Minister geweest, of hij wist, waar dit pas kon geven, van zijn ‘haute sollicitude pour la langue flamande,’ te gewagen. Ik moet verklaren, niet sterk te houden aan die genegenheid met woorden.
De achtbare spreker heeft beweerd, dat onze taal van stad tot stad, van gemeente tot gemeente, ja, schier van huis lot huis verschilt, en de Vlamingen dikwijls moeite ondervinden om elkander te verstaan. Deze bewering bewijst enkel, dat het achtbare lid onze taal niet kent, en ze over 't algemeen slechts met ongeleerde werklieden, dienstboden of andere spreekt. Elke taal heeft neven de geschrevene spraak, hare verschillende tongvallen, en er kan geene kwestie zijn van de dialekten.
Van Oostende tot Hasselt verslaan al de Vlamingen elkander op uitmuntende wijs. Ongetwijfeld bestaan er plaatselijke tongvallen; maar vindt men hetzelfde niet terug in alle landen, Frankrijk daaronder begrepen?
Belangrijker dan hier in den Raad, is voorzeker de taalkwestie waar het rechtpleging geldt en zoowel de fortuin als de vrijheid der aangeklaagden op het spel kon staan. Maar ook de Provincieraad, Mijneheeren, heeft zich bezig te houden met gewichtige aangelegenheden; sommige zijner besluiten kunnen zelfs een grooten invloed uitoefenen op de welvaart der gemeenten; de taalkwestie vormt dus een zeer belangrijk punt in het Provinciaal Bestuur. Burgers, en besturen moeten zoo spoedig mogelijk kunnen lezen, welke onze beslissingen zijn.
| |
| |
In 1850 zijn al de gemeenten onzer provincie geraadpleegd geworden, om te weten, welke taal zij in hare bestuurlijke betrekkingen verlangen te gebruiken. Zij hebben zich allen verklaard ten gunste der vlaamsche taal. Indien er enkele uitzonderingen mogen geweest zijn, waren zij het werk van personen, wier streken geene aanmoediging bij de hoogere overheid verdienden te vinden.
Er is gezegd: de kiezers zouden specialiteiten, bij voorbeeld ingenieurs naar den Raad kunnen zenden, die de vlaamsche taal niet verstaan. Mijneheeren, onze provincie telt 457,231 inwoners, en bij de laatste volkstelling hebben van dit getal slechts 1900 verklaard, geen vlaamsch te kennen. Die 1900 personen waren voor een groot gedeelte reizigers ot tijdelijke personen. Is 't dan wel aanneemlijk, dat de kiezers mannen naar den Raad zouden zenden, die hunne taal niet zouden verstaan? Wie zou er ooit op het denkbeeld komen, eenen advokaat te nemen, met wien hij niet zou kunnen spreken? Personen, die de taal der bevolking onmachtig zijn, kunnen om zoo te zeggen niet door den wil der kiezers naar den Provincieraad gezonden worden.
Men heeft gevraagd, om het behandeld wordende voorstel te verzenden naar eene commissie. Ik zal doen opmerken, Mijneheeren, dat dit voorstel, waarmede de Raad zich reeds in vroegere zittijden bezig hield, inderdaad mag beschouwd worden als genoegzaam onderzocht, om er oogenblikkelijk te kunnen over stemmen. Indien de verzending bevolen werd, zou de bijzondere commissie waarschijnlijk haar verslag niet kunnen uitbrengen dan tijdens of zelfs na de behandeling der begrooting. 't Zou dan ook weèr te vreezen zijn, dat de Raad, in dezen zittijd, geene gelegenheid vond, om eene beslissing te nemen. Sedert een jaar staat het aan de dagorde, sedert 6 of 7 jaren is het in den gemeenteraad van Antwerpen gestemd, en zonder de minste moeilijkheid uitgevoerd. De achtbare leden die het voorstel nu niet verstaan zullen het nooit verstaan.
Ik herhaal het, 't voorbeeld door eene groote stad als Antwerpen gegeven, is volkomen geschikt, om ons gerust te stellen nopens de de gevolgen van den ontworpen maatregel.
Zooals wij gemeld hebben, is dit belangrijk voorstel schier met algemeene stemmen aangenomen. Alleen de heeren De Buisseret,
| |
| |
De Meester en Solvyns hebben er tegen gestemd. - De vlaamsche kiezers dienen er nota van te houden.
Verheugend is het te bestatigen dat niet alleen in den Raad der provincie Antwerpen, maar in de verschillige provincieraden van Vlaamsch België het gebruik onzer moedertaal toeneemt. - Het loffelijk voorbeeld vòòr een paar jaren door Prof. Heremans gegeven - nl. Nederlandsch te spreken in den Raad van Oosvlaanderen - heeft daar nu reeds verscheidene navolgers gevonden, o.a. de heeren Willequet, Van Hollebeke, Verbessem, enz. Zoo word door de gentsche bladen gemeld dat, in eene der laatste zittingen van dien Provincieraad, er bijna niets anders dan Nederlandsch werd gesproken. Zelfs de heer Gouverneur van Oostvlaanderen, Graaf de 't Serclaes, bediende zich van onze taal, om aan de beraadslaging deel te nemen, een feit dat zich daar sedert 1830 niet meer heeft voorgedaan.
Van eenen anderen kant schrijft men uit Brugge, dat in den Raad van Westvlaanderen de heer Horrie, van Kortrijk, onlangs den heer Gouverneur (in het vlaamsch) heeft ondervraagd over het gevolg dat gegeven is aan een verzoekschrift van den Westvlaamschen Bond van Kortrijk, waardoor aan de Bestendige Deputatie werd gevraagd: 1o Alle in het vlaamsch opgestelde besluiten en schriften, die aan het bestuur worden toegezonden, in dezelfde taal te beantwoorden; 2o alle besluiten en verslagen van de zittingen aan de rechthebbenden in de beide talen toe te zenden. De heer Goeverneur Vrambout heeft in het Nederlandsch geantwoord dat enkel stoffelijke redenen vooralsnu nog wat de verwezentlijking van bedoelden wensch hebben verhinderd en er de belofte bijgevoegd, dat hij, voor zoover zich zijne macht uitstrekt, aan den rechtmatigen eisch van den Bond zal voldoen.
Dus, onze zaak wint veld op dit terrein.- Onze vlaamschgezinde Provincieraadsheeren hoeven nu maar vastberaden voet bij stek te houden en wij mogen het oogenblik te gemoet zien, waarop men in de Vlaamsche Raden algemeen de Volksspraak zal gebruiken, in plaats van dat vreemde fransch, welk er dan toch meesttijds erbarmelijk wordt geradbraakt.
|
|