De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Een Fransche roman.'t Was omtrent drie ure van den nacht. De jonge advokaat Raoul-Casimir Duvent, verliet het Café Riche, waar hij eenige partijtjes op den biljard had gespeeld, en tot zijn groot spijt ondervonden, dat de centen beter uit zijnen zak rolden dan de bollen op 'nen Karambol. - ‘'k Ga met u meê,’ sprak een diklijvig heer, die juist gedaan had het ‘Journal des Débats’ te lezen. ‘Na zijn gelag betaald, zijnen bril in de doos gestoken, zijnen hoed opgezet, zijne handschoenen aangetrokken en zijnen wandelstok genomen te hebben,’Ga naar voetnoot(1) volgde de dikke heer den jongen advokaat Raoul, die nu misschien veel liever alléén den weg naar huis zou gedaan hebben, om ongestoord eene philosophieke bespiegeling te maken over het al of niet onaangename van een geldelooze geldbeurs. - ‘Welnu, mijn beste advokaat,’ sprak de dikke heer, ‘hebt ge goede zaken tegenwoordig?’ - ‘Hum!...’ antwoordde Raoul,‘goede zaken! ik heb sedert zes maanden niet meer kunnen pleiten. 't Beroep van advokaat begint alle waarde te verliezen. - ‘En waaraan is dat toe te schrijven?’ vroeg de dikke heer. - ‘Hum!’ hernam Duvent. ‘Waaraan! De dood heeft meer dan ééne oorzaak. De zaakwaarnemers, ziet ge, die loopen ons te veel in den weg... En de notarissen ook... - Vooral de notarissen! Zij zijn òf te slim, òf te eerlijk geworden, en weten tegenwoordig iedereen op zùlke wijze te voldoen, dat de advokaat er nooit tusschenkomen moet.’ De twee nachtridders gingen een paar minuten stilzwijgend voort. Het was de dikke heer die het eerst 't woord terugnam: - ‘Nog al goed dat uwe fortuin u toolaat...’ Een veelbeteekenend ‘hum!’ van Raoul onderbrak de meer of min onbescheiden opmerking zijns gezels, en de stilzwijgendheid hernam heur nachtelijk recht. De advokaat dacht voort aan de partijtjes karambol welke hij verloren had, - ook wel een beetje aan | |
[pagina 163]
| |
zijne huismeesteres, die morgen om zes maanden kamerhuur moest komen en geene andere betaling zou ontvangen dan... schoone beloften. De dikke heer, van zijnen kant, overwoog tot hoeverre de beteekenis van het tusschenwerpsel ‘hum!’ hier mocht opgevat worden. Gedurende ten minste vijf minuten werd geen woord gesproken. Het was nogmaals de dikke heer die het stilzwijgen brak: - ‘Zeg eens, advokaat, gij hebt dus zeker veel tijd beschikbaar in den tegenwoordigen toestand?’ - ‘Te veel!’ was het antwoord. - ‘Zoudt ge niet genegen zijn iets te ondernemen om u bezig te houden, zoo iets waarbij geld te winnen is?’ - ‘Veèl geld?’ - ‘Ja vèel geld.’ - ‘En wàt zou ik daarvoor moeten doen?’ vroeg Raoul die zich reeds door de lieve godin, welke men ‘Hoop’ noemt, liet medeslepen. - ‘Een roman à la mode schrijven;’ was het antwoord. - ‘Hum!... een roman? ik een roman schrijven, welk gedacht!’ - ‘Mijn gedacht is goed’ vervolgde de dikke heer. ‘Ik heb iets van uwe pleidooien gelezen, en de stijl stond mij wèl aan... Dat is een éérste punt van belang: een behoorlijke stijl! Het tweede punt dat is: inbeelding Gij zijt jong en diensvolgens moet ge genoeg inbeeldingskracht bezitten. Het derde punt dat is de naam van den schrijver: ‘Raoul Casimir Duvent’ zou niet misstaan op den titel van een in-8o... Alleenlijk zouden wij in plaats van Advokaat, Dokter kunnen stellen. De letterkundige dokters zijn tegenwoordig in de mode. Het laatste punt dat is... de uitgever. Welnu, dat ben ik. Bezorg mij een roman à la mode in twee deelen. Ik betaal u... 1200 frank. Welnu, aanvaardt gij?’ De dikke heer bleef staan en trok aan de bel van een huis waarop in groote letters te lezen stond: ELIAS, Libraire. Monsieur Duvent kon geen besluit nemen. De deur ging open | |
[pagina 164]
| |
en de dikke heer reikte hem de hand: ‘Slaapwel,’ sprak hij, ‘enl aat mij morgen vroeg weten of gij aanvaardt: ja of neen.’ De deur rolde toe, en de jonge advokaat ging eenige huizen verder, waar zich zijne woning bevond. Hij spoedde zich naar bed en droomde van karambols, van den dikken heer, en..: weldra zag hij op de Place de la Concorde al het standbeeld oprichten van Dr Raoul-Casimir Duvent, den grootsten der romanschrijvers van de XIXe eeuw,... - doch het famous standbeeld werd omvergeblazen door zijne huismeesteres. - Wat een mensch toch al droomen kan!
***
Rond den middag werd de jonge advokaat wakker en hij begon ernstig aan het voorstel van den dikken heer te denken. Stappen die op den trap weerklonken, kwamen hem in zijne overpeinzingen storen. - Sapristi! daar is mijne huismeesteres, meende hij. De deur ging open. Het was zijn vriend Hector Ducrot, redacteur van het blad: ‘Le Flambeau du Monde’. - ‘Dag Raoul!’ riep hij, binnenkomend. - ‘Dag Hector!’ - ‘Hoe gaat het?’ - ‘Hum!..’ antwoordde Raoul, de schouders ophalend en op den ledigen geldzak kloppend. - ‘Diable!’ zei de redacteur van den Flambeau, zich in het hair krabbend. ‘En is er geen middel, Raoul, om geld le slaan?’ - ‘'k Heb al van alles gedacht, vriend,’ antwoordde de advokaat. ‘Er is niets.’ - ‘Zòò!’ hernam de dagbladschrijver, ‘niets, niets... dat is weinig!’ - ‘Wacht...’ hernam Duvent, ‘er is iets...’ - En hij vertelde aan den opsteller van den Flambeau zijn onderhoud met den dikken heer. - ‘He! mon cher, wel ge zijt gered!’ riep Hector Ducrot juichend. ‘Schrijf algauw aan den heer Elias dat gij aanvaardt.’ - ‘Maar Hector’ - morde de andere, - kan ik nu romans gaan schrijven?’ | |
[pagina 165]
| |
- ‘Ta-ta-ta!’ onderbrak Hector, ‘doe wat ik u zeg. Hier is papier, neem deze pen en schrijf: Parijs, den 20 Juni, 1870. Mijnheer Elias, ‘Ik neem uw voorstel aan en zat u, binnen eene maand den roman in twee deelen bezorgen. ‘Aanvaard, enz. Hector nam het briefje, plooide het haastig en stak het in een omslag. - ‘Dejeûneer nu, sprak hij tot zijnen vriend, en maak u gereed, ik zal u helpen. Ik kom dadelijk terug.’ De opsteller van den Flambeau, vloog de trappen af, tot op de straat, liep bij den heer Elias, gaf het briefje af en keerde even spoedig terug bij den jongen advokaat Duvent. Na het ontbijt plaatsten zich de twee vrienden nevens elkander aan de schrijftafel; Raoul met de pen in de hand, Hector met de hand in het haar, zooals het aan eenen redacteur van Le Flambeau betaamt. - ‘Eerst den titel,’ sprak Hector. - ‘Hoe! den titel?’ vroeg Raoul verwonderd, ‘we moeten toch eerst het onderwerp kennen, zeker?’ - ‘Psst!’ onderbrak de andere, het onderwerp zal wel volgen, een goede titel dit is 't voornaamste. Wacht... laat eens zien: ‘Les Mystères...?’ - Neen dat is te versleten... ‘Mémoires d'un... misérable!’ - ook niet... Ha! 'k heb het gevonden: ‘Nos femmes terribles!’ - zoo een titel alleen is al duizend franks waard!’ - ‘Nu het onderwerp.’ - ‘Dàt is moeilijker.’ - ‘Ik meen,’ sprak Raoul, ‘dat wij, door treffende tafereelen, aan de rijken hunne plichten tegenover de armen zouden moeten aantoonen; - aan den werkman de orde, de spaarzaamheid, de vlijt, de eerlijkheid; - aan de vrouw de rechtzinnigheid, de oprechte liefde, de...’ - ‘Foei, Raoul! wat zijt ge naïef, jongen!’ riep de redacteur uit, de schouders ophalend; ‘zijn dàt nu dingen om in 'nen roman à la mode te brengen?... 't Is een schoolboek dat ge maken wilt, ge | |
[pagina 166]
| |
gaat toch voor de kinders niet schrijven, he? - Luister; wij moeten onze personnaadjes in de hooge klas uitkiezen. Maken wij onze handen aan het gemeen volk niet vuil. - Eene getrouwde vrouw, b.v. de gravin A..., die den man van hare vriendin de barones B... bemint; - bals, soirées, liefdegeheimen, een duël, vergif, twee mannen die elkander haten en vervolgen, wreede angstwekkende toestanden, ziedaar wat gij in den roman moet brengen. Dàt is à la mode! - Nos femmes terribles zullen een ongemeen succès vinden!’ Raoul bekende dat zijn vriend gelijk had. - ‘Maken wij een plan op!’ sprak hij. - ‘Neen, neen,’ hernam de dagbladschrijver, ‘dat is niet noodig. Beginnen wij het eerste hoofdstuk, het plan zal wel van zelfs komen.’ - ‘Hoor eens, Hector, gij hebt gij daar meer verstand van dan ik: 't is een beetje uw stiel Zeg mij dan maar hoe 'k zou beginnen. De opsteller van den Flambeau streek met de hand de lange hairen achterover, die hem als een gendarmenhoed het hoofd versierden, bleef een paar minuten in overweging, en sprak: - ‘Het begin moet treffend zijn. - Openen wij het eerste hoofdstuk met... met een on veder! Zwarte wolken, een huilende wind! ratelende donders, vurige bliksems. - Breng uwe lezers in een bosch: De vogels zwijgen, het wild heeft zich in donkere hoeken en holen verscholen, De grond davert, de boomen worden geschokt, de takten znc+hten, de regen klettert. - De barones B... was en voiture met één enkelen knecht in het bosch gaan wandelen. - Het onweder heeft haar verrast, de avond valt. Schrikkelijke toestand!.. - De wolken scheuren, een vlammende bliksemschicht schiet door den donkeren hemel en wordt gevolgd door een kletterenden donderslag. - De bliksem treft den knecht en slingert hem weg; het paard verschrikt, geraakt op hol, en loopt stormend vooruit. De schoone barones slaakt een hartscheurenden kreet. - Een jonge heer springt van tusschen de struiken, houdt het paard tegen; de jonge baron es stapt uit het rijtuig... en valt (natuurlijk) in bezwijming in de armen van baren redder. - Dàt is het eerste hoofdstuk. Raoul knikte goedkeurend. - ‘En dààrmêe krijgt ge zoo al een 50tal bladzijden vol,’ vervolgde de redacteur van den Flambeau. | |
[pagina 167]
| |
- ‘Vijftig!’ riep de jonge advokaat uit, ‘vijftig... onmogelijk; tien schijnt mij al veel.’ Hector Ducrot glimlachte en sprak: - ‘Ik zie wel, Raoul, dat ge nog een leerling in het vak zijl? Nu, daarom ga ik u nog wat helpen. - Zie hier: Vijf bladzijden voor het onwêer in 't algemeen te beschrijven, - eene bladzijde met bespiegelingen over degrootheid der natuur, dat maakt zes. - Eéne voor den knecht, het paard en het rijtuig af teschetsen, dat is zeven. - Eéne voor dàt gedeelte van het bosch af te schilderen, waar het rijtuig zich bevindt, dat maakt al acht. - Daarna doet gij den lezer kennis maken met de barones. - Beschrijving van haar hotel, drij bladzijden... is elf. - Beschrijving van haar boudoir, ééne bladzijde is... twaalf. - Teeken verder de barones zelve: haar uiterlijke, haar karakter, haar verleden, wie hare ouders waren, hoe zij begon te beminnen, hoe zij trouwde... vijftien bladzijden daarvoor is niet te veel. - Vijftien en twaalf is 27. - Ziel ge wel wij hebben er al 27!’ - ‘Hoe nu aan de andere 23 geraakt?’ vroeg Duvent nieuwsgierig. - ‘Wacht,’ vervolgde Ducrot. ‘We waren in het Boudoir der barones. - Zij is mijmerend... ge doet ze zoowat luidop denken. Bij voorbeeld: Sedert eenigen tijd kan zij haren man niet meer verdragen; zij haal hem zonder eigentlijk te weten waarom; zij bemint iemand anders, maar wie, dat weet ze zeit niet... he, is dat niet echt romantiek, iemand die niemand is, beminnen? - Dat is geheimzinnig, dat is buiten 't gemeen, en zal succès vinden. - Nemen wij drij bladzijden voor die gedachten.’ - ‘Dat is 30!’ - ‘En ééne om de barones tot het besluit te doen komen, eene wandeling in het bosch te gaan doen.’ - ‘Welnu, is 31.’ - ‘Het donderde dàn nog niet; neem twee bladzijden voor het bosch afteschilderen binst het goed weêr.’ - ‘Is... 33.’ - ‘Wacht.. 'k heb wat vergeten: Vòòr de beschrijving van het bosch moet die van het toilet der barones komen, met eenige gedachten over de hedendaagsche mode. Drij bladzijden.’ - ‘Is... 36!’ | |
[pagina 168]
| |
- ‘Vervolgens hebben wij het naderend onweêr, eene tweede beschrijving van het onweder, doch met andere woorden dan in 't begin: schrik van den knecht, wanhopige gedachten en angst der barones, dan de bliksem die op het onverwachts den knecht wegtoovert, het stormende paard, - De schrik der barones stijgt gelijk de baron der onstuimige zee en in 't midden van het gedommel van den ratelenden donder en den bruisch enden wind, kan zij heur hart hooren kloppen... onthoudt dezen volzin, het is eene dichterlijke figuur die veel kleur aan uw opstel brengen zal. En dan eindelijk de angstkreet, - de verschijning van den redder - de bezwijming. Daarmêe krijgt ge gemakkelijk veertien bladzijden vol.’ - ‘36 en 14 is 50, telde Raoul ......................................... Schuiven wij de gordijn over onze twee Parijzenaars. Laten wij ze hun fameuzen roman afschrijven. Mijnheer Elias zal hem drukken en uitgeven. Raoul Casimir Duvent zal zijne huismeesteres betalen - of ze niet betalen ook al - en weêr, gelijk vroeger, den biljard tot drie ure van den nacht gezelschap houden. Hector Ducrot zal in den ‘Flambeau du Monde’ eene beoordeeling over den nieuwen roman schrijven. Wij vertalen een deel: | |
Letterkundig nieuws!De fransche litteratuur, reeds zoo rijk aan wereldberoemde meesterstukken, komtweêrom eene belangrijke aanwinst te doen, Een jonge Dokter, Raoul-Casimir Duvent, heeft door het schrijven van eenen roman getiteld: ‘Nos femmes terribles,’ tusschen de hedendaagsche romanschrijvers rang genomen. De titel alléén van het nieuw werk zegt al genoeg!... Nauwelijks heeft men de eerste bladzijde gelezen, of men kan het boek niet meer verlaten, men is meêgesleept, zòò boeiend is het werk; men leest, of liever verslindt het, in éénen adem, tot aan het einde toe! De stijl is prachtig, subliem, en verraadt heel en al den man uitde hooge wereld. Wat zeggen van den inhoud! Men beeft, men weent. - Nu eens klopt hot hart van angst en schrik, dan weer is het overstroomd van weemoed, van sympathiek medegevoel; een traan ontsnapt het oog. - Nu eens gevoelt men zìch zachtjens glijden ever de murmelende beek met jeugdig groen en schitte- | |
[pagina 169]
| |
rende bloempjes omboord - dan bevindt men zich als in 't midden der onstuimige zee: de baren slingeren u van het toppunt van den angst tot in den diepsten kolk der smart... etc. etc...!!!’ Zoo iets moest begeleid worden met muziek van Offenbach! En de fransche gazetten van België nemen in chorus die boekbeoordeeling over, en het nieuwe meesterstuk (!) wordt nagedrukt en ons land door verspreid en zekere ‘Vlaamsche’ gazetten die de Vlaamsche zeden verdedigen en de flansche romans bij elke gelegenheid aanvallen, vertalenhet work om als feuilleton afgekondigd te worden - dit alles voor... de beschaving en den vooruitgang! Dàt is veelal, beste lezer, de geschiedenis van den franschen roman onzer dagen. - Mochten deze bladzijden, alware het slechts bij eenigen, die ongelukkige voorliefde voor het vreemd romanvergif waarmêe ons land wordt overstroomd, doen ophouden, we zouden ons gelukkig achten. Trouwens wij zijn overtuigd dat de fransche roman in België al menig slachtoffer heeft gemaakt. Wij willen noch overdrijvon noch onrechtvaardig zijn: Zeker bestaan er ook goede fransche romans, zeker bezit de fransche letterkunde meesterstukken welke verdienen vertaald, en door andere natiën gekend te worden; - maar het zijn juist diegene welke bij ons volk weinig of niet gekend zijn, terwijl duizenden slechte romans hier hunnen weg vinden, ‘fureur maken’, gelijk onze zuidergeburen zeggen. Slechte romans, zeggen wij. Romans van de school van Eugeen Sue en Dumas. Het ligt in onze bedoeling niet hier breedvoerig de werken dier schrijvers te onderzoeken, echter willen wij ons gezegde staven door in korte woorden hunne gebreken aan te wijzen: Eugeen Sue is onbetwistbaar een menschenkenner. Hij heeft tot in de diepste plooien der samenleving doorgeblikt; hij heeft kennis gemaakt met het lijden der armen, met de rampen van den werkman, met den toestand en levenswijze der rijken, maar hij overdraft alles. De karakters zijn overdreven, de toestanden overdreven, de gebeurtenissen, de samenhang, de outknooping, alles, alles is overdreven. - En de personen welke hij doet handelen! Ofwel zij zijn als engelen zoo god en zoo zacht, ofwel boos en wreedaardig als monsters! Al het goede dat hij wellicht zou kunnen | |
[pagina 170]
| |
stichten is onder zijne gebreken versmacht. Wat Alexander Dumas - vooral Dumas fils - betreft, hij heeft stellig méér verbeeldingskracht dan Raoul-Casimir Duvent en Hector Ducrot te zamen. En zijn doel? Ha ja, zijn doel! Hierin staat hij volkomen gelijk met onze twee helden. Waarom zich bekommeren met het doel, waarom de zedelijke ontvoogding der lezers betracht? Waarom leerzaam, waarom nuttig zijn! Als hij maar al de pracht (al het klatergoud) zijner verbeelding kan ten toon spreiden; als het onderwerp maar boeiend is. Gelijk wij hooger gezegd hebben, getrouwde vrouwen die een ander dan hunnen echtgenoot beminnen, - bals, nachtfeesten, liefdegeheimen, tweegevechten, moorden, vergift, personen die elkander haten en vervolgen, schrikverwekkende of zedelijk geriskeerde toestanden, dààrvoor neemt hij de pen op. Hoe schoon en vooral hoe moraal, niet waar lezer? Blague, altijd blague! Zulk een schrijvelaar verbastert, cretiniseert het volk door zijne blague; hij brengt het hoofd van den werkman op hol, hij bederft het onschuldig hart van het arme meisje. Welnu, die schrijvers - Eugeen Sue en Alexander Dumas - ziet men door het fransche volk (en door anderen nog) gestadig opgehemeld. De jonge schrijvers zijn er door verblind, zij denken dat het ‘meesters’ zijn die zij volgen moeten!... Dààr is immers roem te vinden! - Dwaze sukkelaars!... wisten zij wat kwaad zij stichten!
***
Hopen wij dat die stroom der fransche romans in ons land meer zal tegengewerkt worden; hopen wij dat de vertalingszucht niet alleen van de Vlamingen maar ook van de Noord-Nederlanders zoo spoedig mogelijk moge ophouden: Laat ons wenschen dat het volk wat meer kennis make met vaderlandsche schrijvers; het zal er een schat in vinden waarvan het wellicht tot heden toe nog onbewust is gebleven, en het zal er geen gevaar loopen, zedelijk verbasterd te worden. - Alleen dan zal het Nêerlandsch volk waarlijk de baan des vooruitgangs bewandelen, wanneer het gevoed wordt met grondbeginselen aan onzen landaard eigen. Ons volk moet beschaald worden door de nationale letterkunde. Gent, 1872 Hendrik Keurvels. |