De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijKarel van Mander,
| |
[pagina 25]
| |
beleid, aan de spits der beschaving brengen of het, door roekelooze ondernemingen, aan den boord eens afgronds slepen, nevens de oorlogshelden, wier naam en faam uit alle gewesten weerklinkt, staan mannen, even groot - grooter misschien - die op het kunstgebied of in de wetenschappelijke beweging insgelijks hunne zegepralen tellen, die in de wereld des geestes ook omwentelingen te weeg brachten, welke op de menigte, op het volk en op de beschaving een grooten invloed hebben. Karel Van Mander, wiens leven en werken door ons volk dienen gekend te zijn, begreep ten volle hoe nuttig de kunstgeschiedenis is, en welken heilzamen invloed zij uitoefent. Hiervan getuigen de volgende woorden die in de voorrede van zijn Schilder-Boeck - waarover wij verder zullen spreken - voorkomen: ‘Het zal evenwel eenigen, of velen verwonderen (acht ick), dat dusschen Boeck wordt gemaeckt, en so veel vlijt en moeyte toegheleyt, deser stoffen halven, die misschien, oft ghewis, van yemandt te slecht oft gheringe gheoordeelt soude mogen worden: meenende, dat alleen de gheruchtige in wapenen, om hun hooghe daden, de beschryfpen weerdigh waren oft zyn. Ja dat Marius. Silla, Calilina, en en sulcke wreede Mensch-verslinders, meer verdienden oft behoorden in 't ghedacht bewaert te worden, als onse edel, constbaer, Werelt vercier ende gheesten des ouden en nieuwen tyts.’ Karel Van ManderGa naar voetnoot(1) zag het levenslicht in 1548, te Meulebeke. Zijn vader was drossaart of badjuw der gemeente en stamde af van eene edele familie, waartusschen verscheidene leden genoemd worden die aan kerk en staat groote diensten hebben bewezen. - Karel, met een schranderen geest bezield, opgekweekt in 't midden van het veld, was van in zijne teederste jeugd dichter en teekenaar. Dichter: omdat hij de natuur beminde, omdat hij uren en | |
[pagina 26]
| |
uren lang in de eenzame bosschen kon zitten luisteren naar al die geheimzinnige natuurstemmen, naar den wind die tusschen de boomen suiselt naar het zangerig gekweel der vogelen, naar het zacht gemurmel der beek; dichter, omdat hij al wat schoon is beminde. Teekenaar: omdat hij, wanneer hij de natuur met woorden niet kon bezingen en afschilderen, ze trachtte na te bootsen in hare vormen. Wanneer men den knaap het papier weigerde waarop hij zijne gedachten, zijne gewaarwordingen begeerde uit te drukken, dan teekende of schreef hij op de muren. Hier trof men eenige verzen aan - soms nog niet voluitgeschreven, omdat vader ofwel een dienstbode hem op heeter daad was komen betrappen - dáár bemerkte men óf een landschap uit Meulebekes omstreken óf 't een of ander dier, eene koe, eene geit; verder het meer of min gelijkend portret eens dorpelings, somwijlen ook wel dat van de dienstboden des huizes zelven, en dit bijna altijd op 't luimigst geschetst. Dit laatste gaf meermaals aanleiding tot lachen, voor hen die in de karikatuur een' gezel of vriend herkenden, maar tot misnoegen van diegenen die hun eigen op eene zoo lachwekkende wijze zagen afgebeeld. De jonge Van Mander, zeggen wij, beminde de natuur, en aanzag die immer als zijn beste leermeester. Trouwens hij was van gevoelen dat de studie der natuur voor de kunst onontbeerlijk is en dat men haar miskennend, geen echte kunstenaar zijn kan. Doch laten wij hem zelven spreken. Ziehier hoe hij zich desaangaande in een zijner gedichten uitdrukt: ‘Sijt dan ghewaerschouwt, want der Consten kele
Looft soetelijck nae de Serenes stemmen,
Aenlockend elcken bevallijck ten spele,
Maar bij haer te comen moet men al vele
Weghen besoecken, en waters doorswemmen,
Noch isser soo hoogh eenen bergh te clemmen,
Ghij en comtter niet over vroegh noch late,
Of gij en hebt de Natuere te bate.’
Karels vader, die aanvankelijk 's jongelings kunst- | |
[pagina 27]
| |
beoefening zoo niet aangemoedigd, dan toch onbesproken gelaten had, omdat hij er een nuttig tijdverdrijf in zag, begon er weldra aan te denken die neiging te beteugelen; - immers het lag geenszins in zijn plan, zijn' zoon, een kunstenaar te zien worden: het is hierom dat hij hem naar Thielt zond, waar hij zijne latijnsche studiën zou beginnen. Eene dergelijke handelwijze, soms voorzichtig en door vele ouders gevolgd, heeft echter dikwijls een verkeerd uitwerksel, vooral wanneer 's kinds neiging reeds te diepe wortelen in 't hart geschoten heeft. Zoo was het ook met den jongen Karel Van Mander. Hij oefende zich in de taalkennis en kreeg meer en meer lust tot de dichtkunst. Van Thielt was hij naar Gent gezonden, alwaar hij de fransche taal aanleerde. Het is in deze stad dat hij, als leerling, in het werkhuis trad van den schilder Lucas de Heere. Lucas de Heere is te Gent geboren in 't jaar 1534. Zijn vader was een der verdienstelijkste beeldsnijders en bouwmeesters van Vlaanderen; zijne moeder Anna Smyters, was insgelijks eene kunstenares. Karel Van Mander spreekt, in zijn Schilder boeck, met veel lof van een harer landschappen. Lucas de Heere was leerlingvan den schilder Frans Floris, een der vurigste aanhangers der Italiaansche school, die, in zijne werken, bij groote gebreken, voortreffelijke hoedanigheden paart en onder onze grootste meesters zou gerekend worden, hadde hij zijn Vlaamsch karakter en de grondbeginselen der vaderlandsche school niet verloochend. De werken van Lucas de Heere worden doorgaans weinig geprezen; nogtans volgens Van Mander, zou hij, voor glasschilders en tapijtwerkers, verscheidene teekeningen vervaardigd hebben, welke gekend zijn als van Frans Floris zelven voortkomend. Meer andere bijzonderheden doen ons veronderstellen, dat Lucas de Heere wel meer verdiensten heeft dan men er hem gewoonlijk toekent, en wij hopen wel eens in de gele- | |
[pagina 28]
| |
genheid te komen verdere inlichtingen over dezen kunstenaar te kunnen geven.Ga naar voetnoot(1) Zijn invloed op Van Mander moet ongetwijfeld sterk geweest zijn. Immers, meester en leerling waren met dezelfde kunstliefde bezield, beiden waren dichters en schilders geboren, en het is zeer waarschijnlijk dat het bij de Heere is dat Van Mander op het gedacht kwam zijn ‘Schilder-Boeck’ te schrijven. Wij zouden echter De Heere's lettervruchten moeten kennen, om te kunnen onderzoeken in hoeverre zijn leerling er nut heeft weten uit te trekken. Wat zijne schilderkunst aangaat, Van Mander heeft aan zijnen eersten meester vooral die zuivere teekening te danken, welke zijne werken kenmerkt. Karel Van Mander leerde met iever en verliet, op zijn twintigste jaar, zijn eersten meester, om te Kortrijk bij den schilder Pieter Vlerick zijne studiën in de kunst te gaan voortzetten. Pieter Vlerick, in 1539 te Kortrijk geboren, was de zoon van eenen rechtsgeleerde. Wij zullen hier in geene bijzonderheden treden nopens het leven van den kortrijkschen kunstenaar want het is een lange aaneenschakeling van meer of min zonderlinge lotgevallen, waarmeê men lichtelijk een heel boekdeel zou kunnen vullen. Het zij voldoende aan te merken dat Pieter Vlerick niet zonder verdiensten was, en Karel Van Mander er gedurende een jaar nuttige lessen heeft genoten. | |
[pagina 29]
| |
In 1569 keerde onze jonge schilder in het vaderlijk huis terug, waar hij tot in 1574 verbleef. - Die vijf jaren, in de geboorteplaats doorgebracht, waren voorzeker de schoonste en genotrijkste van 's jongelings leven. En hoe kon het anders? Bemind in zijn huisgezin, geacht door Meulebeke's inwoners, vrij van alle zorgen, gansch overgelaten aan zijne geliefkoosde bezigheden - schrijven en schilderen, - wat kon hij meer verlangen! Hij mocht gansche dagen ronddwalen in velden en bosschen. De vrije natuur was zijn werkhuis, dat voor vloertapijt de groene met bloemen gespekelde graszode had, voor wanden de dichtgeplantte boomen van het woud, en voor gewelf den schoonen blauwen hemel. Des winters, wanneer het gure weer hem te huis deed blijven, smaakte hij evenveel geluk. Hij teekende, en dan stond gansch het huisgezin aandachtig rond hem geschaard, iedereen volgde met den blik de teekenpen, terwijl van tijd tot tijd een: ‘Hoe is het mogelijk?’ de bewondering voor de behendige hand veropenbaar de. Zeer dikwijls was het volop feest in het huis van den drossaert Van Mander. De eene of andere kamer was in tooneelzaal herschapen. De schermen en versieringen waren door Karel geschilderd; de stukken, door de leden van het huisgezin en door de dienstboden opgevoerd, waren door hem gedicht. Hoe aangenaam moest zulk een stil en vreedzaam leven wezen! Eenvoudig misschien, maar dichterlijk en vol zalig genot. Ondanks al dit geluk, ontbrak er aan Karel nog iets. Waarom volgde zijn blik zoo graag de vogelen die naar het Zuiden vlogen? Waarom liet hij dan mijmerend het hoofd op de borst zinken? Waarom? Omdat hij, evenals al de jeugdige schilders, van Italië droomde. Italië met zijn azuren hemel, met zijn kleurvolle landschappen, met zijne schilderachtige bergen en zijne blauwe meren, - Italië met zijne merkwaardige gebouwen en roemrijke puinen, welk zòodanig aan den kunst- | |
[pagina 30]
| |
hemel schitterde, dat de Vlaamsche meesters zelven er zich door lieten verblinden, - Italië had ook hem betooverd, en hij wilde het bezoeken. In 1574 werd Karel van Mander's vurigste wensch vervuld. Hij kreeg van zijnen vader de toelating om naar Italië te reizen. De jonge schilder bezocht eerst Rome en bestudeerde er vlijtig de alomgeroemde meesterstukken van Raphaël, Michelo-Angelo en anderen. Hij verbleef drij jaren in het schiereiland en liet er nog eenige verdienstelijke tafereelen na, onder anderen de ‘Sint Bartholomeüs aanslag.’ Vooraleer in Vlaanderen terug te keeren, deed hij eene omreis naar Weenen waar hij met Bartholomeus Sprangher (een zeer merkwaardig schilder, geboortig van Antwerpen) en met Hans Mont, (een bekwaam beeldhouwer en bouwmeester, van Gent afkomstig) aan een' triomfboog werkte, waarvan men de beschrijving in zijn ‘Schilder-Boeck’ aantreft. Bij zijne terugkomst in Meulebeke stelde hij zich ernstig aan het werk. Hij voltooide menig belangrijk tafereel, zooals: ‘Adam en Eva ín het Aardsch Paradijs’, ‘de Zondvloed,’ enz., behalve zijne letterkundige werkzaamheden, waarin hij immer veel smaak bleef vinden. (Wordt voortgezet.) Hendrik Keurvels. |
|