rijke verscheidenheid in de voorstelling zijner poëtieke beelden, er goed in gelukt is de eentonigheid te verdrijven.
De dichtvorm waar Dr Heye zijne verhevene gedachten weet in te kleeden is gekuischt, wel afgewerkt. Zijne verzen, al loopen er ook al enkele tusschen die niet gansch van stroefheid zijn vrij te pleiten, zijn over 't algemeen vloeiend en welluidend en schier onberispelijk van rhythmus.
Ook onder taalkundig opzicht valt er op dit stuk weinig af te wijzen. - Veel getrouwer dan de meeste hollandsche schrijvers volgt Dr Heye de regels der nieuwe nederlandsche spelling, zooals die door de Taalcommissie zijn vastgesteld. Het woord ‘toonen’ nogtans, in de beteekenis van ‘klanken’ wordt volgens die spelling slechts met enkele, en niet, zooals het hier herhaaldelijk voorkomt, met verdubbelde 0 geschreven. Verders zal aangaande het geslacht dat de schrijver aan sommige substantieven toekent, elkeen het gewis niet met hem eens zijn. Zoo bijv. schijnt ons hier ten onrechte eenvoud (simplicité) als vrouwelijk, en tint (teinte) als mannelijk gebruikt.
Wat dit laatste punt betreft, men weet hoe meer dan eens reeds door onze taalkundigen de opmerking is gemaakt, dat de Noordnederlanders op eene vrij zonderlinge manier de geslachtenleer verstaan. Trouwens, niet zelden hebben wij hollandsche werken aangetroffen - die van Van Lennep niet uitgezonderd - waarin waarlijk wat al te cavalièrement met de geslachten der naamwoorden werd omgegaan!
Achteraan het werkje van Dr Heye zijn als Bijlage eenige opstellen gevoegd, getiteld ‘Neerland's Onzijdigheid’, uittreksels van brieven van een oostenrijkschen kunstvriend, en waarin vele uitmuntende gedachten voorkomen; verders ook een dichtstuk: ‘Dageraad aan Zee’ dat even als ‘De Slem der Toekomst’ van eene rijke verbeeldingskracht getuigt, en onder elk opzicht den begaafden dichter waardig is, die onze moderne nederlandsche litteratuur met zoo menig puikstuk verrijkt.
A.J. Cosyn.