De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijDrie jaarlijksche staatsprijskamp voor Nederlandsche tooneelletterkunde.
| |
[pagina 365]
| |
B. Block, Lodewijk van Nevers, drama in 3 bedrijven; De Jonge Lieden, tooneelspel in 4 bedrijven; De witte Kaproenen, drama in 5 bedrijven. - Jan Bruylants, Beul en Martelaar, drama in 3 bedrijven. - G. Coryn, Satan, tooneelstuk in 5 bedrijven; de Wildstrooper, zangspel in 2 bedrijven. - A. Dandois en J. Mornaux, Arnold van Wildeneck, drama in 3 bedrijven. - Desideer Deleroix, Lena, drama in 5 tafereelen on een voorspel. - De Meyer-Roelants; Daniel of het slot van Uiterken, drama in 3 bedrijven; Einde goed alles goed, tooneelspel in 2 bedrijven; de Kwaal des Tijds, blijspel in 1 bedrijf. - Fr. Van Eeckhaute, De Gek van Gent, drama in 4 bedrijven; Misbruiken onder het volk, tooneelspel in 4 bedrijven. - Willem Geets, De plaatsvervanger, zangspel in 2 bedrijven. - Pieter Gieregat, Zonder liefde geen leven blijspel in een bedrijf; Een Engel op Wacht, zangspel in 1 bedrijf; het Strijkijzer, tooneelspel in 5 bedrijven. - Herman Michiels, Haat en Liefde, drama in 5 bedrijven. - Karel Ondereet, De dood eens Spelers, drama in 1 bedrijf. - Jan Roeland, De Degen van Dondermans; blijspel in een bedrijf; Een liedje van Moeder, blijspel in 1 bedrijf; Gemeene Kerels, tooneelspel in 4 bedrijven; Een boerenmeisje, blijspel in 1 bedrijf. - Emmanuel Rosseels, Anna Breughel, zangspel in 1 bedrijf. - A. Schepens, De gewaande Buttenaar, zangspel in 1 bedrijf. - Sleeckx, de Wraak van den Jood, tooneelspel in 1 bedrijf; de Scheepstimmerlieden, drama in 1 bedrijf; Vesalius, drama in 3 bedrijven en 4 tafereelen. - Valckenaere, Pompier en Rifleman, kluchtspel in 1 bedrijf. - Fr. Van Boghout, Zonneschijn na Regen, tooneelspel in 1 bedrijf; Zonderlinge toevallen, tooneelspel in 3 bedrijven. - Van den Branden, Baas Ganzendonk, tooneelspel in 3 bedrijven; Huwelijkspekulatie, tooneelspel in 1 bedrijf; Bedrogen, tooneelspel in 1 bedrijf. - E. Van Driessche, Gielen en Grietje, blijspel in 1 bedrijf; De Kiesmakelaars, blijspel in 1 bedrijf; Voor stille Lieden, blijspel in 1 bedrijf; Recht is Recht, blijspel in 1 bedrijf; Geen werk geen brood, volksdrama in 3 bedrijven. - Aug. Van de Kerckhove, Een eerlijk man, tooneelspel in 3 bedrijven. - Emiel van Goethem, Armoede en Weelde, tooneelspel in 4 bedrijven; Een arme Duivel, tooneelspel in 4 bedrijven; Meester Primus, zangspel in 1 bedrijf; de Doopgetuigen, blijspel in 1 bedrijf; Castor en Pollux, blijspel in 1 bedrijf. - Felix Van de Sande, Het vijfde rad van den wagen, tooneelspel in 5 bedrijven; Veel | |
[pagina 366]
| |
geschreeuw en weinig wol, tooneelspel in 1 bedrijf; Als de kat van huis is, tooneelspel in 1 bedrijf; Leid ons niet in bekoring, drama in 5 bedrijven, Geef ons heden ons dagelijks brood, drama in 5 bedrijven. - Julius Wvtynck, De jonge Kunstenaar, tooneelspel in 3 bedrijven. Te zamen drie en vijftig tooneelwerken door een twintigtal vlaamsche schrijvers gedicht. Zijn er eenige oude schrijvers min vruchtbaar geweest dan in het voorgaande tijdperk, hebben er anderen het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, zooals de langgevierde Van Peene en Ondereet, nieuwe tooneeldichters zijn opgetreden, frisschere krachten hebben de leemten aangevuld, en het wezenlijke en talrijke goede dat er voor ons Nationaal Tooneel gedurende de afgeloopene drie jaren voortgebracht werd, getuigt dat de jonge vlaamsche tooneellitteratuur niet alleen leefbaar is, maar eene scheppingsgave bezit, die zich onweerstaanbaar lucht geeft, vooruit wil, en alleenlijk naar wat ruimte en licht verfangt om in hare volle jeugdige schoonheid te verrijzen. Ruimte en licht, vragen wij, dat wil zeggen: behoorlijke schouwburgzalen met welopgeleide, welafgerichte tooneeltroepen, een bekwaam bestuur om de gewrochten onzer tooneeldichters, volgens smaak- en kunstvereischten op te voeren. Dat alles wordte hier, helaas, tot heden toe gemist. Buiten Antwerpen en Gent, volbrengt er geen enkel gemeentebestuur van het vlaamsche gedeelte des lands zijnen plicht ten opzichte ten opzichte der nationale tooneelkunst. Te Antwerpen is de nieuwe schouwburg nog niet voltrokken; te Gent, alhoewel men daar eenen ernstigen tooneeltroep inricht, begint men er ernstig aan te denken eenen waardigen tempel voor de vlaamsche tooneelkunst te bouwen. Hier in de hoofdstad, waar het volk vlaamsch is, wij bedoelen voornamelijk de meerderheid des volks, dat door de kunst niet enkel genot, maar vooral beschaving, geestesvoedsel, eene leerrijke uitspanning vraagt, hier waar dus zeker, niet enkel uit nationaal, maar veeleer nog uit maatschappelijk princiep, een vlaamsch tooneel zou moeten aangemoedigd en ondersteund worden, werd integeendel elke ernstige onderneming tegengewerkt, bestreden en eindelijk versmacht. Zonderling zou men dus het verschijnsel mogen noemen, dat de vlaamsche schrijvers, alleen uit plichtbesef en volksgenegenheid, zoo vruchtbaar voortwerken in dien ongunstigen toestand. | |
[pagina 367]
| |
Edoch zoo zonderling niet, wanneer men nagaat, dat door de beide Vlaanderen, Antwerpen, Brabant en Limburg, een twee honderdtal tooneelmaatschappijen leven, die van het geringste dorp tot in de gewichtigste stad wedieveren om uit vaderlandsliefde, uit zucht voor zielsveredeling, uit behoefte voor kunstindrukken en dorst naar beschavend genot, zoo goed mogelijk, in hunne tooneelzalen en altijd voor een talrijk publiek, de werken onzer schrijvers ten gehoore te brengen. Hier moeten wij aanstippen dat het Staatsbestuur door zijne aanmoedigingen (premiën) aan de tooneelkunst en tooneelletterkunde, hoe gering ook het verleende krediet voor gansch het land zij, zeer gunstig gewerkt heeft op het herleven dier maatschappijen, op het ontstaan van nieuwe genootschappen, alsook op het streven onzer dramaturgen om steeds beter en beter ons repertorium te verrijken. Een bewijs, dat, indien de besturen der groote gemeenten handelden tegenover de vlaamsche tooneelkunst, met de mildheid waarmede zij de uitheemsche fransche bejegenen, onze tooneelliteratuur weldra de hoogte zou bereiken onzer andere letterkundige vakken en niet zou moeten vreezen vergeleken te worden met de gewrochten in dien aard door de ons omringende natiën voortgebracht. Want, wij moeten ronduit bekennen, alhoewel er sedert jaren menig deugdelijk tooneelstuk werd geschreven, toch staat de algemeenheid der tooneelwerken nog niet op een zeer hoog peil, zij getuigen nog niet van eenen zeer keurigen smaak, een verheven kunstbegrip en eene diepe menschenkennis. En kan het missen? De tooneeldichter vindt geene behoorlijke voorstelling zijner stukken, bij gemis aan welingerichte tooneelzalen, bij gemis aan bekwame geregelde troepen gevormd door tot de kunst opgeleide vakmannen. De grootste en onontbeerlijkste aanmoediging ontbreekt- zijn werk te zien leven zooals hij het droomde! Ook de toetssteen der eigene kritiek ontbreekt hem, daar hij door eene onvoldoende en onvolledige voorstelling, de hoedanigheden zijner schepping niet kan waardeeren, de feilen niet kan bemerken om ze, indien het mogelijk is, te doen verdwijnen of te verbeteren. De stoffelijke aanmoediging is ook te gering, dan dat de vlaamsche tooneeldichter door zijne kunst voor zijne kunst leven kunne. | |
[pagina 368]
| |
Den noodigen tijd kan hij aan zijne scheppingen niet besteden, noch de diepe overdenkingen, noch de grondige studie des menschelijken gemoeds - en daaruit spruiten de menigte gebreken voort die onze toonellitteratuur nog ontsieren. Maar de plicht roept den vlaamschen tooneeldichter op; de tooneelmaatschappijen, die, om zoo te zeggen, in het huisgezin in het vlaamsche volksleven wortelen, roepen hem vriendelijk en aahmoedigend op, en de vlaamsche natuur, die kunstenaarsnatuur bij uitstek, jaagt hem aan om ook zijnen lak te vlechten in de kunstkroon van Vlaanderen, om ook zijne frischgeurende bloemen te kweeken in de schoone moedertaal, als hartverkwikking, als geestesgenot voor zijn dierbaar geliefd vlaamsch volk. En daar is hij, met werken niet diep maar dichterlijk, niet verheven maar zedelijk, niet fljn ingewikkeld en kunstig ontwikkeld, maar gezond, roerend, ingrijpend, vaderlandsch en lokkende tranen des ronden Vlamings in de oogen met den machtigen juichtoon van dezes warmbeminnend en erkentelijk harte. Indien wij met genoegen mogen vaststellen, dat de historische onderwerpen niet gansch uit het oog door onze schrijvers werden verloren en de heldenfeiten der voorvaderen en de namen van groote kunstenaars en geleerden verheerlijkt werden, toch treft het ons niet minder dat onze schrijvers stout hunne dramatische stof opperbest uit het hedendaagsche werkelijke leven putten en er somwijlen opperbest in gelukken ons volk met zijne hoedanigheden en gebreken trouw af te schetsen. Wij tellen tusschen de ons voorgelegde tooneelwerken, 21 tooneelspelen, 14 dramas, 11 blij- en zangspelen. Tooneelspelen en dramas houden niet alleen de overhand door het getal, maar ook door hunne gehalte. Dit is een zeer verheugend teeken. Hier en daar wordter wel een luimig blijspel gevonden der heeren Meyer-Roelants, Geiregat, Jan Roeland, Valckenaere en Van Driessche. Tusschen de zangspelen vermelden wij met lof de lieve eenvoudige Anna Breughel van Emmanuel Rosseels. De drama's en tooneelspelen vestigden dus gansch onze aandacht. Aleer het onderzoek dier tooneelwerken te beginnen, stelden wij | |
[pagina 369]
| |
in overeenkomst met de jongste schriftenGa naar voetnoot(1) over de dichtkunde, hare techniek en esthtetiek, de volgende regels als toetssteen vast: 1o Tusschen de handeling en de plaats waar zij geschiedt moet een overeenstemmend koloriet bestaan om den toeschouwer in de verschillende gemoedstemmingen logisch te houden, door zoete, kalme, roerende of angstige toestanden veroorzaakt; 2o Een dramatisch werk moet de vereeniging zijn der lyrische bewegingen des gemoeds met het epische der daden en versmolten worden in eene handeling (aktie) die zich door het leven heen ontwikkeld en naar een doel streeft. In die handeling wordt het leven verbrokkeld, ontleed, doorgrond en dan weder te zamengevoegd om een harmonisch geheel te vormen, waarin geene episode, geen tooneel, geene personage, geen gesprek, volzin, zet of woord voorkomen mogen, die niet medewerken tot oplossing van het gegeven levensproces; 3o Het lyrisch bestanddeel in het drama beantwoordt aan het gemoed. Gevoelens, gedachten worden er door teruggegeven, en de geheimste toestanden of stemmingen der ziel blootgelegd; het lyrische in het drama mag dus niet boven op de handelende personage liggen als de kleuren op de bloem, maar moet uit het innigste des harten der personage springen als de geuren uit de bloem, en zoo ook in het binnenste onzer herten grijpen en dringen om het daar werkelijk te ontroeren het zij in vreugde, het zij in smart; 4o Onverbiddelijk eischt de wet des drama's de eenheid van het moreele grondgedacht, in overeenstemming met de hoofdhandeling, | |
[pagina 370]
| |
die alles overheerschen moet. De korrektheid moet volledig zijn zoowel voor den innigen als uitwendigen samenhang. Het drama en de komedie worden gedicht om ten tooneele levendig voorgesteld te worden; buiten de gegevene grenzen stormen, buiten den normalen tijd eener handeling, eens levenstoestands loopen, verijdelt het organisch beeld eens kunstwerks, vernietigt de kracht der handeling, verlamt de aanhoudendheid der gedachte en mist het doel dat beoogd wordt. Een levenstrek juist af te malen, eenen toestand klaar weer te geven is dus niet voldoende, de trek moet ten gepaste tijde geschieden, de oestand moet ter goeder ure komen. Ten rechte zegt de dichter Rudolf Gottschall: ‘De tijdruimte eens drama's mag de palen des evensduurs eenes menschen met overschrijden. Een kind dat later als jonkvrouw of als man optreedt; eene jonkvrouw die zich in eene grootmoeder, een held die zich in eenen grijsaard verandert - dat zijn onveroorloofde gedaanteverwisselingen der dramatische chrysalide.’ En verder: ‘Zoo is het niet gelijk wanneer een personage in de handeling ingrijpt, wanneer het eene of het andere tooneel ingevoegd wordt, wanneer eene krisis of katastrophe begint. Een tempo vroeger of later maakt een groot onderscheid voor de meerdere of mindere krachtige ontwikkeling des drama's. Het slot des dramats wordt het gelukkigste bijgebracht, wanneer het logische noodwendigheid in een bestemd getal werkingen, de oplossing van eenen levenstoestand te zamendringt, of een maatschappelijk levenraadsel onwederroepelijk klaar voor oogen legt. Hoe koener en verrassender deze laatste trekken zijn, des te glansender wordt de oplossing des raadsels en het slot des drama's. De samenstelling des dramatischen organismus in bedrijven, tooneelen, tafereelen kan geene willekeurige zijn, zij is noodwendig. De dramaturg kan noch mag zijne stof naar behagen of grillen verdeelen, maar hij moet gehoorzamen aan de innige zwaartekracht, die het zwaartepunt der handeling van zelfs naar eene bestemde verdeeling regelt. Zoo moet elk bedrijf, ja elk tooneel niet alleen eene zelfstandige beduiding, maar ook eene beduiding voor het organisme van het geheel en slot, in hun dialektisch verloop bezitten. Het tooneel wordt veelmaals door het optreden eener nieuwe personage veroorzaakt. Elke optredende personage moet een voorbestemd in de handeling grijpend doel hebben; in een drama kunnen geene werkelooze tooneelen plaats | |
[pagina 371]
| |
vinden; geene personages kunnen optreden zonder een volkomen duidelijk bestemde grond-oorzaak. Het tooneel moet uiterlijk en innerlijk gemotiveerd zijn. De optredende personage brengt eenen nieuwen toestand in de handeling, welke zich in het verloop van het tooneel ontwikkelen moet. ‘Het bedrijf wordt door dezelfde wet beheerscht, maar breeder, en in zijn slot vat het al de draden in de tooneelen gesponnen te zamen, om de handeling krachtig eenen stap vooruit te dragen.’ 5o Expositie; - verwikkeling en ontwikkeling, daarin moeten zich elk drama en elk bedrijf des drama's verdeeden. Da voorkeur als vorm behoort dus logischerwijze aan de tooneelwerken die in eenen akt, drie of vijf bedrijven gedicht zijn. Die verdeeling beantwoordt beter aan de voorstelling van het levensproces in zijne drie verscheidene stadiums. Gustaf Frijtag, in overeenstemming met al de kunstrechters, onderscheidt in zijn Technik des Dramas, de verdeeling van een kunstwerk in vijf bedrijven, op de volgende wijze: 1e bedrijf: Inleiding; 2e bedrijf: Klimming; 3e bedrijf: Hoogste punt; 4e bedrijf: Ommekeer, en 5e bedrijf: Slot en Katastrophe. 6o Het dramatisch karakter moet geheel zijn, geene wankende naturen worden geduld, vooral niet als hoofdfiguren; want dan worden zij onverstaanbaar, onduidelijk voor den toeschouwer. De spraak moet vooral in overeenstemming klinken met de handeling der personage, zij moet verscheiden zijn volgens de verscheidenheid der karakters, afgewisseld en gekleurd volgens plaats, toestand en stemming. De monoloog dient altoos om het hulsel van het karakter op te lichten, en mag niet eene loutere uitgalming worden van gewaarwordingen of stemmingen; - een organisch deel van het geheel moet hij blijven en den aanschouwer in het binnenste diep des karakters laten peilen - dus wordt de monoloog in eenen kritischen oogenblik veelmaals het keerpunt der handeling door het innige besluit des karakters te veropenbaren. Negatief en positief staan de karakters tegenover elkander in de handeling - daaruit onderscheid en verscheidenheid in de gesprekken. Tusschen elkander bestrijdende karakters klinke de de dialoog met al de redekracht scherp, kwetsend, botsig of geestig hij vloeie zacht en innigstreelend tusschen geliefden, troostend, over | |
[pagina 372]
| |
tuigend, ophelderend, vermanend of weeklagend tusschen lijdende of gezonde machtige karakters, enz. naar gelang des toestands en der handeling, maar immer geleid door de wilskracht der personages. 7o Ten slotte: het drama vereischt in alles eene bewegende oorzaak. Indrukken die men als werkingen zonder oorzaken voortbrengt mogen in het drama geene plaats vinden. Wel, zegt Gotschall, zijn plotselinge werkingen toegestaan die uit de uitbarsting van bereids aangelegde mijnen en tegenmijnen springen, maar het toeval, de théâtre-coup aan niets verbonden, en op hunne plaats in het zanglust-, blij-, dans- en kluchtspel, kunnen in het drama of in de comedie niet aangewend worden. Nog eens: het drama, de comedie, is een levensproces, waar voora de ernstige liefde als levensdragend bestanddeel steeds innigwerkend moet handelen en vruchten voortbrengen. Volgens deze voorgestelde kunstregels hebben wij ons onderzoek doorgezet, wel wetende dat de scheppende genius daar somwijlen willekeurig overspringen mag, wanneer zijn onderwerp het vereischt of als zijn ontvlamd gemoed dieper voelt en zijn krachtige geest hooger vliegt dan de aangenomene en gestelde wetten, maar ook niet uit het oog verliezende, dat tegen deze regels meest gezondigd wordt door onbekwaamheid, onvermogen en onwetendheid. Streng zijn deze wetten, en toch, ondanks hunne logische strengheid. hebben wij een tal werken gevonden, die aan hunne toetsing min of moer konden wederstaan en die wij hier ook met een waar genoegen alphabetischerwijze vermelden: Block en Van Elen, Nijd en Hoogmoed, tooneelspel in 4 bedrijven. Delcroix (Désiré), Lena, drama in 5 tafereelen en een voorspel. Geiregat (Pieter), het Strijkijzer, tooneelspel in 5 bedrijven. Roeland (Jan), Gemeene Kerels, tooneelspel in 4 bedrijven. Sleeckx, Vesalius, drama in 3 bedrijven en 4 tafereelen. Sleeckx, de Wraak van den Jood, tooneelspel in 1 bedrijf. Van Driessche (Emmanuel), Geen werk, geen Brood, volksdrama in 3 bedrijven. Van de Sande (Felix), Leid ons niet in bekoring, drama in 5 dedrijven. Van de Sande (Felix), Geef ons heden ons dagelijksch brood, drama in 5 bedrijven. | |
[pagina 373]
| |
Vande Sande (Felix), het vijfde Rad van den Wagen, tooneelspel in in 3 bedrijven,Het zou ons te verre leiden, indien wij al deze stukken in ons verslag moesten ontleden: door het mededeelen der kunstregels, die ons tot richtsnoer dienden, zijn de schrijvers in staat gesteld de kritische ontleding hunner gewrochten zelf te vinden. Wij zullen ons dus bepalen met een kort overzicht te geven der tooneelwerken die het meest onze aandacht boeiden en het laatste mededongen naar den prijs. | |
Leid ons niet in bekoring, drama in 5 bedrijven door Felix Van de Sande.De taal laat onder spraakkundig opzicht hier en daar wat te wenschen over, doch de feilen zijn zoo gering, dat men ze bij eene proeflezing gemakkelijk weren kan. De opvatting des drama's is gansch fransch - dat is te zeggen door zeden en aard, maar het stuk speelt ook in eene groote stad, en daar ziet het er bij ons, vooral in de hoofdstad, wel zoo uit. Borgers, de hoofdfigure, is veel te onnoozel; zijne zwakheid en stijfhoofdigheid gaan nog al goed gepaard, het zou eventwel een handelend wezen moeten zijn, vooral als hoofdpersonage, en het is er een lijdend wezen. Zijne ijdelheid en hoogmoed zijn zeer gemeen. De andere personages van het stuk zijn niet veel beter gekarakteriseerd; als typen van goedheid zijn Sorel, Flip on Leentje al te goed. Ook toekent het kontrast tusschen het goede en booze princiep, dit laatste vertegenwoordigd door Contempré en Fierman, zich zeer sterk af, maar het dualism ontstaat niet handelend, omdat Borgers eensklaps zonder overgang of strijd van het goede in het slechte en dan omgekeerd van het slechte in het goede valt. Dees drama heeft nogtans groote hoedanigheden; de twee laatste bedrijven zijn boeiend on gevoelvol. Op het tooneel zullen zij ongetwijfeld indruk maken; in de twee laatste bedrijven voert het hart alleen het woord en geeft het bewijzen der teederste toegenegenheid en der edelste opoffering. Het tooneel tusschen het plichtvergetende Mieken en het goede reine Leentje is treffend, de innige strijd van Mieken is roerend. De hoedanigheden in dit stuk wegen nogtans tegen de gebreken niet op, | |
Vesalius, drama in 3 bedrijven en 4 tafereelen, door Sleeckx.De verwikkeling van dees drama is eenvoudig, maar nog al gelukkig | |
[pagina 374]
| |
van vinding; doch het meeste belang rust op de geliefden; en Vesalius, alhoewel de eerste rol vervullende in het liefdedrama van zijnen aangenomen zoon en Emanuela, is er verre van af voor ons te verschijnen als de beroemde geleerde, lijdende en strijdende voor zijne hervormingen in de wetenschap. Dit drama heeft aldus een hoofdgebrek - het beantwoordt niet aan het beoogde doel; want het stelt ons Vesalius met zijne wetenschap niet op het voorplan, zooals de dichter het heeft meenen te doen. De taal mag zuiver heeten, maar zij mist kracht en uitdrukking. Eene zekere zoeterigheid heerscht in het spreken van al de personages, daardoor schijnt iets gevoeligs, een zweem van romantische tint over dit drama te liggen en desniettegenstaande blijft het innig koel. Al de personages spreken nagenoeg dezelfde taal; - dat is weer een hoofdgebrek, want hoe verscheiden de karakters ook zijn mogen, ze schijnen toch daardoor kleurloos en aan elkander gelijkend. Nogtans heeft dit drama hoedanigheden van eerste gehalte; wij herhalen, dat de taal niet alleen zuiver, maar tevens keurig is, in alle toestanden heerscht eene zekere verhevenheid in de gevoelens en in de uitdrukkingen derzelve, die niet zullen nalaten eenen goeden invloed op ons tooneel uit te oefenen. Dit werk zal stellig de tooneelspelers en de toeschouwers, eenen stap vooruil brengen op de volmakingsbaan in de kunst - en dat is heerlijk. | |
Geef ons heden ons dagelijksch brood, drama in 5 bedrijven, door Felix Van de Sande.Een diep ingewikkeld, misschien te veel ingewikkeld drama. Stout heeft ds schrijver uit onzen tijd zijne stof genomen; uit ons voelen, ons geloof schiep hij zijn werk. Al de maatschappelijke vraagstukken, die ons bezig houden zijn daarin aangeroerd en in konflikt gebracht. Noch buitengewone motiven, noch buitengewone karakters zijn in gang. De uitzondering is niet genomen, maar wel de algemeene natuur, het algemeen maatschappelijke leven. De liefde is vooral innig handelend in dees stuk. Angstig en diep is de liefde, van Stefanie, als echtgenoote voor haren mislsiden gemaal, Willem Staring, een eerlijk maar met sociale quaestiën dwepend man: nog dieper is hare liefde voor haar kind, dat met haar hongert door de schuld haars mans, alhoewel het zoo roerend bidt: Geef ons heden ons dagelijksch brood! Zuiver, | |
[pagina 375]
| |
eerlijk, frisch en schuchter is de liefde van Theodoor, den vlijtigen kantoorklerk, voor Maria, de edele dochter van zijnen patroon, den rijken Kranshof; hare wederliefde is eenvoudig en grootsch. Kranshof stelt het kapitaal voor, hij is braaf maar streng. Theodoor, het volkskind, dat door neerstigheid en eerlijkheid het kapitaal bereikt, en natuurlijk door liefde zijne bruid Maria huwelijkt, verbeeldt het werk. In het huwelijk ligt de verzoening tusschen den arbeid en den eigendom. Evangelisch beminnend staat moeder Debohra, de opperste van een weezengesticht, ook recht. Zelf Kranshof, ondanks zijne strengheid, bemint zijn werkvolk en is van inborst mild en goed. Ook diep tragisch is de liefde tot het volk van Willem Staring; zij dwingt hem machtelooze, door de maatschappelijke hervormingen te wallen goed stichten, doch daar booze misleiders hem omringen, wordt de jonge man hartstochtelijk verblind. Vrouw, kind, huisgezin, vaderlijke en burgerlijke plichten worden vergeten, noodlottig wordt hij van misstap tot misstap gerukt, tot dat hij eindelijk in 't verderf stort. Geene passioneele liefde maar de liefde in hare reinglansende volheid doorloopt al de harten dier schoone figuren als eene frissche stemme door de toonladder in hare harmonische verscheidenheden. Tegenover deze karakters vol goedheid staat de volksmisleider, de bedrieger Goltz, die als een Satan overal kwaad vuur aansteekt, intrigen en volksopstanden veroorzaakt, om te beter te kunnen aftruggelen en een nietswaardig leven te leiden. Nevens hem handelt de verdierlijkste dronkaard Baert, de oude galeiboef, alsook de woekeraar Zoetewei. Dezen zijnde zoogenaamde volksvrienden, die in ondeugd levende, te lui zijn om te werken, het werkvolk uitbuiten, zijne slechtste driften aanjagen om zich belangrijk te maken en het aldus verleiden om zijne plichten te vergeten. Natuurlijk zijn deze verslindende wormen in de samenleving de vijanden der maatschappelijke verordeningen en voeren zij oorlog tegen het eerlijk gewonnen kapitaal en van zelfs tegen den lastigen arbeid. Tusschen die twee ernstig strijdende groepen, minnende en hatende, heeft de schrijver eene lustige figuur geworpen, Spartels, die overal doorspartelt en een onmisbare agent is tusschen de intrigen, die zich gedurig aanknoopen en ontknoopen. Ware de bewerking op de hoogte gehouden der opvatting, dit stuk | |
[pagina 376]
| |
hadde den eersten prijs bekomen. Ondanks hunne langdradigheid en gerektheid, mogen wij drie akten als meesterstuk behandeld beschouwen. Zij ontrollen, wel is waar, zich traag, maar volgen logisch hunnen gang tot de ontploffing van den werkmansopstand, een tooneel dat diep ontroert en het innigste der ziele doorsiddert. De vierde akt, die ommekeer zou moeten zijn, wordt integendeel verval, en schoon de schrijver zijne handeling voortzet, schijnt er nogtans eene gansch nieuwe handeling te beginnen, waar Theodoor doodelijk gewond ligt en waar hij verneemt dat hij, die hem in den volksopstand heeft willen vermoorden, zijn vader, de dronkaard, de oude galeiboef Baart is. Onlogisch en aanstootelijk volgen daar eenige tafereelen na het onderzoek van Maria, Theodoor's beminde, die hem op bevel van moeder Debohra niet mag aanspreken, daar de ontroering hem zou kunnen doen sterven, dat belet niet dat moeder Debohra zelve, onmiddelijk daarna, hem zijne eigene roerende geschiedenis vertelt, zijne afkomst als verlaten kind vermeldt, het snood gedrag zijns vaders veropenbaart, doch Theodoor sterft niet. Onmiddelijk daarna, om aan den lijder zeker geene indrukken te sparen, voert de schrijver Theodoors vader, den dronken Baert ten tooneele, knarsetandend, schuimend, woedend en bereid om zijn zoon weer te vermoorden, omdat deze den volksaanval tegen de fabriek verijdeld heeft - en die vader wordt dan zinneloos in tegenwoordigheid diens zieken zoons, maar deze sterft niet. Dat alles is te veel overdreven en, wij herhalen het, te aanstootelijk. De vijfde akt klimt en redt ten deele het stuk. Waarlijk schoon is het slot, het eindigt met een menschlievend en hertverheffend gebed: ‘Samen arbeiden, zegt Kranshof tot zijn werkvolk, en Debohra voegt erbij: ‘En niet arbeiden als redelooze dieren, maar het hert en de ziel ten hemel gericht, daarin ligt de redding der maatschappij.’ Wij hebben ons lang met deze machtige schepping bezig gehouden. Dat de dichter den vierden akt logisch omwerke, de langdradigheid die geene konstitutieve feil is, uit zijn werk doe verdwijnen, zijne taal kuische en onze tooneelletterkunde bezit een meesterstuk. | |
Lena, drama in 5 tafereeten en een voorspel, door Désiré Delcroix.Lena is een dorpsmeisje die de stad bewoont, ze wordt door jonker | |
[pagina 377]
| |
Van Holster verleid en door haren vader vervloekt. Vijf en twintig jaar nadien pleit haar zoon, een schitterend advokaat, voor eenen vader, Jan de Belder geheeten, die den verleider zijner dochter doodgeslagen had. Lena's verleider bevindt zich tusschen de gezwoornen, die den doodslager vrij spreken. Van Holster valt in zwijm door Lena te zien en zijnen zoon te hooren pleiten. Onwillig en tegen dank had hij in den tijd Lena verlaten; het was een eerlijk man, en zijn begaan plichtverzuim wil hij herstellen met Lena hart en hand aan te bieden, maar zij weigert. Zij heeft hare taak gansch alleen als moeder volbracht en toont dat het gevallene meisje zich redden kan door met fierheid eenen zoon op te brengen als den haren. Daarvoor heeft zij gewroet en geworsteld, daarvoor werd zij door haren vader vervloekt en door hare familie verstooten. Doch door de tusschenkomst haars schoonbroeders, Jan Uiterhoeve, keert ze huis waarts. Hare moeder is gestorven en ze wordt juist begraven wanneer Lena in het dorp verschijnt. De vader houdt zijnen vloek gestand en verwijt de om vergiffenis smeekende dochter, dat zij de schuld is der dood barer moeder... Dan eindelijk, door bemiddeling van zijnen kleinzoon, den advokaat, heft hij den vloek op en zegent het huwelijk in van Lena met Van Holster. Treffende tafereelen, effekten die zeker de tranen uit de oogen zullen lokken, eene heerlijke prachtige taal kenmerken deze zeer ernstige poging om een gansch nieuw stuk te scheppen. Edoch de schrijver heeft zijn doel gemist. Hij heeft het gevallene meisje als moeder willen verheerlijken en doen bewonderen; dat doel is edel en schoon; maar dan moest hij van Lena een zoet beminnenswaardig karakter, waaraan juist geene energie ontbreekt, maken, en Lena is ver van beminnenswaardig te zijn, - ze wordt door ikzucht, wraak en haat geleid. Wat zij sedert vijf en twintig jaar, sedert den vloek haars vaders voor haar kind gedaan heeft, hoe ze leefde, weten we niet. Zij vertelt het wel zelf, maar zoodra zij moet handelen, trekt zij op naar het gerechtshof niet enkel om haren zoon te hooren pleiten, maar meer om Van Holster te zien lijden. Haat en wraak vinden hunnen oorsprong niet in zedelijke liefde, maar wel in passioneele liefde! Kan men die nog veronderstellen? Die | |
[pagina 378]
| |
vrouw telt 44 jaren, nevens haar staat een zoon, een volle man reeds van 25 jaar. Frissche liefde is niet meer mogelijk, bezadigde liefde bezit ze niet, - het beeld is dus niet beminnelijk, het is dus mislukt en het verschijnt wankend lusschen eenen onuitlegbaren trots en haat, voortgesproten uit miskende liefde. Het voornaamste figuur mist dus de vereischte heldere liefde, en waar is deze te vinden in het stuk? Alleen bij den goeden zwakken Van Holster. Deze nu boezemt weinig belang in - hij staat op het achterplan, ja zelfs verre beneden de episodische personage De Belder. Het stuk mist samenhang, elk nieuw tafereel is eene nieuwe expositie en telkenmale moet de aanschouwer met nieuwe personages kennis maken. Ook zijn er wel indrukken eenigzins gewettigd; maar zij bestaan zonder oorzaken of zijn in niets verbonden met de hoofdhandeling, die nergens overheerscht. Twee episoden overwegen alles: De Belder's ongeval, zijne eigene aanspraak en zijne vrijspreking, dan de dood en de begrafenis van Lena's moeder. Er had nogtans konflikt moeten bestaan tusschen de liefde en strijd van Lena en haars vaders vloek; dat komt nergens voor. Het toeval speelt bijnij altijd de voornaamste rol en daardoor worden zelfs onwaarschijnlijkheden gered Om er maar ééne aan te halen: Vierde tafereel. Lena keert naar huis; op den weg ontmoet zij vreemdelingen, die haar het afsterven en begraven harer moeder mededeelen. Zij komt haar vader te gemoet, smeekt om vergiffenis; hij herhaalt zijnen vloek, want zij is immers moedermoordenares.... hare moeder is gestorven 25 jaar na Lena's schuldigen val!!! Werd Lena naar huis gedreven door den vloek haars vaders, door haar wraakgevoel, of door hare genegenheid? De drie motieven die haar alleen kunnen doen handelen. Genegenheid? - Die heeft ze niet meer, ze zegt zelf aan Jan Uiterhoeven, door het toeval in Brussel bij Lena gebracht: ‘Mijn hart werd koud - ‘koud en dood voor de mijnen, die ik allen zoo zeer beminde.’ Wel verlangt zij vurig hare moederen zuster te mogen weerzien, maar dit gevoel, dit verlangen wordt door haren schoonbroeder Jan Uiterhoeven opgewekt. | |
[pagina 379]
| |
Is het hare wraak? - Alleen op Van Holster moet zij zich wreken, dien moet ze dus te Vliebeek niet vinden. Is het haars vaders vloek, dien zij wil opheffen?- Hij is vijf en twintig jaar uitgesproken en treft haar weder niet door bare schuld, maar door het toevallig afsterven harer moeder, die ook niet door Lena's val is ten grave gebracht, maar wel door den ouderdom. Ondanks al die hoofdgebreken, die bewijzen dat de schrijver niet planmatig gewerkt heeft, blijft Lena loch eene ernstige poging, en wij stippen met het grootste genoegen aan, dat het drama eene stem voor den eersten prijs bekwam. Want er ligt iets verhevens in de taal, die zich wel juist niet door afwisseling onderscheidt, maar toch door keurigheid en deftigheid. | |
Het vijfde Rad van den Wagen, tooneelspel in 3 bedrijven, door Felix Van de Sande.Het derde tooneelwerk van den vruchtbaren dramaturg, dat onze aandacht vestigde, ons door zijne frischheid en oorspronkelijkheid zoodanig boeide, dat wij er met vier stemmen den volledigen prijs aan toekenden. Van langdradigheid is ook het stuk, zoomin als de andere werken van denzelfden schrijver vrij te pleiten. Hij detailleert, hij schildert en beschrijft te veel, een gebrek dat ontstaat omdat hij te diep doordrongen is van zijn onderwerp en niet genoeg zeggen kan hoe hij het gevoelt; het is dus een rijkdom, maar die rijkdom te kwistig uitgestort, wordt een gebrek. 't Is ook de eenigste feil, die wij aan dit drama te verwijten hebben, maar zij randt het organism van het stuk geenszins aan. Alle toestanden ontspruiten hier logisch uit het levensproces, dat aan gang is tusschen pachter Lenaerts, Jellen, zijnen jongsten zoon, Blondine, meester Vranckx, langs de eene zijde, en Liesbeth, de vrouw van Lenaerts, Flip, hunnen oudsten zoon, jonker van Diepenbeke langs de andere zijde. Alle werkingen hebben hunne beweegredenen en geene oorzaken ontstaan langs buiten, maar wel uit den eigen grond der hoofdgedachte: door liefde, goedheid, vlijt, een nutteloos rad tot een werkend wiel herschapen. Niet alleen zijn alle handelingen gemotiveerd, maar de karakters zijn meesterlijk en waar, tot het laatste toe zonder wanken volgehouden. Pachter Lenaerts is wel de ronde vlaamsche boer, door werk en over- | |
[pagina 380]
| |
leg rijk geworden. Liesbeth, zijne naarstige maar eigenzinnige en gebiedende vrouw, die echter tegen den kalmen wil en de eenvoudige vastberadenheid haars mans breken moet; Vranckx, de diep in het leven blikkende, de eerzame dorpsschoolmeester; jonker Van Diepenbeke, een echte type van den buitenedelman, de oude flierefluiter, die eindelijk, door de liefde, kinderliefde, nog deugdzaam wordt; Blondine is een perel van een vlaamsch meisje; Jellen, de jongste zoon, een edel, rechtschapen, vlijtig jongeling; Flip. de oudste zoon, de bedorvendans zijner moeder. Het geschil ontstaat voor Blondine, de aangenomene vondelinge, die door de beide broeders wordt bemind; maar hare liefde aan den jongsten, den waardigsten schenkt, en eindelijk niet alleen de liefdester, maar ook de reddingter van gans de familie wordt. Niet verheven is het stuk van vinding en opvatting, maar het is uit het leven van het Vlaamsche buitenvolk gegrepen, frischgetint en doorgeurd met de aangename reuken der Vlaamsche velden en weiden. Als koloriet is het juist ende taal draagt al het schilderachtig eigenaardige der boersche uitdrukkingen. Daarbij de spraak is korrekt en in overeenstemming met karakter en toestand. Te wenschen ware het, dat er vele zulke gewrochten werden geschreven, want zij zouden de voorraadschuur vormen voor ons Vlaamsch tooneel, dat, wij hopen het, Mijnheer de Minister, weldra zal verrijzen, indien het Staatsbestuur krachtig zijne hand wil leenen om het te doen ontstaan, daar waar het door sommigen uit plichtverzuim, uit onwetendheid of kwaadwilligheid vernalatigd of tegengewerkt wordt.
De Secretaris-Verslaggever, Emanuel Hiel. De Voorzitter, F.-A. Snellaert. |
|