Zoo zijn er van die schrijvers, die bij eene oppervlakkige beschouwing goed schijnen, maar in den grond nog de slechtste en gevaarlijkste van allen zijn, slechter en gevaarlijker zelfs dan publieke ontuchtpredikers als Paul de Cock.
Daarbij weten die mannen over hunne heillooze stelsels zoo soms nog als het ware eenen wasem van deugd te verspreiden. Zoo ziet men hen bijvoorbeeld, ter bescherming van onwettige liefde en schandige echtbreuk, de tusschenkomst der Godheid inroepen, en aldus alles onder eenen schijn van mysticisme verbloemen!...
Maar, blijft wat vergif is geen vergif, al wordt het dan ook in een vergulden beker aangeboden?
Ja, dáárin ligt juist het gevaar: Dusdanige lezing verrukt en boeit; de zinnen worden er door aangenaam gestreeld, maar het hart blijft ledig, en de ziele vreemd aan de minste edele gewaarwording; de geest, dweepend met het ideale schoone dat de romancier aan zijne liefdetafereelen weet te geven, gewent zich alles in de wereld door het tooverglas van dat verleidend romantisme te beschouwen, en schept zich allerlei schoone droombeelden, die in het werkelijk leven toch zelden of nooit verwezentlijkt, maar meest altoos bittere teleurstellingen worden.
Een enkel voorbeeld ter staving: - Eenige jaren geleden, meldden ons de dagbladen den zelfmoord van een jeugdig meisje, ongeveer 16 jaren oud, datzich te Parijs, door verstikking op hare kamer om het leven had gebracht. Voor haar op de tafel, vond men eenen brief, in echten romanstijl opgesteld, waarin de ongelukkige volgenderwijze de oorzaak van haren dood beschrijft:
‘J'ai seize ans, je suis lasse de la vie, je vais mourir! Ainsi que la colombe du déluge, dit-on, ne trouvant pas une pauvre branche où reposer son pied, rentra dans l'arche à tire-d'aile, ainsi je rentre dans le néant, parce que je n'ai pas rencontré, dans le triste pélérinage de ma vie, une âme pour me comprendre, un coeur pour m'aimer. J'ai Iu Balzac, Paul de Cock, Eugène Sue, Pigault-Lebrun; j'ai dévoré George Sand; la nouvelle Heloïse m'a donné le vertige, Detorme a ouvert devant moi des horizons nouveaux; j'ai tout vu, tout goûté, bu mon calice jusqu'à la lie, - oh! la lie, elle s'élève, elle moute à mes lèvres; j'ai senti son amertume... Oui, fatiguée de la