De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 332]
| |
Nationaal Tooneel.Hoe verre wij er ook nog van af zijn een eigen Tooneel te hebben, welk met dat van andere natien kan vergeleken worden, toch hebben wij het genoegen te zien dat er althans reeds eene betrekkelijke verbetering in den toestand komt. - In den nederlandschen Schouwburg van Gent, waar tot nu toe enkel liefhebbersmaatschappijen optraden, worden thans ook, even als te Antwerpen, tweemaal per week vertooningen gegeven door artisten van beroep. Ontegenzeggelijk mag het invoeren van het stelsel der bezoldigde tooneeltroepen als een goeden stap op de baan des vooruitgangs worden beschouwd. Wij zijn er zeker verre van de pogingen onzer vlaamsche tooneelkringen af te keuren; integendeel, wij stellen belang in hunne werkzaamheden; doch wij zijn tevens van gevoelen dat het publiek uit eene stad gelijk Gent, de hoofdstad van Vlaanderen, wel iets degelijkers vergen mag, dan men hebben kan met liefhebbers, die de tooneelkunst enkel als tijdverdrijf in hunne ledige uren kunnen beoefenen. Even als in elke andere kunst is er eene ernstige, aanhoudende studie, dus veel tijd noodig om zich in het tooneel te volmaken. De rollen hoeven niet alleen goed aangeleerd, maar het karakter ervan grondig gestudeerd worden. En dit kan men wel vorderen van een' akteur wien het looneel zelf eene voldoende broodwinning verschaft, maar geenszins van een' ambachtsman, die bijv. de geheele week kleermaker, en slechts des zondags tooneelist is. In weerwil dus der kleingeestige tegenkanting die het nieuwe stelsel bij eenige gentsche liefhebbers heeft ontmoet, juichen wij van harte den maatregel toe dien het Stadsbestuur van Gent, dank aan de ieverige bemoeiingen van den heer Vuylsteke, eindelijk beeft genomen, ter opbeuring van de nationale tooneelkunst. Nieuwsgierig om den nieuwen troep - waarvan de voornaamste sujekten ons reeds ten gunstigte bekend waren - aan het werk te zien, zijn wij de twee eerste proefverlooningen gaan bijwonen, en wij verhaasten ons te zeggen dat de uitslag volkomen aan onze verwachting heeft beantwoord. De hoofdrol, M. Lodewijk Dhaenens, wiens talent hier in Ant- | |
[pagina 333]
| |
werpen niet teenemaal naar waarde geschat werd, vindt thans in zijne geboortestad een vereerenden en overigens welverdienden bijval. De rol, waarin hij voor de eerste maal optrad, heelt hem ook ruimschoots gelegenheid verschaft om bewijzen van zijne veelzijdige kunde te geven. Zijne taal, die vroeger nog al te wenschen liet, is thans, dank aan zijne aanhoudende zorg, bijna onberispelijk. Dit strekke ten voorbeeld aan sommige andere spelers: M. Wannyn, onder anderen, een akteur die oneindig veel vooruitgang heeft gedaan en met ernstige studie het zeker verre brengen zal, hoeft nog zijne uitspraak wat van den dialekttoon te zuiveren. In Mejuffer Larondelle, vroeger aan het Amsterdamsch Tooneel verbonden, heeft het gentsch gezelschap ons dunkens eene goede eerste rol aangeworven. Het is geene van die uitstekende talenten, die u in eens medeslepen en tot geestdriftige toejuichingen dwingen, maar zij schijnt ons eene verstandige tooneeliste, die hare rollen gewetensvol bestudeert en onbetwistbare verdiensten bezit. Zij hoede zich echter voor overdrijving in haar spel, en trachte in voordracht en gebaarden altijd natuurlijk te zijn. Hare stem is aangenaam en hare uitspraak juist. Den r-klank nogtans doet zij te veel uit de keel hooren; dit geeft eene zekere hardheid, waarvan zij zich echter licht kan ontmaken. Overigens, ofschoon zij zich wellicht in hare nieuwe omgeving nog niet geheel op haar gemak gevoelde, is haar début vrij gelukkig geweest, en zal zij ongetwijfeld wel de gunst van het publiek weten te winnen. Een akteur die van nu af deze gunstreeds in hooge mate bezit is de heer Bestuurder, F Van Doeselaer, die te recht als een der verdienstelijkste spelers in het luimig vak bekend is. Voegen wij erbij dat zijn spel, welk hij vroeger al eens overdreef, eene natuurlijkheid, eene beschaafdheid heeft bijgewounen, waarover wij hem geluk wenschen. Kortom, het is een komiek van den echten stempel, en zijn steeds aangroeiend succès verwondert ons niet. Mr. en Mevr. Rans zijn twee uitmuntende jonge rollen. Beiden vallen zeer in den smaak. Ook M. Van den Kieboom en Mej. Mina Bia weten zich te onderscheiden, voornamelijk in het blijspel. Wat Mevrouw Van Peene betreft, wij hebben niet noodig den lof dezer kunstenares te maken, die in hare lange artistieke loopbaan | |
[pagina 334]
| |
reeds zooveel dienst aan het nationaal tooneel heeft bewezen. Zeggen wij enkel, dat zij, niettegenstaande haren vergevorden ouderdom, in het gentsch gezelschap nog zeer waardig hare plaats bekleedt. De jongere spelers, zooals M. Van Cockelberg, Mr. en Mevr. De Vestel enz. staan de hoofdrollen reeds goed ter zijde. Hieruit volgt dat in de stukken veel samenhang heerscht, iets dat voor het goed vertolken van een tooneelwerk onontbeerlijk is. Voor de eerste vertooning, (op Zondag 1 October) waren de opgevoerde stukken niet zeer gelukkig gekozen: ‘De Orgeldraaier’ een uit het duitsch vertaald drama, ofschoon van strekking onberispelijk, verdiende als tooneelvverk gewis den voorkeur niet boven een oorspronkelijk vlaamsch stuk, waarmede wij liever het tooneeljaar hadden zien openen. Het nastukje was een onbeduidend fransch vaudeville. Bij de volgende voorstelling was de keuze beter. Behalve een lief oorspronkelijk stukje van Albert Smit, een jongen hollandschen schrijver, werd Roderich Benedix geestige comedie ‘Neef Sieget’ opgevoerd, waarin de heer Van Doeselaer meesterlijk de hoofdrol vervulde. Hiermede nemen wij afscheid van het ‘Nederlandsch Tooneel’ van Gent, en hopen nog wel de gelegenheid te zullen hebben er op weêr te komen. - Intusschen wenschen wij de Bestuurders MM. Fauconnier en Van Doeselaer veel bijval in hunne onderneming, welke zeker de ondersteuning der Vlamingen verdient.
***
Ook het Nationaal Tooneel van Antwerpen heeft op 1 October zijne vertooningen hernomen. Andermaal bestond de opening uit een naar het fransch vertaald drama: ‘Marjan de Marketentster’, waarin goede dramatieke effekten en eenige niet slecht geschetste karakters voorkomen, maar dat (gelijk meest al die drames à grand spectacle), als handeling te gezocht, te onwaarschijnlijk is. Behalve ééne vertooning, waarin men ‘De Dronkaard’ van Van Kerckhoven, ‘De Visschers’ van Sleeckx, en ‘Blauwe Schenen’ | |
[pagina 335]
| |
van Ducuju opvoerde, werden sedert opvolgendlijk vertalingen gespeeld: ‘De Kaartlegstcr’, groot drama, ‘Lucie Didier’ en ‘Arbeid Adelt, twee tooneelspelen naar het fransch, en ‘De Stiefmoeder,’ tooneelspel naar het hoogduitsch. Men kent onze denkwijze aangaande de vreemde stukken, die wij zeker liefst door goede vlaamsche zouden vervangen zien. Nogtans, ofschoon wij in princiep de voortbrenselen onzer eigene tooneellitteratuur verkiezen, omdat slechts dáárdoor een echt Nationaal tooneel mogelijk is, zijn wij er echter verre van systematiek alles af te keuren wat van onze naburen komt. - Stukken zooals de twee laatstgenoemde, uitmuntend van strekking als van kunstwaarde, zijn op ieder tooneel op hunne plaats. ‘Arbeid adelt’ is eene van de zeldzame gezonde vruchten der moderne fransche school, 't Is hier geene comedie genre-froufrou, waarin men voor echtbreuk en overspel alle mogelijke verzachtende omstandigheden uitzoekt, maar wel een oprecht deugdelijk tooneelspel, dat, zooals de titel het aanduidt, een schoon sociaal princiep huldigt. Het is bovendien een stukje van aanmerkelijke tooneel-en letterkundige verdienste; een echt pereltje, waaronder menige vlaamsche schrijver met eere zijnen naam zou mogen zetten. Trouwens, wij kennen, als tooneelspel (comédie), geen enkel vlaamsch stuk dat hiermeê de vergelijking zou kunnen doorstaan Niet minder beviel ons ‘De Stiefmoeder’ Roderich Benedix gemoedelijke comedie, welke vele onzer lezers reeds kennen. Wat aangaat den keus van enkele reeds opgevoerde blijspelen, die zou wel beter kunnen zijn: Bijvoorbeeld ‘Een stekje tusschen twee vuren’ en ‘Wat een man voor eene vrouw zooat doet’ zijn zoutelooze, platte kluchten, welke men goed zou doen steeds te vervangen door geestige nastukjes in den aard van ‘Het Omgevatlen Zoutvat’ ‘Blauwe Schenen’ en ‘Neen!’ die ons oneindig meer genoegen deden. Het orkest van het Nationaal Tooneel, onder het kundig bestuur van M. De Pooter, kwijt zich goed van zijne taak. Onder de aangekondigde stukken, die ter studie gelegd zijn, bemerken wij met veel genoegen: ‘Lena,’ het nieuw drama van D. Deleroix, en het tooneelspel ‘de Bruid daarboven’ van den beroemden Noordnederlandschen schrijver Multatuli (Douwes Dekker). | |
[pagina 336]
| |
In een volgend tooneeloverzicht zullen wij in eenige bijzonderheden treden over de uitvoering der stukken. De samenstelling van dun troep des heeren Lemaire heeft ditmaal eenige verandering ondergaan, door het vertrek sommiger te Gent geëngageerde artisten. De twee hoofdrollen, Mr. Edmond Hendrickx en Mejuffer C. Beersmans, de lievelingen van het Antwerpsch publiek, blijven regelmatig aan ons tooneel verbonden. In vervangiug van MM. Dhaenens, Van den Kieboom en Rans, heeft het Bestuur eenige nieuwe aangeworven, onder anderen: MM. Willems (Peeters) en Klerwin (Winkler), twee jonge maar niet onbegaafde spelers, en M. Beems, een zeer verdienstelijk noordnederlandsch akteur. -Het vrouwelijk personeel heeft echter wel eenige verzwakking ondergaan: In de plaats van Mej, Mina Bia en Mevrouwen Rans en Dhaenens, heeft men enkel Mej. Overheyde, Mevr. Rans' zuster, maar die veel minder bekwaamheid heeft, en dan nog cene zekere hollandsclie Mevr. Ruffa, die bij een volslagen gemis aan talent nog de gewis niet aantrekkelijke hoedanigheid paart, oud en leelijk te zijn. Reeds hebben wij haar in dramas en blijspelen zien optreden, en mogen gerust het Besluur aanraden: zoo zelden mogelijk van Mevr. Ruffa's, diensten gebruik te maken. - De goede samenhang en het dramatiek effekt kunnen er slechts bij winnen.
A. J. C.Ga naar voetnoot+ |
|