| |
| |
| |
De Vlaamsche zaak
In eene gelegenheidsrede verhandeld door Dr. C.-J. Hansen.
II. (Vervolg en slot.)
En fier mag wel de Vlaming, de Nederlander wezen!
Bij de eerste vermelding onzer geschiedenis door de Romeinen, stonden de stammen waaruit de Nederlanders ontslaan zijn, door moed, dapperheid en krijgsbeleid aan de spits van het edelste menschengeslacht, de Germanen, dat uit het verre Oosten Europa heeft bevolkt. Hun roem was zoo groot, dat de keltische Belgen die omtrent het noordelijk deel van Frankrijk bewoonden, zich beroemden uit hen gesproten te zijn. - De Voorzienigheid scheen dit volk bestemd te hebben om met den keur der duitsche deugden begaafd, aan het hoofd vanGermanië en Europa te staan; gelijk later nog twee malen, hoewel steeds op verkleinde schaal, onder Karel V en onder Willem I mogelijk scheen. Ongelukkig voor de rust der wereld, waren de buren en de tijden daarnaar niet geschapen. Naast hen woonde een naar den rang der rassen minder bedeelde volksstam, die zich onderscheidde door lichtzinnigheid, oppervlakkigheid, pocherij, twistzucht, wreedheid in den eeredienst der goden; die geen begrip had van persoonlijke vrijheid, noch van ware plicht noch recht. Lichtelijk gaven de Gallen zich dan ook verloren tegen de Romeinen, en gaven met hun keltisch bestaan tevens hunne keltische taal prijs, voor het bedorvene latijn der achtergeblevene romeinsche soldaten; uit welk jargon, met inlassching van gallische overblijfselen en eene massa frankische woorden, die zij van hunne tweede overwinnaars, de duitschsprekende Franken overnamen, het geprezene fransch in samengesteld. Zonder die nieuwe bloedinenting der Franken, zouden
| |
| |
zij wellicht reeds van die tijden af, in den poel des verderfs verzonken zijn; dit bracht hun dan nieuw leven bij, en nadat nu de veel min talrijke overheerschers met de overheerschten waren versmolten geworden, verbeeldden zij zich eenmaal, de overlevering hunner oude meesters te moeten voortzetten, en stelden zich in ijdelen hoogmoed voor, eene soort van westersche Romeinen te zijn. Van dien tijd af, is die oneindige reeks van krijgsjammeren en kuiperijen tegen de vrije, doch naar den aard der zaken verdeelde Germanen aangebroken; natuurlijk vielen wij aan de eerste hand.
Dat wij ruim bedeeld waren, en gedeeltelijk nog zijn, met die Germaansche deugden als daar zijn: kalme moed, ernst, taaiheid, geduld, overweging en, op een ander gebied, gemoedelijkheid, weetlust, kunstmin, vrijheidszin, onafhanklijkheid, blijkt voldoende uit het feit dat wij zoo vele aanvallen zegevierend hebben doorstaan. Want de verbastering, welke men bij de franskiljons onder ons bemerkt, komt uit verschillige oorzaken of liever uit zoovele toestanden derzelfde oorzaak voort. Eerst werkte de verspreiding van 't christelijk geloof door latijnsprekende geestelijken, die meest allen de oorspronklijke zangen, enz. als heidensch zochten uit te delgen, terwijl ten andere de geleerdheid dier dagen in het latijn was vervat; voegt daarbij, dat de bestuurders zich naar hunne latijnsche meesters onder de romeinsche heerschappij gaarne gedroegen. De Franken en de feodale vorsten lieten ons tamelijk gerust; behalve dat vele grooten naar het voorbeeld dier vorsten, in Vlaanderen bijvoorbeeld, hun heil tegenover de Kerels en het volk in den steun en de zeden der fransche ridders zochten. Doch het huis van Burgondië, een fransch huis, dat het bestuur in onze gewesten samentrok, bracht ons eenen gevoeligen slag toe, juist door den adel gedeeltelijk te verfranschen; hoewel de betrekking met het volk in de moedertaal gewaarborgd was en gewaarborgd bleef, tot dat de Sans- Cutottes ons de fransche vrijheid kwamen aanbrengen. De afval der zuidelijke Nederlanden in de XVIe eeuw was ons te meer noodlottig, daar onze bestuurders zooveel mogelijk ons zochten te vervreemden van onze stambroeders, de vrije Nederlanders van het noorden, die men Hollanders noemde. De fransche overheersching verbasterde ons met geweld, en het Belgisch bestuur door listen en lagen; zoodat wij onder de schoonste schijnvrijheid der
| |
| |
wereld, ten opzichte der taal erger behandeld worden dan voor korten tijd nog de Polen, en dan heden nog de Finlanders onder den zoogenaamden russischen knoet.
***
De toestand uit dit alles ontstaan, en zijne gevolgen, zijn allerdroevigst.
Behalve dat de zoogezegde hoogere klassen door eene verkeerde antinationale opvoeding zich noodzakelijk van het volk afscheiden, en als het ware de natie in twee deelen splitsen, zonder wezenlijk nut voor henzelven en tot schade voor iedereen, ziet men de geleerde klassen, tijd, geest en moeite verspillen in het aanwenden van dat vreemde voertuig der gedachten waarvan wij vroeger spraken. Bij middel der wetenschap werken zij niets uit, behalve wellicht voor de franschen, welke evenwel te dwarsch zijn, even als de franskiljons zelven, om bij Belgen te rade te gaan; voor hun volk is hunne werking letterlijk dood. In de kunst kunnen de franschelaars niets voortbrengen, en dat is natuurlijk; want vloeit de wetenschap uit het hoofd, de kunst vloeit uit de ziel, welke de natuur nu eenmaal vlaamsch-germaansch geschapen heeft. Zelfs de Walen hebben niets bijzonders voortgebracht noch in kunst noch in wetenschap, en als Belgen leven zij op der Vlamingen roem. Ons arme volk zwoegt en lijdt intusschen zonder hoop, zonder aanmoediging, en ziet naar die gemelde klassen op als naar eene soort van vreemde overweldigers die hen minachten; zij voelen geenen band van gemeenschap tusschen hen en hunne meerderen bestaan, en bitter en spottend, maar welverdiend is de lach van het kind des volks, dat zoo een gewaand beschaafd heer zijne moedertaal radbraken hoort. Tusschen die hoogere en die lagere klassen staat de talrijke klas der burgers, waaronder eilaas! nog zoo vele onverschilligen, die niet gevoelen dat het hunne plicht, hunne eer, hun toekomstig heil zelf is, bemiddelend tuschen beiden te treden; gelijk men in eene groote stad onlangs de eiselijkste tooneelen heef zien geschieden, juist ten gevolge der onvergeeflijke lauwheid van den middelstand. Gelukkig is dat plichtbesef sedert lang bij de weldenkende burgers opgewekt geworden en vermeerdert hun
| |
| |
getal; het zijn dezen die de rangen der vlaamsche beweging aanvullen; het zijn dezen die in werkelijkheid het programma van 't Willemsfonds helpen uitvoeren, door het recht des volks tot zelfstandige ontwikkeling te verbinden met de plicht der hoogere standen, met dezer natuurlijke plicht om hulp en bijstand te verleenen, zich volk te maken om het te beminnen, ten einde allen te gader mede te werken tot den vooruitgang van denzelfden vlaamschen stam.
***
Driemalen in de geschiedenis, zegden wij hooger, onder de Franken onder Karel-keizer en onder Willem I schenen de Nederlanders eene groote toekomst tegen te gaan; driemalen zijn zij daarvan teruggehouden geworden door denzelfden zuiderlijken invloed. Ook thans, hoezeer het goede recht voor ons is, en hoewel wij ongetwijfeld sommige grieven hebben zien verhelpen, zouden wij vreezen in de oneindigheid te moeten voortkampen, indien er niet eene gebeurtenis hadde plaats gegrepen die ons Vlamingen, afgezien van alle andere waardeering ook, ten zeerste verblijden moet.
Want wij weten het, eilaas! het zijn gewoonlijk niet de beste redenen waardoor de menigte zich laat leiden; de uitgelezenen naar den verstande zijn altijd in minderheid, en voor eene zotte modegril is een volk even als een enkele persoon in staat zichzelf totaal in den grond te boren. Wat baat het zulken modezieken lieden, hun te bewijzen dat men eerst en vooral zijne moedertaal moet liefhebben omdat het de zijne is, even als men zijne eigene moeder voor geene vreemde verloochent, en dat men haar voorts aankleven moet, omdat zij het eenige middel van beschaving voor de groote meerderheid uitmaakt? Wat baat het aan iemand die fier is, omdat hij eenige fransche woorden met moeite stamelen kan, te bewijzen, dat onze nederduitsche moedertaal oorspronklijk en ongemeen ouder, rijker, buigzamer, ja zoetvloeiender en zangeriger is dan de fransche; dat zij de sleutel is voor alle noordertalen en het geschikste middel om zich wetenschap en alzoo voorspoed te verschaffen? - Zoo iemand zal u verdwaasd aankijken en wellicht schokschouderen, omdat de eerste beste fransche windhaan, die te dom is om zijn leven lang één enkel
| |
| |
vreemd woord fatsoenlijk te leeren uitspreken, daarmede geestig heeft gespot. Welnu! die niet hooren wil moet voelen, zegt het oude spreekwoord, en hoe gelukkig nog dat wij voor onze landgenooten daarbij voegen mogen: ‘Aan het voorbeeld van een ander spiegelt men zich zacht.’
***
De Voorzienigheid heeft ook in de zedelijke wereld eeuwige wetten vastgesleld, welke eene natie zoomin als de enkele mensch nooit straffeloos overtreden kan. Zijn al de hechte grondslagen van plicht, deugd, eerlijkheid, ja vrijheid en verlichting, waarop ieder maatschappelijk gebouw steunt, allengskens ondermijnd, dan stort zoo'n gebouw bij den eersten schok ineen. De oppervlakkige beschouwer der vroeger schijnbare heerlijkheid, spreekt van toeval of van de wraak des hemels, en weet er verder niets van. Maar niet alzoo degene die het verderf en zijne gevolgen met een spiedend oog heeft nagegaan. Wat thans gebeurd is met den erfvijand van Vlaanderen, heeft de Vlaming sedert 25 jaren en langer voorspeld; daarbij steeds waarschuwende niet bij Frankrijk aan te sluiten, noch in zeden noch in taal, ten einde niet mede in dien noodzakkelijken val betrokken te worden. De Vlaming weet dat die val niet toevallig is, en ook niet tijdelijk; maar dat de kelk der ongerechtigheden jegens alle volken Europas, ook door een verregaande zedenbederf eindelijk is gevuld. Hij kan niet vergeten dat al het kwaad dat sedert lange eeuwen Nederland is overkomen, ons werd aangedaan door datzelfde volk; en indien ooit een land, meer dan Duitschland zelf, zich verblijden mag in den afloop der gebeurtenissen, dan is het eerst en vooral ons dierbaar vaderland! Zonder den godgeprezen zegepraal onzer germaansche stambroeders, zouden wij gebukt liggen in ellende en in slavernij; de plaats zelve waarin wij ons bevinden, indien zij den brand onzer huizen hadde doorgeleefd, zou wellicht akelig weêrgalmen van de wilde zegekreten der ‘beschaafde’ horden uit de Afrikaansche woestenij.
Doch genoeg hiervan, en wanneer wij over een naburig land eenigszins hebben uitgeweid, dan is het omdat dit noodig was, ten einde de valschheid der meening te betoogen van hen, die ons sedert zoovele jaren daarheen verwijzen als naarhet ideaal der beschaving, der ver- | |
| |
lichting, der wetenschap en der kunst. De Vlamingen die Engeland, Duitschland, Noordnederland kennen, wisten hoe ijdel die beweering was, en dat de fransche geest namelijk nooit het fraaie middelmatige overtroffen heeft; maar nu Frankrijk gevallen is en dat een deugdvol broederrijk zijne plaats in Europa heeft ingenomen, nu ook is de strijd der eeuwen voor Vlaanderen uitgestreden, nu is Vlaanderen ‘naar buiten’ gered; en dat deze redding plaats heeft op een tijdstip dat, dank zij der Vlaamsche Beweging, de verfransching nog niet in het hart des lands heeft hunnen binnendringen, daarover zijn wij dubhel verheugd. Meer dan ooit bestaat nu de hoop om Vlaamsch-België ook ‘naar binnen’ te redden, door den zegepraal zijner moedertaal waaruit als vanzelf degelijk onderwijs, vooruitgang, verlichting, kunstbloei en nederlandsche beschaving volgen moeten. Het Willemsfonds, buiten staatspartijen en partijtwist als buiten de eigenlijke letterkunde geplaatst, stelt zich tot doel die redding te verwezenlijken; door alle deftige en wettelijke middelen, de hoogere half-vervreemde, en de lagere half-onwetende standen met den broederlijken burgerstand te vereenigen in de gemeenschaplijke werking ten gerieve van het ééne volk, van het ééne vaderland. Het Willemsfonds van Antwerpen doet eenen oproep aan al degenen die van goeden wille zijn, om de handen in een te slaan ten behoeve van het groote doel: de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van den volksgeest in nationalen zin!
Laat ik eindigen met deze diepgevoelde regelen van den beroemden hoog- en nederduitschen dichter Hoffmann von Fallersleben aan wien Vlaamsch-België zooveel verschuldigd is, en welks 25 jarig doctorschap onlangs ook door onze Zuidnederlandsche Academie van Taalkunde met eenen dankbaren heilgroet werd gevierd. De vertaling is van ouzen betreurden Willems, zijnen vriend:
Aan vlaamsch-belgie.
Zoek geen heil in zuid of westen!
Bij den vreemde is heil noch eer:
Wilt ge uw volksgeluk bevesten
Keer dan tot u zelven weêr.
| |
| |
Op de deugd der voorgeslachten
Ruste uw staatsgebouw voortaan:
't Zelfvertrouwen, 't roembetrachten
Leer' de leeuw op uwe waan!
Laat u door geen' Waal vertreden,
Buig niet voor zijn' euvelmoed:
Maar bewaar uw' taal en zeden,
Uwer vadren goed en bloed.
Dan eerst moogt ge er van gewagen,
Dat gij voor uw' rechten pleit;
Dan herbloeien eens de dagen
|
|