De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 224]
| |
De Vlaamsche zaak
| |
[pagina 225]
| |
om dit vlaamsche gedenkenis- en inwijdings-feest mede op te luisteren. Aanvaardt daarvoor allen onzen hartelijken dank! Hebt dank vooreerst om Willems zelven, en van wege het Willemsfonds dat zijne grondbeginsels voorstaat; hebt dank vooral, namens het Vaderland, voor de weldaad welke uit den zegepraal dier grondbeginselen voor het nageslacht voortspruiten moet!
En welke zijn nu die grondbeginsels? Ziet! Men vindt heel natuurlijk dat de Heer der schepping de volmaaktheid der eenheid in de menigvuldigheid, de verscheidenheid, gelegd heeft; dat hij b.v. naast den reuzeneik ook plaats heeft verleend aan de blanke ranke lelie, aan de geurige kleurige roos, aan den voedzamen graanhalm en de zedige madelief. Indien nu eens iemand beweeren mocht dat het veel beter en eenvoudiger geweest ware, ééne enkele plantsoort, gelijk voorts ééne enkele diersoort, ééne kleur on zoo voorts te scheppen, wat zoudt gij wel van zoo iemand denken? - Maar wat zoudt gij met zoo iemand doen, indien hij dit fraaie stelsel van gelijkmaking met geweld op uwen bloemtuin, uwen boomgaard, uwen moeshof, uwe dierkweekerij toepassen wilde? spijzende, als het ware, uwen nederlandschen leeuw met het kiekeneten dat een rechtschapen gallisch haantje toekomt, of ernstig gesproken, verwoestende en vernietigende door zijne moedwillige en boosaardige zottigheid alles wat uw eigendom, uw nooddruft, uw bestaan uitmaakt? Welnu zoo'n onmogelijk, zoo'n bespottelijk, zoo'n misdadig werkis het dagelijksch werk van iederen franskiljon! Wij zijn Vlamingen, Nederlanders, een onderscheiden volksgeslacht, dat leven en bloeien moet naar zijnen aard en zijne bestemming. Voor den strijd des levens moeten wij kundigheden opdoen, zoo snel, zoo veel, zoo vast mogelijk; om gelijken tred met andere volken te houden, om te bloeien ia wetenschap en welvaart, in kunst en beschaving, moeten onze natuurlijke eigenschappen zich natuurlijk kunnen ontwikkelen. En dit alles wordt slechts verkregen door het eenig geschikte voertuig der gedachten en des gevoels, de voor ieder volk juist dààrom heilige moedertaal! | |
[pagina 226]
| |
Die moedertaal uitroeien is vooreerst onmogelijk, omdat wel enkel personen, geenszins de massa van een volk, eene vreemde taal aannemen kan: na 200 jarige geweldige taalverdrukking, spreken de Elzas en Fransch-Vlaanderen nog hoog- en nederduitsch. Die moedertaal, dat is het eenig geschikt werktuig der volksbeschaving, ons uit de hand nemen, om er een ander in te stoppen waarmede wij niets kunnen uitrichten, is zoo bespottelijk als het truweel van den metser te willen vervangen door de fliknaald van zijnen gebeur. Maar ons aldus door verguizing en verdrukking der tale, het eigene werk en allen oorspronklijken vooruitgang onmogelijk maken, om ons te verlagen tot laffe apen en verachtelijke slaven van den vreemden dwingeland, is eene nationale misdaad, en wordt eenmaal door hare noodzakelijke gevolgen, eiselijk gewroken, ja vooreerst aan degenen die zich hebben aangesteld tot misleiders en verraders van hun volk. Zulk noodlottig werk verhinderen en daarentegen doen wat dient, is de dubbele taak der Vlaamsche Beweging, waarin het Willemsfonds eene bijzondere plaats bekleedt. Als hare maatschappelijke dochter treedt hetzelve voor, tusschen de staatkunde en de letterkunde in, als verzoenster van de plichten der hoogere standen met de rechten des volks. Door nuttige voorlezingen, leerzame boekuitgaven, nederlandsche kunstfeesten, beoogt het Willemfonds de verstandelijke en zedeijke ontwikkeling van den volksgeest in nationalen zin; door vreedzame maar onophoudelijke verdediging van ons onvervreemdbaar levensrecht, wil het den zegepraal der Beweging, waarvan het heil en het bestaan van Vlaanderen, ja van België, in de toekomst afhangt.
De Vlaamsche Beweging! zij dagteekent niet van gisteren, hoewel zij onder dien naam eerst sedert de omwenteling voorkomt. Toen in de vroegste tijden onzer geschiedenis een Ambiorix, een Bodwognat, een Civilis beurtelings tegen de Romeinen vochten; toen latertijds de Vlamingen tegen de waalsche Richildis, en met keizer Otto tegen Frankrijk streden; toen zij met De Coninck en Breydel der roemrijken slag der Gulden Sporen wonnen; toen zij met den Vroeden man van Gent hunnen verfranschten graaf bekampten of met Philips van Artevelde te Rozebeke sneu- | |
[pagina 227]
| |
velden; toen het volk in zijne woede de fransche raadslieden van Maria van Burgondië versloeg en haar den duitschen keizerszoon Max tot gemaal gaf; toen de nederlanders zoo hardnekkig den spaanschen dwingeland bestreden; toen de neêrduitsche Belgen in 1814 zoo eenstemmig het bevrijdingslied aanhieven en met Van Merlen hun bloed te Waterloo gingen vergieten; toen de betreurde Willems eindelijk, na eene tegen ons gekeerde omwenteling, den noodkreet aanhief, die door gansch Vlaamsch-België weêrklank vond en een leger van edelhartige en begaafde Flaminganten verwekte; thans terwijl wij handelen en in dit oogenblik zelf dat ik hier spreek, zoo geldt dit alles in den grond altijd den éénen en zelfden strijd tegen den erfvijand van ons volksbestaan, den vijand die met eenen nasleep van verderf en ellende uit het zuiden opgedaagd, steeds dezelfde was en is, om het even of hij met Romeinen, Spanjaards of Franschen wat beter of wat slechter latijn spreekt; - ik bedoel het romaansche ras,-dat zoo lang onze natuurlijke vijand zal blijven, tot dat de Vlaming met volkomen gelijke rechten, gelijk b.v. de duitsche Zwitser, naast den Waal optreden zal. Geen vrede dan na bevrediging! Zonder verpozing hebben wij gestreden Stroomen onzes bloeds, vloeien door de geschiedenis; bergen onzer lijken worden daarin verlicht door den brand onzer steden; doodskreten, door enkele zegekreten afgewisseld, galmen door alle tijden tot ons heen, en dit alles omdat die erfvijand ons verslaven wil. Maar de taal der vrijheid, gelijk men te recht onze tale noemt, klinkt over al die akeligheden heen gelijk de stem der hoop, gelijk het zoete lied der toekomst; zoolang die gulden taal weêrklinkt bij den trouwen handdruk, in den kus der liefde als bij de wieg des kinds, in den bezielenden zang des dichtere als in des redenaars verontwaardigde stem, zal Vlaanderen niet vergaan. En Vlaanderen is, Goddank, wijs genoeg om zijn palladium, zijn schild, zijne sterkte, zijn roem en zijne fierheid niet prijs te geven, noch door list noch door geweld, noch zelfs voor het valsche geschenk van zijnen walschen vriend! Wat vroeger het zwaard en de borst onzer voorvaderen uitdeden, doen thans de pen en het woord. Die vreedzame duchtige strijd is bestendig en overal; voet voor voet moeten wij den te noodlottiger uur ontroofden grond heroveren, en steeds den heroverden bewaken; reeds is veel gedaan, doch meer valt nog te doen. | |
[pagina 228]
| |
Bezwijken zal de Vlaming niet, want de toekomst is aan het goede recht; maar den strijd opgeven kan hij niet dan met den dood, want het vaderland is den edele onontbeerlijk als de liefde aan de ziel, en - De taal is als de vlag der onderscheiden volken |
|