weet, hetzelfde onderwerp nagenoeg op dezelfde wijze behandeld is.
Eindelijk in het eindvers van ‘Vergeet mij niet’, dat den lezer wel eens aan het slot van ‘Martha de zinnelooze’ denken doet, komt een woord voor, waarvan M. Boucherij ons dunkens in zijn werkje wal al te kwistig gebruik heeft gemaakt. Wij bedoelen het woord strooien, dat overigens, in zijne figuurlijke beteekenis, niet overal even gelukkig is aangewend. Bijv: ‘Vreugde en zielevrede strooien (bladz. 5.) Onderwijs, beschaving, verlichting strooien (bladz. 9, 17 en 19)‘ Het goed dat mijne hand zou strooien langs mijn schreden’. (bladz. 15.) enz.
Ziedaar eenige kleine aanmerkingen, waarop wij de aandacht van den dichter inroepen. Zulks neemt echter niets weg van den lof, die, wij herhalen het, aan den eersteling des heeren Boucherij in ruime mate toekomt.
FLANDRIUS.
P.S. - Met voldoening vernemen wij uit goede bron dat M.J. Boucherij zich thans onledig houdt met eene uitgave, van P. Bosch' nagelaten pedagogische schriften.
F.