brengselen licht en bevallig is, men echter wel eens op enkele misslagen in den klemtoon sloot, wat op de harmonie der verzen steeds een ongunstig uitwerksel heeft.
Dit belet niet dat, gelijk wij hooger zegden, deze nieuwe bundel, onder opzicht van vorm als van gedacht, een voortreffelijk werk mag genoemd worden.
Evenveel zij gezegd van Mevrouw David's Mirtebladen, den eersten dichtbundel eener schrijfster, die ons reeds door hare bijdragen in letterkundige jaarboekjes en tijdschriften menig bewijs gegeven heeft dat zij de nederlandsche poëzie op verdienstelijke wijze beoefent.
De hoofdtoon in de meeste verzen van Mevr. David is eene zekere tint van weemoed, die echter bij haar niet tot een ziekelijk geklaag overgaat, maar meesttijds de lijrische waarde harer gedichten zeer gunstig doet uitkomen.
Stukken als: Cipressenkrans, Zusterliefde, Misdaad en wroeging, Scriemeravond, Gebroken harten, De bedeklok, Mijne dichterharp, enz. zullen door al wie geest en hart voor het schoone vatbaar heeft, met graagte worden gelezen.
De zachte weemoedige snaar is echter niet de eenige die Mevrouw David op hare dichterlijke harp heeft: Jenny's teleurstelling is een aardig anekdootje van luimigen aard en dat zeer lief is berijmd.
De Zaterdagavond in Zeeland is mede een gedicht, dat als beschrijvende poëzie onbetwisthare verdiensten heeft. Wij meenen den lezer genoegen te doen door hier den aanvang van dit stukje mede te deelen, waarin réalisme en idealisme zich tot een aangenaam geheel versmelten:
Nog kleurt het ochtendrood de kimmen,
Aan d'onbewolkten hemeltrans
Verspreidt met onverdoofden luister
De morgendstar heur zachten glans.
En reeds is 't wakkre boerenmeisje
Ten arbeid moedig opgestaan;
Zie, hoe haar bolle wangen blozen,
Bij 't ijvrig op en nedergaan.
Haar koetjes heeft zij reeds gemolken,
De kalvren in den stal besteld,
Aan hond en kat de spijs gegeven,
Het graan den hoenders voorgesteld,