| |
| |
| |
De Vlaamsche Kunstbode. [Nummer 2]
Drie vriendinnen,
door A.J. Cosyn.
(Vervolg).
III.
Car cette nuit pleine de charmes Lui rappelle um donx souvenir.
Ad. Muny.
Sints ettelijke uren was de lentezon aan de westerkim verdwenen, en reeds had de nacht alles in duisternis gehuld. Van tijd tot tijd nogtans, wanneer de maan eens van achter haar wolkenfloers keek, werd dit duister voor eenige stonden door een zachten zilverglans verhelderd. Alom - behalve in de groote steden - was het gewone daggewoel gestaakt: de gansche natuur was stil en rustig als een graf. Ook in het stadje X.... heerschte de plechtigste stilte, bijwijlen echter het schelle beiaardgeklingel onderbroken, en verreweg het grootst gedeelte der burgers hadden zich ter rust begeven, om in de armen van den slaap - voor eenige uren althans - de duizende zorgen des levens te vergeten.
En toch, op dit reeds vergevorderd uur, zat Armand nog, eenzaam en in diepe mijmering verslonden, in zijn studiekabinet. Met het hoofd op de palm der rechterhand geleund, en den elleboog op zijne schrijftafel, hield hij den strakken blik op eenig dagblad gevestigd, dat echter voor het oogenblik in geenen deele zijne aandacht boeide. Trouwens, blijkbaar was het dat zijn geest, in ernstig nadenken, zich met gansch andere dingen ophield; zoodanig dat de jongeling nog geenen slaaplust
| |
| |
gevoelde, en er zelfs nog niet eens aan gedacht had zich ter rust te begeven.
Zoo bracht hem zijn geheugen den heilrijken huiskring der familie Vrambout nu weêr voor den geest, in welker midden hij had geleefd, en waar niets dan vrede, kalmte en ongestoord genoegen heerschte:
Inderdaad, nooit hoorde men er, gelijk in het huis der Heindricks, het vervelend gekijf van twee grillige meesteressen, en de bitse antwoorden van verbitterde meiden. Gansch integendeel. Eene enkele dienstbode was voldoende om op voorbeeldige wijze den dienst dezes huishoudens te verrichten. Kathrina - zoo was heur naam - was al eene bejaarde vrouw. Het tijdstip waarop zij in dienst was getreden, dagteekende reeds van vóór Mevr. Vrambout's huwelijk; zoodat die oude trouwe huishoudster al de kinderen had helpen grootbrengen.
Elken morgend, van met het aanbreken des dageraads, de eerste opgestaan zijnde, bracht zij de eetzaal voor het ontbijt in orde, evenals alles wat voor den opschik der kinderen was bestemd.
Altijd was de goede Kathrina opgeruimd en blijmoedig gestemd. Vagen, borstelen, kuischen en schuren, schier al haar huiswerk deed zij nog met eene voor hare jaren ongewone vlugheid, terwijl men haar onderwijl meestal nog eenig lustig liedeken uit haren jongen tijd hoorde neuriën.
Hare morgendtaak geëindigd zijnde, ging zij, met een tevreden glimlach op 't gelaat, hare meesteres Mevr. Vrombaut berichten dat alles in gereedheid was.
Hierop verliet dan de goede moeder hare legerstede, naderde behoedzaam het beddeken van den kleinen Arthur, haar jongste kind, een lief vijfjarig jongetje met blonde kroezelharen. Teeder kuste zij bij zijn ontwaken haren lieveling de blozende wangjes, voegde zijne bandjes te zamen, on deed hem zoo zijne gewone morgenbede doen:
‘Ik dank U, Jesuke lief, lispelde het engelachtige wichtje zijne moeder na, de schoone blauwe oogjes op een ivoren kruisbeeld gericht, ik dank u voor de zoete rust die gij mij van nacht hebt verleend; bescherm mij nu ook voort gedurende den dag, opdat ik
| |
| |
braaf en deugdzaam weze, en Papa en Mama altijd over mij te vreden zouden zijn....’
- Nu ook een gebeêken voor mijnen Engel Bewaarder, Mamaatje lief, sprak het aanminnige knaapje, voor dien schoonen engel daar, die over mij waakt wanneer Mama slaapt.
En het kind keerde zich langs den kant, waar aan den muur een zilveren wijwatervat hing, werkelijk door het beeld eens beschermengels ondersteund.
Toen de kleine Arthur zijn morgendgebed had geëindigd ging hij dan, in moeder's armen, zijnen vader omhelzen en liefkozen, waarna Mevrouw Vrombaut het kind vol zalige moederliefde aan den boezem drukte, en zich naar beneden begaf.
Intusschen diende Mathilde dezelfde zorgen toe aan hare beide zustertjes, waarvan de eene ongeveer tien, en de andere zeven jaar oud was; terwijl Robert een frissche dertienjarige knaap, die zeer verstandig en buitengewoon leerzuchtig was, op Kathrina's aanwakkering het bed verliet, om zich na het ontbijt met nieuwen moed en iever ter studie te begeven.
Mathilde, die de oude Kathrina! zooveel mogelijk den last van het huishouden dragen hielp, kleedde zorgvuldig de kinderen aan, terwijl zij met vriendelijk geduld steeds op hunne losse kinderpraatjes minzaam antwoordde.
Wanneer de opschik gedaan was, gingen de kinderen ook aan Vader en Moeder den morgendgroet brengen en den ouderlijken zegen ontvangen.
Armand Dielens, als gast van dit huis, was menigmaal ooggetuige dezer aandoenlijke tafereeltjes van Iiefde en orde geweest; doch zonder dat de aanblik van zooveel huiselijk geluk hem inniger ontroerde dan bijvoorbeeld die eener indrukwekkende schilderij. Maar nu, oh! nu dat hij dit alles ernstig herdacht, gevoelde hij zich diep erdoor getroffen, nu deed dezé herinnering hem die liefdevolle zorgen, die innige verkleefdheid van moeder en dochter beter naar waarde schatten.
Deze damen verkeerden weinig in de wereld, althans in den zin van wat door dit woord onder de begoede standen verstaan wordt. -
| |
| |
Eenige goede vrienden en bekenden maakten alleen gansch het gewoon gezelschap der familie Vrambout uit.
‘De wereld, had Mathilde's moeder gewoonte te zeggen, belooft veel meer genot dan zij er wezentlijk geeft. En eventwel doet het verkeer in die wereld maar al te vaak geheiligde plichten en een wezentlijk geluk verwaarloozen, voor het schijngeluk, dat in die ijdele vermaken beslaat. Daardoor ook wordt veelal twist en wanorde gebracht daar, waar anders, door een goed huisbestuur, enkel liefde vrede en orde heerschen zoude.
‘Het doel eener moeder toch moet zijn: hare dochter wel uit te huwen. Welnu, wie zou dit gewichtig doelwit eerder bereiken, die moeder welke, door zorg en spaarzaamheid, harer dochter een goed voorzienen bruidschat bezorgt, en haar intusschen met de deugden verrijkt welke een ware echtgenote hoeft te bezitten, of wel deze die hare dochter gestadig op bals en soireés ten toon stelt?- Overigens, daar waar men veel geld in wereldsche feesten verspilt, heeft men dikwijls voor de huwelijksgift nog al te vreezen, en wat nog erger is - de vrouw die schier haar gansch leven van den huiskring verwijderd heeft doorgebracht, kan niets dan eene slechte, onkundige, zorgelooze huismoeder zijn.’
Mathilde scheen bijzonder veel smaak in deze heilzame onderrichtingen te vinden, en volgde met liefde de baan, haar door de moederlijke bezorgdheid aangewezen.
Hoogst genoeglijk vlodén aldus de dagen voor dit voorbeeldig huisgezin heen. En wanneer 's avonds de Notaris Vrambout van zijn kantoor terugkwam, dan voelde hij zich oprecht gelukkig: Immers, hij vond te huis eene beminnelijke vrouw en een beminnelijke kroost. Huwelijksmin, kinderliefde, wal genoegen kon zijn vaderhart meer verlangen?
- ‘Ziet kinderen, daar is papa? ‘zegde de moeder bij zijne tehuis komst, en de toon waarop zij die woorden uitsprak alleen was voldoende om den kleinen onmiddellijk haar verlangen te doen kennen.
Zoo menigmaal ook had zij hun desaangaande gezegd:
- ‘Mijn lieve kinderen, wanneer ik alleen met u ben, dan duld ik volgaarne het gerucht uwer spelen; doch uw Vader, die den ganschen
| |
| |
dag het hoofd vol zaken heeft, moet te huis eene rustige verpoozing kunnen vinden. Zijt dan wijs en stil, lievekens, wanneer hij hier is, opdat hij zich bij u te vreden en op zijn gemak gevoele.’
Ook had ze nauwelijks de woorden geüit; ‘ziet daar is Papa!’ woorden die zoo schoon den eerbied en de liefde uitdrukten die zij hunnen vader verschuldigd waren, of Arthurken raapte draaitol en kaatsebal van den grond op, en Marie legde haar breiwerk voor eenige stonden ter zijde om Vader te gaan verwelkomen. De kleine Clotilde liet echter al haar speelgoed aan 't geval over, en liep, de handjes vooruit, lachend tot haren Vader om hem het eerst te omhelzen.
Robert schoof Vaders leuningstoel bij het vuur, terwijl Mathilde hem van zijnen hoed 'en zijne handschoenen ontlastte. Vervolgens belaadden zij den duurbare met kussen, en antwoordde elk hunner beleefdelijk op de Vader hun deed aangaande het gebruik dat zij van den afgeloopen dag hadden gemaakt.
Na het avondmaal werd dan den kleinen soms oorlof gegeven om ook al eens hun kindergekout in het gesprek te mengen. Wanneer echter, door kinderlijke onbedachtigheid, een hunner zich vergat, dan had Mevrouw Vrambout, het voorhoofd fronsend, hun maar ter sluiks eens toe te fluisteren: ‘Sst!.. Papa!’ en het kind herdacht even spoedig dat het zijnen goeden vader niet storen mocht. Wat de moeder betrof zij zag zich voor die zorg beloond: de liefdevolle blik die heur echtgenoot haar glimlachend toewierp, scheen haar te zeggen: heb dank!...
Het zoet herdenken dezer binnenhuizige tooneelkens van liefde en genoegen, welke Armand zoo vaak met wel gevallen had opgemerkt, maakten nu des te meer indruk op 's jongelings gemoed, daar zij opgehelderd werden door het aanminnige beeld van Mathilde, wier zacht gelaat als de spiegel heurer reine maagdenziel, van deugd en goedheid sprak.
Terwijl Armand zich aldus in zijn kabinet aan deze bedenkingen overgaf, werd hij aldra gewaar dat de achting die hij Mejuffer Vrambout steeds had toegedragen, thans in zijn hart nog plaats had gemaakt voor een ander gevoel, dat zeer naar..... liefde zweemde, en hij voelde in zich den lust ontstaan om voortaan zijne bezoeken te vermenigvuldigen bij vrienden die, gelijk de Vrambouts, in zoo hooge mate zijne toegenegenheid verdienden.
| |
| |
Laat was het reeds, toen de jonge rechtsgeleerde zich eindelijk, in zoete mijmering ter rust begaf.
| |
IV.
Zich holde Brant, mit unserm Segen, Zich hin auf Hymens Blumenwegen!
Schiller.
Gemis aan deugdelijke opvoeding, bijzonder voor vrouwen, is een kwaadkweekend zaad in de huisgezinnen, en de bron van veler beweenlijken levensloop.
Noord en Zuid (Jg. 1868.)
Reeds des anderendaags ging de jonge heer Dielens een bezoek ten huize van den Notaris afleggen, waar men hem als immer met de rechtzinnigste vriendschapsblijken ontving. En slechts nadat hij heel den avond in dien gelukkigen familiekring had doorgebracht, keerde hij naar zijne woning terug, meer dan ooit den zoeten indruk gevoelend, welken de verstandige Mathilde op zijnhart uitoefende, telkens dat hij zich in hare tegenwoordigheid bevond.
Na verloop van weinige dagen voelde hij zich weêr als tot dit achtbaar huisgezin gedreven, waar alles eendracht, liefde en geluk ademde, en waar hij in zulk beminnelijk gezelschap steeds den tijd zoo genoeglijk doorbracht.
Aanvankelijk was nog enkel vriendschap, loutere toegenegenheid de drijfveer zijner bezoeken bij Mijnheer Vrambout geweest; nu echter werd hij aldra gewaar dat hij Mathilde wezenllijk beminde, dat hij haar lief had met al de vurigheid zijns harten. Doch de liefde, die hij het zedige meisje toedroeg, was van een heel andoren aard dan die, welke een oogenblik zijne zinnen had geboeid aan eene coquette
| |
| |
als Laura Van Stegen, of aan eene sentimenteele dweepster als Hermina Heindrick.
Neen, nu eerst kende Armand die reine, oprechte liefde, welke alleen een edel, rechtschapen vrouwenhart den mannen inboezemen kan. Gewis, thans was hij overtuigd dat, niet Laura of Hermina, maar Mathilde alleen zijner liefde en achting waardig, en zij wel degelijk de vrouw was die hij zich soms in zijne jongelingsdroomen als het toonbeeld der ware echtgenote had voorgesteld.
Slechts ongeveer zes maanden waren er verloopen, sedert Armand zijne liefde op Mathilde had gevestigd, en intusschentijd was Mejuffer Vrambout werkelijk Mevrouw Dielena geworden. - De nederige veldbloem had op de fier schitterende rozen gezegepraald!
Geen mensch is gelukkiger dan Armand sedert hij met de door hem zoo geliefde dochter van zijns vaders vriend is gehuwd. Zelfs de ongewone voorspoed zijner ambtelijke zaken schijnt tot de vollediging dezes geluks te willen medewerken. Dus, het heden is hem gunstig en de toekomst lacht hem tegen: Reeds toont zij hem in 't verschiet den zegen zijner huwelijksliefde, al de genoegens van het vaderlijk geluk.
Wat Mathilde betreft, nu dat het lot haar onafscheidbaar met den man harer keuze heeft vereenigd, nu is zij nog schooner als echtgenote dan als maagd: Het huwelijksheil dat ze thans zoo mild aan de zijde van haar geliefden Armand geniet, heeft den frisschen blos harer wangen nog in bevalligheid doen winnen. In hare huiselijke zorg en plichtbetrachting acht zij zich de gelukkigste der vrouwen.
Zulks wil echter niet zeggen dat Mathilde, eenmaal gehuwd, zich voor goed van alle wereldvermaken terugtrok, en zich onverpoosd in haren huiskring opsloot; neen, het deed haar immer genoegen als Armand haar op het een of ander feest bracht; doch zij zag in de vermaken enkel eene aangename verpozing van 't famiheleven, en maakte er niet, gelijk Laura en Hermina, de voorname bezigheid haars levens van.
Terwijl de jaren voor Mathilde aldus in liefde en genoegen voorbij vloden, schenen zij nu een last te zijn voor hare vriendin Laura.
Mejuffer Van Stegen trouwde niet: Meer dan één ordentelijk jon- | |
| |
geling had hare kennis gemaakt; doch - weinig geneigd om harer coquetterie ten speelbal te dienen - had elkeen, evenals Armand Dielens, de schoone alras begeven; zoodat Laura, die voorheen zoo mooie feestbloem, thans al spoedig om zoo te zeggen reeds eene oude juffer scheen te midden harer jongere zusters, en zij droevig verwelkte in een ongehuwd, vervelend leven.
Zeker was het voor haar, die met de liefde zooveler minnaars had gespot, wel eene zielefolterende gedachte: niet meer als vroeger te kunnen behagen, zeker was het hard nu als het ware veroordeeld te zijn eenzaam en liefdeloos hare dagen door te brengen. Want thans stond haar één van twee te kiezen: ofwel zich met eene partij te vergenoegen die zij voorheen, als harer onwaardig, met eenen spotlach zou hebben begroet; ofwel, bij gebrek aan iets beters, nu het gewis niet zeer aangenaam besluit te nemen, heel baar leven ‘jonge dochter’ te blijven.
Nu eerst herkende zij hoezeer zij het mis op had, met hare zoogezegde ‘kunst om mannenharten te veroveren.’
Nu ook ondervond zij - helaas! te laat, - hoe alles in het werketijk leven, heel wat anders gesteld is dan in die ingebeelde wereld, waarvan de buitengewone liefdesavonturen uit de fransche romans haar het dweepend brein hadden vervuld. Trouwens, boe hartgrievend moest het haar nu niet wezen, zoo een voor een al hare liefdeplannen en romaneske denkbeelden in de bitterste ontgoocheling te zien ontaarden, zich alle hoopte zien ontvluchten nog ooit dat gedroomd geluk te zullen genieten, welk aan de heldinnen uit bare romans ten deele viel.
Ach! hoevele jeugdige lezeressen zijn er aldus, door den heilloozen invloed van dergelijke liefdeverhalen, op een dwaalspoor gebracht! Hoevele vrouwen hebben derwijze hun waar levensdoel gemist!
De arme Laura had eventwel een beter lot verdiend; want zij was in den grond toch een goedaardig meisje, zoo gevoelig van hart dat zij geen kind kon zien weenen, en hadde zij eene moeder gehad als die van Mathilde, dan zouden de goede hoedanigheden haars harten op hare gebreken wadden zege behaald hebben.
Thans echter begreep zij, wanneer het te laat was, waartoe hare
| |
| |
lichtzinnige handelwijze, hare dwaze coquetterie hadden aanleiding gegeven.
Wat Hermina betreft, deze was twee jaren na Mathilde's huwelijk insgelijks in huwelijk getreden. Haar echtgenoot was een handelaar, en een van diegenen, welke van hun geld als het ware den afgod van hun leven maken. Voor het overige was hij echter een man van goede inborst, die het met zijne gade gewis niet slecht meende, doch met zijne handelsspekulatiën op de Beurs het al te druk had, dan dat hij Hermina met al die overbodige zorgen zou omringen, waaraan men haar in de ouderwoning had gewoon gemaakt. Ook bevond zij zich zoo ongelukkig, dat zij dit huwelijk weldra als een onverdragelijk juk aanzag, en zij tot tweemaal toe in hare familie terugkeerde, doch zonder dat haar echtgenoot, die eindelijk den spot begon te drijven met hetgeen hij hare grillen noemde, zich hierom veel te bekreunen scheen. Tweemaal ook kwam zij door toedoen harer ouders tot haren man terug, en daar deze schier deed alsof hij zich aan haar vertrek, evenmin als aan hare terugkomst iets gelegen liet, had zooiets slechts gediend om haar het huwelijksleven nog onaangenamer te maken.
Men ziet het, Bermina's huwelijk was geen huwelijk van liefde, maar een huwelijk van geld.
Wat dat aangaat, hare fortuin groeide nog dagelijks aan; want Mijnheer Malthon was een ervaren speculant, die voorspoedige zaken deed; zoodat er niet alleen welstand, maar weldra weelde en overvloed in dit huisgezin heerschten.
Doch met dit alles nogtans heerschte er aan dien huiselijken haard vrede noch geluk.
Moede zich steeds bij zijne tehuiskomst door de klachten of tranen der lustelooze, tot dweepens toe melankolieke Hermina onthaald te zien, schuwde Mijnheer Malthon zijne woning, en bracht zijnen ledigen tijd veelal in de koffiehuizen door.
‘Verd....! mompelde hij bij zichzelven, er is hier nogtans geld genoeg om het geluk der heele wereld meê te koopen!’
Ja, maar het waar geluk wordt met geen geld gekocht; men verkrijgt het slechts door liefde en vrede in een huisgezin, en niet door baatzucht en eigenmin. Welnu, beminde haar echtgenoot het geld, Me- | |
| |
vrouw Malthon van haren kant beminde niets dan zichzelve. Al waar zij genoegen in vond, was: immer de schoonste en rijkste toiletten ten toon te spreiden. Voor al het overige was zij nagenoeg onverschillig. Men zegt dat zij somtijds zelfs met zekere norschheid hare eigene kinderen verwijderde, wier schuldeloos gekozel haar al schier zoo onaangenaam was als hun geschrei.
Dat de familie Malthon derwijze bij vrienden en bekenden weinig sympathie opwekte, hoeft niet gezegd. Elkeen, de naastbestaanden zelfs, schuwden een huis, waar lage geldzucht door den man, en aanstootelijk égoïsme door de vrouw verpersoonlijkt waren.
Veertien jaren van ongestoord genoegen hadden Armand en Mathilde reeds te zamen doorgebracht, en zij beminden elkander nog als den eersten dag huns huwelijks; ja, het geluk dat zij thans in hunne kinderen vonden, had die zalige echtbanden nog dichter toegehaald.
Korts na hunne verloving hadden de beide echtelingen vernomen, hoe het voorloopig verblijf des jongen advokaats in de familie Vrambout, met bijzonder inzicht was voorbeschikt geweest door Armands vader, die zich met de gegronde hoop had gevleid, dat zijn zoon, in het midden van een zoo voorbeeldig huisgezin, bevroeden zou welken hoogst gewichligen invloed de vrouw op het huiselijk leven uitoefent Mijnheer Dielens, vader, achtte Mevrouw Vrambout zeer hoog; hij wist welke uitmuntende opvoeding zij aan hare dochter gaf, en hoe deze de lessen harer moeder getrouw navolgde.
Het was dan met ernstige vooruitzichten dat de oude heer Dielens zijnen zoon in zijns vriendes huiskring had geplaatst, zich de taak voorbehoudende, zoo de proef haar doel miste, dan zelf Armand over de voortreffelijkheid dier keuze te onderhouden.
Edoch, hoe innig hij in zijn hart steeds de hand van Mejuffer Vrambout voor zijnen zoon had gewenscht, toch had hij, gelijk wij reeds zegden, er vooral aan gehouden dat er tusschen beiden daarover volle vrijheid bestonde; want hij was overtuigd, dat een opgedrongen en liefdeloos huwelijk nooit geluk bijbrengt, maar meesttijds onherstelbare levensrampen na zich sleept.
De gezonde rede, het beraden oordeel van Armand had hem inderdaad, zooals zijn vader had verhoopt, gelukkig van de listen en ver- | |
| |
leidingen der coquetterie afgerukt. Hoe dankbaar genoeglijk klopte hem het hart in den boezem, wen hij bedacht met wat schrandere bezorgdheid Mevrouw Vrambout hare dochter afgebonden had van die ijdele behaagzucht en malle liefdedroomerijen, waaraan sommige jonge meisjes zich zoo graag overgeven.
En Mathilde, hoe had zij zich immer wel bevonden met naar de raadgevingen harer wijze moeder te luisteren!
Gansch het huisgezin Vrambout was wel en gelukkig gevaren: - Mathilde's twee zusters waren uitermate gunstig uitgehuwd. Robert begon met bijval zich als geneeskundige eene schitterende loopbaan te maken, en Arthur, de jongste zoon, een verstandig en rechtschapen jongeling, deed veel voortgang in zijne studiën.
| |
V.
Eenwige lotwisseling is de bestemming van alles hîer op aarde.
Hr Smits.
Mathilda, engelin op aarde, Wat is uw offer groot en schoon, Uw roeping heilig!......
Mevr. David.
Hoe onverwacht is soms, hier in dit wisselvallig leven, de heldere zonne des geluks achter sombere onweerswolken verdwenen!.... Dit ondervonden ook Armand en Mathilde: Jaren lang had die heilzon nu reeds hunne met bloemen bestrooide levensbaan bestraald, jaren lang met onverdoofden glans aan den reinen hemel hunner huwelijksliefde geschitterd: O ja, zij hadden immer zóó te vreden, zoo gelukkig
| |
| |
met elkander geleefd, dat zij, door overmaat van zaligheid, wellicht niet eens aan de onbestendigheid van 't ondermaansche hadden gedacht.
Een noodlottig voorval nogtans kwam hen te midden van dit heilgenot treffen, en dit zoo gelukkig huisgezin op eens in den kolk der bitterste droefheid nederstorten.
Mijnheer Dielens, vader, die Belgie's hoofdstad bewoonde, en aan 't hoofd stond der redaktie van een voornaam dagblad, waarvan de politieke strevingen gekend waren als strijdig met het toenmalige gouvernement, zag zich eensklaps in dringend gevaar gebracht door zekere staatkundige samenzwering, die alsdan veel ophef in de politieke wereld maakte.
Vol spoed verliet hij heimelijk zijne woning, en, vooraleer hij zelfs afscheid van zijnen zoon en diens huisgezin had kunnen nemen, ontvluchtte hij zijn vaderland, om zich aan een streng vonnis te onttrekken en in den vreemde eene veilige schuilplaats te gaan zoeken. Het lot begunstigde zijne vlucht naar Frankrijk, en hij gelukte erin aldus aan het gevaar dat hem bedreigde te ontsnappen.
Doch een ongeluk komt nooit alleen, zegt men. Ook legen zijnen zoon Armand, den advokaat Dielens, verdacht van onrechtstreeks aan de samenzweering te hebben deelgenomen, werd een bevel van preventieve aanhouding uitgevaardigd. Eenige dagen nadien werd hij des nachts uit de armen zijner ontstelde familie gerukt, en, als staatsgevangene, onder krijgsgeleide binnen de hoofdstad gebracht.
Men kan denken in wat smartelijken toestand zich thans de arme Mathilde bevond.... Edoch, van de eerste schokken harer onsteltenis teruggekomen, bedacht zij wat in een zoo noodlottig voorval haar plicht van echtgenote was.
Moed en kracht puttend uit liefde en plichtbesef, veegde de bedroefde vrouw zich de tranen van 't gelaat, en besloot reeds met het aanbreken van den dag, haren geliefden Armand te gaan volgen waar men hem heen had geleid.
Door dit moedig besluit gesterkt, trachtte zij de smart in haren boezem te smoren, en bracht het overige van dien droevigen nacht door, met het regelen van eenige dringende huiszaken.
Nauw was de eerste morgendschemering in het Oosten merkbaar,
| |
| |
of in allerijl geleidde de ongelukkige moeder hare twee kinderen ten huize harer ouders.
Nadat zij eene laatste maal, snikkend en met koortsige ontroering, hare lieve kleinen had omhelsd, en aan de borst harer goede moeder had uilgeweend, trad Mathilde in het rijtuig, dat haar op het spoor haars rampzaligen echtgenoots brengen moest. Heur minnend hart brak van medelijden, wanneer zij aan den duurbare dacht, en aan het schrikkelijk lot dat hem misschien te wachten stond; doch wat akelige vooruitzichten haar ook den geest ontstelden, toch liet zij zich door de wanhoop niet overmeesteren. Hopend inde goddelijke gerechtigheid en haars vriendes onschuld, (want Armand was inderdaad in de zaak onplichtig) zag zij bezorgd naar middelen om, die te zijner bevrijding konden aangewend worden.
Voorzien van eenige aanbevelingsbrieven voor invloedhebbende vrienden haars vaders, hoopte Mathilde den dag zelven harer aankomst te Brussel, nog tot bij Armand te kunnen geraken; doch voor het oogenblik waren al hare pogingen vruchteloos; Heur gemaal zat vooralsnu nog in geheime gevangenschap: niemand mocht hem naderen!.....
Verscheiden dagen verliepen aldus in het smartelijkste ongeduld; doch wanneer haar eindelijk toch de toestemming om hem te zien werd gegeven, vergat Mathilde als het ware al heure reeds doorgestane smarten. Het hart brandend van verlangen om den teerbeminde te zien en te troosten, drong zij de noodlottige kamer in, waar men haren echtgenoot hield opgesloten.
Helaas! hartverscheurend wederzien: In welken ellendige toestand vond zij hem terug. Armand, haren duurbaren Armand!... De onverwachte slag, die hem - onschuldige - zoo op eens te midden van 't volkomenste geluk was komen treffen, had hem als wanhopig gemaakt en scheen hem al zijne geestvermogens ontrukt te hebben.
Mathilde bracht bij den ongelukkige schier al de stonden door, die ze niet besteedde om de stad te doorloopen, ten einde voorsprekers en beschermers te werven voor hem, die aan niets schuldig, maar alleenlijk het slachtoffer was der onvoorzichtigheid eens vaders, wiens staatkundige ontwerpen bij zelf nooit grondig had gekend.
Zooveel heldhaftige liefdetrouw en teederheid, zooveel moed en
| |
| |
volharding maakten den gunstigsten indruk op bare aanhoorders, en weldra waren aller gemoederen in haar voordeel gestemd.
Eindelijk brak de zoozeer tusschen hoop en vrees verheide dag aan, dat de zaak van Armand Dielens voor het gerechtshof komen zon. De advokaat had zelf zijne verdediging en die zijns vaders bereid. Mathilde was hem hierin zooveel mogelijk van dienst geweest, hem helpende zijne bij poozen verzwakte herinneringskrachten te verzamelen. Met wat spijt bemerkte zij welke moeite hij thans aanwenden moest, om een gunstig gevolg aan zijne denkbeelden te geven, hij die voorheen altoos met zooveel gemak en welsprekendheid het woord voerde. Ook hadde zij wel gewild dat hij voor zijne zaak een anderen rechtsgeleerde tot verdediger name. De vrees hierdoor zijne eigenliefde te kwetsen, en aldus misschien zijnen reeds onrustbarenden geestestoestand nog te verergeren, liet haar echter niet toe hem desaangaande haar gevoelen kenbaar te maken.
Op het verhoor nogtans schenen zinskracht en geestdrift in Armand te herleven. Hij sprak zoo vloeiend en met zooveel overtuiging, had zulke treffende gebaarden, en op zijn edel gelaat lag zoo schoon de waarheid van hetgeen bij voordroeg afgeschetst, dat al de omstaanders hem om zoo te spreken aan de lippen hingen en zich het harte diep bewogen voelden.
- ‘Wanneer gij, Achtbare Heeren! riep bij tot slot zijner pleidooi uit, wanneer gij de gansche zaak in haar waar daglicht beschouwd, en mijne onschuld zult herkend hebben, dan ook zal ik, - die zoete hoop streelt mij het hart, - alsdan ook zal ik van u wel eens de vrijspraak mijns ongelukigen vaders verwerven!’
De Jurij ging in beraadslaging, en besloot eindelijk tot een ontkennend verdikt.
Korts daarna werd het rechterlijk besluit uitgesproken, welk den onschuldigen advokaat de vrijheid terug schonk.
De vreugde die zich op dat gelukkig oogenblik van Armands hart meester maakte was zóó levendig, dat hij bewusteloos in de armen zijner gade nederzeeg.
Men droeg hem buiten kennis henen, en geruimen tijd bleef hij in bezwijming. Tot het bewustzijn terug gekomen, verviel hij echter in eene hevige hoofdkoorts, eene soort van Thyphus welke het rampza- | |
| |
lig gevolg van zoovele zieleschokken was, en ernstig voor zijn leven vreezen deed.
Mathilde, de ongelachtige vrouw, die hij altoos zoo lieftallig, zoo innemend zacht in tijden van geluk, zoo sterkmoedig en troostend in de dagen des onheils had gevonden, omringde hem thans met de teederste, liefdevolste zorgen,
Oh! hoe verheugde zich de goede vrouw, toen eindelijk de geneesheer haar verklaarde, dat de thyphus-kwaal een gunstigen keer had genomen, on haar man, hoezeer ook zijn leven in gevaar was geweest, nog aan den dood ontsnappen zou.
Inderdaad de ziekte nam dagelijks in hevigheid af; de kranke voelde allengskens zijne lichaamskrachten terugkeeren; doch - in zijn brein had de thyphus zulke erge verwoestingen aangericht, dat hierdoor zijnen geestvermogens eene jammerlijke krenking was toegebracht.
Weldra verdween de lichaamskwaal; maar helaas! gansch anders was het met de kwaal zijns geestes gesteld: - De rede, dit onschatbaar voorrecht van den mensch boven alle andere wezens, de rede scheen hem voor immer ontnomen!... Ach ja! - de mannen der kunst zelve konden het niet ontkennen - de arme Dielens was krankzinnig!...
Het was in dien bedroevenden toestand dat Mathilde haren gemaal in den schoot van hun huisgezin terug bracht.
In God en hare liefde betrouwen stellend, hoopte zij hem nog, door aanhoudende zorgen en geduld, van eene waanzinnigheid te genezen, welke de doktors als het gevolg der al te hevige gemoedschokken beschouwden, on derhalve voor niet langdurig aanzagen.
De tijd, de kalmte en het wederzien der plaats, waar hij de genoegste stonden zijns levens had doorgebracht, schenen inderdaad nog de vreeselijke uitwerkselen te zullen doen verdwijnen, welke het noodlot op den geest des ongelukkige mans had aangericht.
Arme Mathilde! zij ook had wel bitter geleden; en toch had het gevoel harer teedere verkleefdheid en liefde voor Armand haar immer hoop en moed geschonken. Geene opofferingen vielen haar te zwaar, niets kon haar doen terugschrikken, wanneer de man, aan wien zij haar
| |
| |
levenslot verbonden had, en dien zij zoo innig beminde, hare zorgen noodig had.
De zoete hoop hem eenmaal tot het verstand teruggekeerd te zien, de begeerte om hem aller achting en aanzien te behouden, een wijs vooruitzicht zelfs, haar door heur edel karakter en schranderen geest ingeboezemd, dit alles deed haar met moed en volharding dit nieuw ongeluk-Armands zinneloosheid-voor de menschen geheim houden.
En wanneer de talrijke vrienden van Advokaat Dielens kwamen, om hem hunne innige deelneming in zijne rampen te betuigen, en hem tevens over zijnen zegepraal geluk te wenschen, dan was het altijd met een minzamen, erkentelijken glimlach op het gelaat, dat Mevrouw Dielens hunne gelukwenschingen ontving:
- ‘Mijn echtgenoot zal gewis zeer gevoelig voor uwe vriendschappelijke verkleefdheid zijn, zegde zij; doch nauwelijks uit de gevaren eener zware ziekte gered zijnde, is hij nog aan eene uitnemende zwakheid, al te prikkelbare teêrgevoeligheid onderhevig; zoodat hij, zegt de geneesheer, door gemoedsontroeringen nog lichtelijk in zijne kwaal zou kunnen hervallen. Het doet mij dus uiterst pijn, mij om die reden verplicht te zien, hem voor als nu nog van zijne vrienden verwijderd te houden.’
Verders bad zij hen, immer met diezelfde vriendelijkheid, niet te min hun beider hartelijke dankzegging voor die blijken van toegenegenheid en belangstelling te willen aanvaarden.
Niemand kon eene zoo beleefde, minzame tegenstreving euvel op nemen, en dewijl, van den anderen kant, elkeen wist dat Mijnheer Armands vader naar Frankrijk was gevlucht, en slechts door dat vrijwillig ballingschap een onteerend vonnis kon ontgaan, zoo kwam het aan velen dus ook niet zoo verwonderlijk voor, dat diens zoon, in afwachting dat de indruk dier rampzalige gebeurtenissen een weinig zou voorbij zijn, zich nog aan aller oogen onttrok....
Ah! wat al tranen stortte Mathilde in de eenzaamheid, wanneer ze soms, door droefheid overstelpt, hare twee kinderen omhelsde, die met betraande oogjes angstig vroegen ‘of het wel zeker was dat bun lieve Papa haast genezen zou!’
In weerwil van het aandringen harer ouders, om de beide kleinen nog wat bij zich te honden, had Mathilde toch bare lievelingen nu
| |
| |
willen terug hebben, zeggende dat deze haar in haar verdriet ten troost zouden verstrekken. Eventwel had zij dankbaar het aanbod harer moeder aanvaard, om voortdurend de goode meid Kathrina te blijven behouden, die haar van den dag harer terugkomst was komen behulpzaam zijn, in de talrijke zorgen die Armands toestand gedurig vereischte.
Na verloop van eenige maanden bemerkte Mathilde dat er, van tijd tot tijd, eenige helderheid in den geest haars geliefden Armands ontstond, dat de oogenblikken van kalmte en beradenheid bij hem allengs min zeldzaam werden; zoodal moed en hoop met nieuwe kracht, in haar gefolterd hart begonnen te herleven.
Aan echtgenoot en kinderen had zij gansch heur bestaan, al de stonden haars levens gewijd. Doch ondanks hare talrijke bezigheden onderhield zij, sinds hare wederkomst uit Brussel, eene briefwisseling met haren in den vreemde treurenden schoonvader.
De oude heer Dielens had het pijnlijk afzijn van al degenen die hem duurbaar waren niet kunnen volhouden zonder zijne familie eens te komen zien. Eindelijk toch had bij alle gevaren getrotseerd om zijne kinderen heimelijk een bezoek te komen afleggen; doch Mathilde had, op aandringen des geneesheers, hem zoo vriendelijk gebeden zich toch, uit voorzichtigheid, niet aan Armand te vertoonen zij had hem zoo treffend de ernstige gevolgen voorgehouden, welke die verschijning zou kunnen na zich slepen, dat de grijsaard eindelijk de gegrondheid van haar aandringen herkennen moest.
En de ongelukkige vader was met lijdend hart in ballingschap teruggekeerd.
(Wordt voortgezet.)
|
|