De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Over de Nederlandsche Toonkunst.
| |
[pagina 26]
| |
Zoo bemerkt men, bij voorbeeld, dat het middeleeuwsch klaagliedeken ‘Gequetst ben ic van binnen’ van onze kunstlievende Margaretha van Oostenrijk, klaarblijkelijk onder den indruk van den Salve Regina is getoonzet. Sedert heeft het wereldsch lied, volgens de beschaving en de zedelijke begrippen der natie, vele wijzigingen ondergaan en langzamerhand zijn godsdienstig karakter verloren. Wanneer wij een aandachtigen blik werpen op den toestand der muziek in de middeleeuwen, dan mogen wij, Nederlanders, te recht fier zijn, over het gewichtig deel dat ons volk in de ontwikkeling dier kunst heeft genomen. Inderdaad, de eerste, de wezentlijke stichters der moderne toonkunst, dezen die ook aan het kunstminnend Italië ten gids verstrekten, dat waren onze voorvaderen, de oude Vlamingen, wier naam toenmaals als algemeene aanduiding van den nederlandschen volksstam diende. Ja, dat destijds de gansche muziekkunst als het ware anders niets was dan de nederlandsche school, getuigt onder anderen de bevoegde schrijver Ambross, die de kunst der XVIde eeuw ‘de eeuw der Nederlanders’ noemt. De éénheid in de godsdienstige muziek der middeleeuwen, een natuurlijk gevolg der éénheid van geloof, was algemeen, vóór de reaktie door de wereldsche muziek te weeg gebracht. Doch na dit tijdperk, dan wanneer het werelsch element zich eene plaats in den kerkzang had ingeruimd, liep die eenheid nog al gevaar. 't Is alsdan dat de beroemde meesters van Nederland die groote school slichtten, welke om zoo te zeggen, gansch Europa door, eene nieuwe richting aan de kunst gaf. Het is dank aan deze school dat de éénheid nog kon worden behouden, zooniet in al hare oorspronkelijkheid, dan toch in zulker mate, dat, toen de beroemde Palestrina in Italië de godsdienstmuziek door eene hervorming trachtte te redden, bij dit toen kon met voor den italiaanschen kunstgeest den invloed te benuttigen van de traditiën, die in Italië onze groote nederlandsche componisten hadden nagelaten. Onder dezen merken wij vooral op Willem Dufay, Ockeghem van Dendermonde, Joosken Deprez, en vooral Orlandus Lassus, die een zoo groot meester was in de christelijke kunst als Palestrina zelf, en grooter dan hij in de wereldsche muziek, bij het uitdrukken der blijde of droevige gevoelens van het menschelijk hart. Er dien techter bij die ver- | |
[pagina 27]
| |
gelijking in aanmerking genomen te worden dat Palestrina die zich de kerkmuziek als een bijzondere levenstaak had opgelegd, hierom verplicht was binnen zekere perken te blijven, die de ontwikkeling van Lassus' genie nooit zijn komen belemmeren. In Frankrijk zien wij vervolgens de nederlandsche muziek zich openbaren in de treffende kerkpsalmen van den protestant Godimel; in Spanje dringt zij door met Maralez, die in Italie onder vlaamsche meesters ters zijne studiën had gedaan; in Duitschland met den Componist Senfl, Luther's vriend, en eindelijk in Engeland, alwaar het aan niemand uit den vreemde toegelaten was ondericht in de muziekkunst te geven, doch waar de werken van Ockeghem en Lassus, (door de engelsche leeraars grondig bestudeerd) er toch de nederlandsche muziekschool op den eersten rang hebben geplaatst. Een Componist wier naam hier ook niet onvermeld blijven mag, is Hubert Waalrant, de talentvolle maëstro der XVIde eeuw. Men heeft van hem verscheidene verdienstelijke werken, meest madrigalen; onder anderen ook een vierstemmig koor getiteld ‘Het vertrek eens broeders’, een der gemoedelijkste stukken die men schrijven kan.Ga naar voetnoot(1) Waalrant is onder onze Nederlandsche toondichters wellicht diegene, welke steeds het nationaal karakter in zijne gewrochten 't getrouwst heeft bewaard. Na een grootdeel van zijn leven in Italië te hebben doorgebracht, keerde hij naar zijne vaderstad terug, en leverde ons het klaarste bewijs van den invloed der vlaamsche kunst in den vreemde, dewijl bij zijne terugkomst, na jarenlange afwezigheid, Waalrant's werken nog zoo eigenaardig vlaamsch gebleven waren als vòòr zijn vertrek. Deze kunstenaar is de eerste die te Antwerpen eene vlaamsche | |
[pagina 28]
| |
muziekschool oprichtte, welke voorname toonkundigen heeft voortgebracht. Op dit tijdstip was Antwerpen de eerste kunstenaarsstad van gansch noordelijk Europa. Zal zij het eenmaal weder worden? - Sedert omtrent drie eeuwen sluimert thans de nationale toonkunst. Zou Nederland, het kunstminnend Nederland, haar niet uit dien jammerlijken slaap doen opstaan, en aldus een schitterenden perel te meer aan zijne kunstkroon hechten? - Zulks kan geen twijfel lijden. Vooruit dus, jeugdige, aan de vlaamsche school verkleefde componisten, moedig vooruit! van u hangt de zegepraal onzer schoone zaak, de toekomst der nederlandsche toonkunst af! |
|