De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Drie vriendinnen.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 12]
| |
hem gehuurde huis nog immer aan 't verrichten was, geheel voltrokken, en alles er goed in gereedheid zou gebracht zijn, had Armand voorloopig zijnen intrek genomen in het huis van den Notaris Vrambout, zijns vaders ouden vriend, voor wien Armand een bijzondere genegenheid had. Ook Mijnheer Vrambout hadden jongeling zeer lief; deels om zijn beminnelijk karakter, anderdeels omdat hij de zoon van zijnen vriend was, doch vooral omdat de jongen met zijn' zoon, Willem Vrambout zaliger, altijd innig bevriend was geweest. De beide jongelingen waren om zoo te zeggen met elkander opgevoed geworden. Van hunne vroegste leerjeugd waren zij studiegezellen in dezelfde kostschool geweest; later hadden zij aan de Leuvensche Hoogeschool te zamen hunne studiën voortgezet, en de schoonste plannen voor de toekomst gemaakt. Doch, wat de jonge Vrambout betreft, die zich op de geneeskunst toelegde, de Almacht had, helaas! er anders over beschikt: De arme Willem was op nauwelijks achttienjarigen leeftijd door eene bijna schielijke dood aan de liefde van ouders en vrienden ontrukt. Sedert dien was Armand er immer toch een vriend van den huize gebleven, ofschoon hij er in de laatste jaren slechts zeer zelden was geweest. Ook was het den heer Vrambout en zijn huisgezin meer dan aangenaam, dat de jonge heer Dielens, sinds zijne benoeming tot advokaat, aldaar zijn verblijf gekozen had. Ter verwelkoming des nieuwen advokaats had de Notaris thans eenige vrienden en bekenden op een gezelleg avondfeestje uitgenoodigd. Terwijl Armand zich in het vertrek, door zijne beminnelijke gastheeren te zijner beschikking gesteld, met zijnen opschik onledig hield, was Mevrouw Vrambout, die in de eetzaal eenige toebereidselen tot het vriendenmaal maakte, in druk gesprek met hare oudste dochter, een braaf en deugdzaam meisje, die de bijzondere liefde harer moeder alleszins verdiende. - Mathilde, zegde de wijze en teedere moeder, nu dat ge voor goed de kostschool verlaten hebt, en dus uwe intrede in de wereld doet, nu is de tijd gekomen om u altoos volgens de voorschriften uwer schoolopvoeding te gedragen; nu vooral dat Armand, een jongeling van zoo aanzienlijken huize, een tijd lang in ons midden gaat verblijven. | |
[pagina 13]
| |
Onnoodig u te zeggen, dat thans tegenover hem die gemeenzaamheid van vroeger niet meer bestaan kan. Voorheen, ja, in den lijd dat hij de studievriend uws broeders zaliger, en gij alle drie als 't ware nog kinderen waart, toen mocht ik dat gaarne lijden. Maar nu, die kindertijd is voorbij: gij zijt thans eene welopgevoede juffer van bijna achttien jaar, en Armand is een voornaam heer geworden. Geef dus op uwe woorden als op uwe daden nauwkeurig acht, mijn kind, opdat Mijnheer Armand ons huis niet verlate met een ongunstig gedacht over uwe opvoeding. Klaarblijkelijk maakte die vermaning op Mathildes gemoed veel indruk. Als verlegen hield het meisje blozend den blik op het tapeet gevestigd, als of zij er de bloemekens van tellen wou. Kwam dit maagdelijk beschaamd zijn enkel voort van de moederlijke raadgeving, ofwel bloosde 't meisje zoo omdat hare moeder, met haar van Armand te spreken en de met hem gesmaakte kindergenoegens, wellicht onwillens eene gevoelige snaar in heur hartje had aangeraakt? Mevrouw Vrambout scheen alleen het eerste te veronderstellen: - Niet dat ik vrees, Mathilde, voegde zij er op geruststellenden toon bij, dat gij grove onbezonnenheden zoudt begaan; zeker neen, ik ben gelukkiglijk van het tegendeel overtuigd. Doch, ziet ge, mijn kind, men kan zich nooit te wel in acht nemen; want iets dat der vrouw in alle omstandigheden des levens moet duurbaar zijn, is de algemeene achting. Ik kan u dus niet genoeg aanmanen wel op u zelven te letten. - Zeker zal ik zulks, mijne goede moeder, daar hoeft ge niet voor bekommerd te wezen, zegde Mathilde, van hare lichte gemoedsontroering eenigzins hersteld, de hand harer moeder met kinderlijke teederheid streelend in de hare drukkend. Gelief mij enkel aan te duiden wat ik zooal doen moet om welvoeglijk in alles te zijn; en gij zult mij altijd getrouw aan uwe heilzame onderrichtingen vinden. - Wat gij doen moet, mijne lieve, is niet zou moeielijk; maar eerder wat gij niet doen moet: Schuw altijd dien zweem van coquetterie waarmede sommigen (uwe gezellin Laura Van Stegen, bijvoorbeeld) zich tegenover de mannen gedragen. Zulks heeft immer één dezer twee dingen ten gevolg: ofwel men behaagt, en dan heeft | |
[pagina 14]
| |
men door die loszinnige handelwijze den mannen al te veel gemeenzaamheid in het verkeer veroorlofd, ofwel (gelijk doorgaans) men behaagt niet, en dan heeft men zich daarbij nog in veler oogen belachelijk gemaakt. Om het even, in elk der twee gevallen is de vrouw aan de vereischte zedigheid en waardigheid te kort gebleven. Ga dan voort, mijn kind, u te gedragen zooals gij het steeds hebt gedaan, toen gij nog enkel onder de waakzaamheid uwer opvoedsters, of onder de oogen uwer ouders leefdet. Blijf zóó, eenvoudig en en deugdzaam, en uwe moeder zal u immer als heur grootsten schat op aarde blijven beminnen. En dit zeggend drukte zij hare dochter, die haar met onafgebroken belangstelling had aanhoord, in de volheid harer moederiiefde eenen kus op het voorhoofd. - Iets nog, mijne lieve Mathilde, vervolgde de verstandige vrouw, iets waarvoor gij u ook dient te wachten, is, van zoo onbedacht een te vrijen loop aan uwe inbeelding te geven. Gij begrijpt dat het best is zich geene van die zoogenaamde idealen, romantische droombeelbeelden te scheppen. Alsdan heeft men ook niet te duchten dat die zoete geluksdroomen eens in bittere teleurstelling ontaarden. - Inderdaad, beste Moeder, meer dan eens zelfs deed het mij pijn Laura's dwaze liefdedroomerijen te aanhooren; want mij dunkt dat het voor mijne vriendin wel eene hartgrievende vernedering moet wezen, telkenmale zij zich in hare schoone, maar al te buitengewone vooruitzichten teleurgesteld ziet... Och zie. wat beklaag ik het arme meisje geene moeder te hebben gelijk de mijne! Gij geleidt mij door het leven als eene beschermengel, en voorziet zelfs de minste wederwaardigheden die mij zouden kunnen overkomen. - Zulks is mij een heilige en hoogst aangename plicht, mijn het kind. Eene moeder moet niets zoozeer als het geluk harer kinderen betrachten, wil zij zelve oprecht gelukkig zijn en zich harer verhevene zending waardig maken. Moget gij u zulks later herinneren! - Oh! wees zeker, mijne goede moeder, zegde Mathilde in liefdevolle omhelzing, wees zeker, ik zal u steeds in alles tot voorbeeld nemen; dit beloof ik u stellig. Het beminnelijke meisje kon inderdaad niemand beter tot voorbeeld nemen dan hare moeder. Mevrouw Vrambout was, zoo men ziet, eene | |
[pagina 15]
| |
deugdzame en verstandige vrouw. Zij had, even als hare dochter, hare opvoeding ontvangen niet in een dier gestichten, waar men veelal door vrouwelijke opvoeding schijnt te verstaan, het aanleeren van allerhande beuzelachtigheden en dwaze modefantazijen; gestichten waar men onder den dekmantel van une brillante éducation meesttijds de echte, de wezentlijke opvoeding der vrouw verwaarloost, en aldus vele van die jonge meisjes tot ijdele, verfranschte modejuffers hervormt. Neen, daar niet; maar in eene kostschool waar men ernstig aan de toekomst der vrouw denkt, en aan de gewichtige rol die zij als echtgenote en moeder in het familieleven te vervullen heeft. Ja, Mathilde's moeder was een toonbeeld der huisvrouwen. Zij was als de ziel van gansch heur gezin, het geluk van echtgenoot en kinderen. Gewis de verwezentlijking van het ideaal dat de Schepper zien van de vrouw moet gevormd hebben, toen Hij besloot haar het aanzijn te schenken; de vrouw zooals men ze vindt daar waar het zedenbederf of de ijdelheden der wereld heur hart niet bedorven, of heur karakter niet misvormd hebben. Ook legde hare dochter Mathilde er zich op toe, om door eigen oefening, zich zooveel mogelijk de hoedanigheden harer moeder eigen te maken. Het was waarlijk schoon soms, haar mei heur zacht en vriendelijk gelaat, daar te midden harer broertjes en zustertjes, als een echt huismoederken, aan 't werken en zorgen te zien. Het onderhoud tusschen moeder en dochter werd onderbroken door de aankomst der jeugdige Laura Van Stegen en Hermina Heindrick, Mathilde's twee vriendinnen, die omtrent op 't zelfde oogenblik met hunne moeders binnen traden. Niet zoodra was Laura in de feestzaal, of zij wierp Mathilde een vragenden blik toe, wenkte haar met eene lichte hoofdbeweging geheimzinnig ter zijde, en wist haar aldra ongemerkt in het oor te fluisteren: - Eh bien, ma chère, is Mijnheer Armand inderdaad zoo schoon als men beweert? Zoo galant, zoo minzaam, zoo.... Enfin, hoe vindt gij hem, lieve? Laura's rechtstreeksche vragen schenen Mejuffer Vrambout niet al te zeer bevallen: | |
[pagina 16]
| |
- Mijnheer Dielens' gelaat is van een zeer ernstige uitdrukking antwoordde zij stotterend, terwijl een licht blosje hare wangen kleurde. Verder antwoord gaf zij niet; doch heur hart voegde er wellicht bij: En echter zeer schoon. - Zeer ernstig? hernam Laura, halflachend en ten toeken van verwondering licht de onderlip vooruitbrengend, zeer ernstig? - Ah! C'est un homme sérieux! Nu, nu, vervolgde zij luid, om het even, Mathilde, eene conquête op een ‘deftig man’ kan er maar des te belangrijker om wezen! - Zóó! gij wilt dus die liefdeoverwinning beproeven, Laura?’ vroeg Hermina met eenen glimlach die niet gansch van spotternij of jaloezie vrij was. - Hoe? Heb ik dat gezegd?... Wel, wat ben ik onbezonnen ook! antwoordde Laura met een gedwongen lach. 't Is waar, ik heb soms de kwade gewoonte van luidop te denken..... Doch hoe het zij, een glimlach is somtijds in die dingen al zoo indiscret als een woord, ziet ge... - Den uwen, bijvoorbeeld, heb ik begrepen, Hermina. Gij hebt daarover al ruim zooveel gezegd als ik, ofschoon ge niet gesproken hebt. - Toch niet! betwistte Hermina, op ernstigen, half misnoegden toon, die glimlach kan misuitgelegd worden, terwijl men zich echter moeielijk over de beteekenis der u ontsnapte woorden kan bedriegen.’ Dit gaf aanleiding tot eene nog al bitse woordenwisseling die echter weldra in een veelbeteekenend zwijgen verging. Kort daarna scheidden de beide jufvrouwen pruilend van elkander, om plaats naast hunne moeders te gaan nemen, nog eerst vol nijdige nieuwsgierigheid, een vluchtigen blik werpend op elkanders feesttoilet. Mathilde. wie deze wederzijdsche misnoegdheid uiterst leed deed, wendde alle pogingen aan om die wolk van ontevredenheid te verdrijven; doch alles wat het goedhartige meisje beproefde om de samenspraak nieuw leven bij te zetten, was vruchteloos. Eerst toen het feest reeds aangevangen was, en Mathilde hun, met hare gewone vriendelijkheid, op verzoek van eenige genoodigden, halen kwam om te zamen eenige muziekstukken op de piano uit te voeren, eerst dan ontstond er tusschen beiden een schijn van verzoening. | |
[pagina 17]
| |
Een schijn, ja, want Laura en Hermina, beiden door hetzelfde gevoel van behaagzucht gedreven, waren voor het oogenblik voor elkander niets meer dan twee mededingsters in den kamp om het hart des schoonen jongelings te veroveren. Zich te recht als twee der schoonste juffers van X beschouwend, vreesden zij zich onderling. Geene enkele andere scheen hun echter hunner achterdocht waardig. Mathilde, bijvoorbeeld, was in hunne oogen, althans in die van Laura, niets anders nog dan een kind, frisch en eenvoudig als de natuur, doch die een veel te zedig, veel te ingetogen meisje was, en geene van die boeiende hoedanigheden bezat die mannenharten tot zich trekken. Ofschoon Mathilde Vrambout door hare gezellinnen wel eenigzins overtroffen werd in hetgeen in den algemeenen zin doorgaans door ‘schoonheid’ verstaan wordt, bezat zij echter datgene wat men gewoon is in een meisje lief en bevallig te noemen. In hare wezenstrekken en hare schoone donkerbruine oogen was reeds eene uitdrukking van diep verstand; en toch lag er in dat gelaat zoo nog soms een zweem van onschuld en kinderlijke naïeveteit. Dan was de glimlach die haar wezen verhelderde zóo streelend, de toon harer stem zóo zoetluidend alsof zij die aan een hemelsch wezen had ontleend. Overigens was zij eenvoudig en zedig van karakter, en zonder vrouwelijke eigenliefde, ofschoon zij gewis meer geestbegaafdheid dan Laura en Hermina bezat. Wel is waar dat Mathilde aldus weinig ophef in de wereld maakte, op feesten weinig bewondering baarde; doch in vergoeding won zij veel in de harten van allen die haar kenden, want zij bezat, evenals hare moeder, zoo iets zoetaardigs, iets aantrekkelijks, stellig in eene vrouw nog schooner dan lichaamlijke schoonheid. Zeker, iemand met zóoveel beminnenswaardige hoedanigheden als Mejuffer Vrambout ware een goede keus voor den jongen advokaat geweest. - Beminden nu werkelijk de jonge lieden elkander, of hadden hunne vriendschappelijke betrekkingen van vroeger zich verder bij eene wederzijdsche achting bepaald? - Wat Mathilde betreft, ofschoon zij nooit iemand met dit geheim haars harten had bekend gemaakt, zij beminde Armand met al de | |
[pagina 18]
| |
schuldelooze teederheid waarvoor hare maagdenziel vatbaar was: Eene oprechte en vurige liefde had thans de loutere toegenegenheid vervangen, die zij den vriend haars diep betreurden broeders immer toegedragen had. Doch hoezeer 's meisjes liefde ook 's jongelings wederliefde waaadig was, echter bestonden, noch hadden er nimmer wat men noemt ‘liefdebetrekkingen’ tusschen hen beiden bestaan. Wel heugde het Armand nog hoe, toen hij vroeger een deel zijner vacancie ten huize van Willems vader doorbracht, hoe hij dan soms de genoeglijkste uurkens sleet in Mathilde's gezelschap, die hij dan ook als eene zuster hartelijk lief had. Later nogtans hadden de drukke studiezorgen en het woelige studentenleven in de stad allengskens zijnen geest afgetrokken van die vriendin zijner kindsheid en in zijn hart ook niets meer dan de herinnering aan vervlogen kindergenoegens nagelaten. En toch waren die liefdebetrekkingen, in het vooruitzicht van een huwelijk, sinds jaren reeds de innigste wensen, de zoetste levensdroom van hun beider ouders geweest. Opdat de keus tusschen de jonge lieden volkomen vrij bleve, hadden Armands vader en de echtgenooten Vrambout zich eventwel steeds van allen invloed, voor het tol stand brengen dier echtvereeniging, onthouden, en hadden zij de regeling dier kwestie tot nu toe liever aan den loop der omstandigheden overgelaten. Armand Dielens bracht dien avond in volle feestvreugde door, als medegesleept door de verleidende bekoorlijkheid van Laura en Hermina. Laura was begaafd met eene van die schitterende schoonheden die in eens aller bewondering opwekken; jammer dat zij het zelve zoo wel wist, en gewis niet de laatste was, om die schoonheid te bewonderen. Hoe het zij, een liever en aanvalliger gezichtje kon men zich moeielijk inbeelden: Glimmend zwarte hairlokken, lieve bruine oogen, fijn geteekende wenkbrauwen, lelieblank voorhoofd, en een paar lief blozende wangjes. Overigens was zij hupsch en zwierig van leden, levendig en geestig in hare gesprekken, en franschpratend met eene buitengewoone lieftalligheid. Voeg bij dit alles hare overprachtige toilet; zoodat zij op de feesten schitterende als eene roos in eenen tuil veldbloemen. | |
[pagina 19]
| |
Wat Hermina betreft, zij ook was verrukkelijk schoon. Tamelijk lang was zij, zwierig van gestalte. Hare gelaatstint, ofschoon misschien een weinig te bleek, was van eene glansende reinheid; heur goudblond hair in sierlijke vlechten tot een kransje saamgeschikt. Zacht en aanminnelijk was de blik harer zielvolle blauwe oogen, en wanneer heur klein rozenmondje zich tot een glimlach ontplooide, zag men een paar rijen tanden die het ivoor in witheid evenaarden. Verders lag er veel bevalligheid in hare bewegingen, en had zij een zóo mooi, zóo welgevormd voetje, dat het haar gewis door menige schoone werd benijd. Doch wat Armand - die immer een driftig beminnaar van de toonkunst was geweest - in Mathilde's twee vriendinnen bijzonder beviel, was hunne waarlijk schoone stem, en de kunst waarmede vooral Hermina het klavier wist te bespelen. Onnoodig er bij te voegen dat zij, nu zulks den jongen advokaat zóó behaagde, thans hun muziekaal talent niet spaarden, en ze beiden wedijverden om zich door den geliefde te doen toejuichen. Kon het nu wel anders of de zedige Mathilde moest door dit alles op het feest een weinig in de schaduw gesteld zijn? Trouwens wat Laura over hare jeugdige vriendin dacht, aangaande de zoogenoemde ‘kunst om mannenharten te bekoren’, scheen althans dien avond toch bewaarheid te zijn. Blijkbaar was Armand tegenover haar nu onverschilliger dan gewoonlijk; de vriend had het in zijn onderhoud met hare vriendinnen zóó druk, dat hij voor haar nauwelijks de door de hoffelijkheid gevergde aandacht over had. Dat zulks het arme meisje bitter griefde, en zij zich zelven geweld aandoen moest om heure liefdesmart nog onder eenen schijn van vroolijkheid te verbergen, laat zich licht veronderstellen. Armand nogtans bemerkte niets daarvan. Nu eens als in zoete droomerij weggerukt door de verblindende schoonheid van Laura, dan eens in volle sympathie voor de bekoorlijke Hermina, liet de jongeling gedurende den maaltijd en het daaropvolgend feestje zijne blikken en zijne verbeelding van de eene op de andere dwalen; en toen hij eindelijk zich reeds alleen in zijn slaapvertrek bevond, vervulden zij beiden nog al zijne gedachten. | |
[pagina 20]
| |
In die gemoedsstemming begaf bij zich ter rust, en sliep in, als gewiegd door de twee schoonheden, wier tooverzoete beelden hem nu weldra in even zoete droomen voor den geest kwamen zweven. | |
II.De zwier waarmêe heur bloemkroon zwaaide, Verried haar heerschzucht pronk en waan. Men was op het einde van den herfst, en de winterkoude deed zich bij tijden al duchtig gevoelen. Reeds had het kille najaar velden en hoven ontbladerd, de bloemen doen verwelken, de zwaluwen naar warmer streken doen verhuizen, in een woord, aan de eens zoo prachtvolle natuur haar naakt en winterachtig voorkomen gegeven. De echtgenoten Van Stegen en Mevrouw weduwe Heindrick, die veel van feesten on plechtigheden hielden, hadden dat jaar de reeks hunner gewone winter-soirées vroeger dan naar gewoonte geopend. De jonge advokaat, die een der eersten uitgenoodigd was, liet zich als in zalig zelfvergeten medeslepen, door het innerlijk genot dat hij vond in Laura en Hermina te bewonderen.- Ook vlood de winter voor Armand hoogst genoeglijk voorbij. Wel had hij tot nog toe geen enkel ontwerp, geen bepaald denkbeeld van huwelijk gevormd; doch hoewel daarover werkelijk niets nog zijnen geest bezig hield, in beide huizen werd hij aldra gewaar dat men hem al eenige inzichten van dien aard toekende, ja, dat men zelfs die veronderstelde huwelijksplannen reeds als stellig begon te aanzien. | |
[pagina 21]
| |
Deze ontdekking gaf hem slof lot nadenken, en dwong hem, om zoo te zeggen, zich zelven te onderzoeken, zich rekening te vragen van de gevoelens die hierdoor allengs in zijn hart ontstonden. Sedert geruimen tijd had Mr Dielens het huis van den Notaris verlaten, en zijne eigene woning betrokken; en ongeveer twee maanden verkeerde hij nu in de familiën Van Stegen en Heindrick. Ook was hij er reeds in eene genoegzame vertrouwelijkheid toegelaten, om met kennis van zaken de leden dier beide huisgezinnen te kunnen beoordeelen. Wel hield hem Laura Van Stegen soms in hare liefdestrikken geboeid door hare verleidelijke schoonheid, haren vindingrijken geest, hare streelende stem, haren betooverenden glimlach; wel is waar dat zijn hart voor zooveel schoonheid niet ongevoelig bleef, - doch, met Laura trouwen!.... die ijdele, die lichtzinnige Laura, die Laura welke, met hare uit de romans ontleende coquetterie, nu eens hem verlokte, dan echter een schier wreedaardig behagen scheen te nemen om eene soort van argwaan en jaloezie bij hem op te wikken! die Laura, opgevoed onder de verontwaardiging, wellicht onder den vloek haars vaders!.... Mijnheer Van Stegen was een goedaardig, doch al te zwak man, voor wien zijne vrouw (eene dier geëmancipeerde vrouwen naar den zin van Georges Sand) evenals zijne dochter weinig ontzag had. Dat alles nu leverde Armand stof tot overweging. Nevens Laura's beeltenis kwamen thans allerlei bedenkingen over de familie Van Stegen in zijnen geest op. Thans bracht hem zijn geheugen sommige bijzonderheden te binnen, die gewis voor een deftig en weldenkend man als hij weinig aantrekkelijks bevatten: - In de feestzaal van Mevrouw Van Stegen streelde alles het oog wat men er aantrof; dáár was alles in boeiende eenstemmigheid met de twee beminnelijke wezens, welke er als het pronksieraad van uitmaakten; doch overal elders heerschte de wanorde, overal elders schenen die kleine onachtzaamheden uit, welke doorgaans het kenmerk van slecht geregelde huisgezinnen zijn. De jongste kinderen waren slecht opgevoed: hunne moeder en hunne oudste zuster beminden al te driftig de vermaken der wereld, | |
[pagina 22]
| |
om de kleinen niet gansch aan de zorgen van soms zorgelooze dienstboden over te laten... - Neen. Laura was de ‘echtgenote’ niet die Armand had gedroomd. Hij had echter meer dan één inwendigen strijd op zich zelven te leveren: Laura was toch in zijne oogen zoo aanbiddelijk schoon!... zij had in zijn hart zelfs de zege op de gevoelvolle, al te sentimenteele Hermina behouden; en slechts met moeite was het dat de advokaat, nadat hij, alleen aan Laura denkend, zijne bezoeken in het huis van Mevr. Heindrick eenigen lijd verwaarloosd had, er nu nog dorst terugkeeren. Hij waagde dit eventwel en werd er met zulke sympathieke blijken van vriendschap ontvangen, dat hij zich zelven verweet een oogenblik aan de welwillende toegevendheid van Mevr. Heindrick te hebben getwijfeld. Zoozeer Laura zich door levenslust en blijgeestigheid onderscheidde, evenzeer scheen Hermina de taak op zich te nemen zich immer droomachtig, melankoliek en bovenmate teergevoelig te toonen. Men sprak in dit huis schier van niets anders dan van Hermina's uitnemende teederheid van lichaamstelsel, van die buitengewone gevoeligheid, welke men gestadig met de grootste omzichtigheid moest gadeslaan. - Was men op wandeling gegaan, dan moest men soms in eens weêr huiswaarts keeren: het stof kwelde Hermina, ofwel het wandeltochtje vermoeide haar te zeer, ofwel de gloed der zon (al hield deze zich ook achter de wolken) deed haar hoofdpijn krijgen, ofwel de wind (hoe kalm ook) scheen haar te hevig, deed haar huiveren en hoesten, enz. veel soortgelijke grillen meer. Was zij te huis, dan deed bijvoorbeeld eene deur die zich wat luidruchtig toesloot, of eene stem die zich wat hooger verhief haar kloppingen aan het hart ontstaan; het minste dat haar tegenging maakte haar ziek of deed haar weenen; eene lichte schramming, het zicht van een dropje bloeds zelfs deed haar.... in bezwijming vallen, en zoo men een oogenblik vergat zich met haar op eene bijzondere wijze bezig te houden, dan kwamen terstond de tranen haar in de oogen, en beeldde het grilzieke meisje zich in dat men haar met onverschilligheid behandelde, dat zij de ongelukkigste van de wereld was! | |
[pagina 23]
| |
Armand, verblind door hare schoonheid, had in den beginne dit alles zoo niet opgemerkt; maar na dat hij met ernstigere inzichten de familie Heindrick bezoeken kwam, nu kon niets, van al deze bijzonderheden aan zijn klaarziend oog meer ontsnappen. Voor Hermina, als voor hare moeder, scheen de man in sommige gevallen zooal niet veel meer te zijn dan een soort van lakei, die zich immer ter beschikking der dames hoeft gereed te houden, nu eens om de steentjes uit den weg te ruimen die hunne tengere voetjes zouden kunnen bezeeren, dan eens om hen van het volksgedrang te bevrijden, andermaal om hunne handschoentjes of hun geborduurden zakdoek (die zij naar believen laten vallen) van den grond op te rapen; in één woord, altijd vaardig om zelfs, in de geringste en onbeduidendste hunner noodwendigheden te voorzien. Zeggen dat Mevr. Heindrick hare Hermina uiterst lief had, ware nog beneden de waarheid; waarlijk zij aanbad ze. Jegens hare jonge zonen toonde zij weinig genegenheid en geene hoegenaamde moederzorg. - ‘De jongens moeten zoo niet toegegeven, zij moeten niet bedorven worden,’ zegde zij, en stelde zich hiermede ten volle gerust. In tegenstelling met wat er in het huisgezien der Van Stegen omging, heerschte hier eene zekere orde. Mevr. Heindrick althans was eene bezorgde, spaarzame vrouw, eenigen beschuldigden haar zelfs van schraapzucht, en Armand Dielens, die er met elken dag in eene innigere vertrouwelijkheid werd toegelaten, ondervond aldra dat die aantijging niet teenemaal ongegrond was. Nogtans, in weerwil dier overdrevene spaarzaamheid, die zelfs naar gierigheid zweemde, werd er niets, hoe kostelijk ook, aan de malle begeerten der waanzieke Hermina geweigerd. Wat hare broeders betreft, deze hadden nauwelijks het strikt noodzakelijke; en soms had Armand daarover dingen bemerkt, weinig van aard om hem te bevallen. - Neen, zegde de advokaat bij zich zelven, eens dat hij van zijn gewoon avondbezoek ten huize der Heindrick terug keerde, neen, het is nog hier niet dat zich het schoone ideaal verwezentlijken moet welke ik mij soms van 't huwelijk heb gevormd. - Het waar geluk is slechts dáár waar de vrouw, al het verhevene harer zending begrijpend | |
[pagina 24]
| |
aan die geheiligde taak gansch heur bestaan toewijdt, en streeft om man en kinderen gelukkig te maken; dáár waar eene wijze en teederminnende echtgenote aan allen die haar omringen het familieleven veraangenaamt; dáár waar, door het uitoefenen van haar moederlijk gezag, dat gelukkig samen zijn, dien huiselijken vrede worden gesticht; welke geest en hart met blijmoedigheid en levenslust vervullen. En duizenderlei dergelijke herinneringen kwamen den jongeling nu het brein bestormen, herinneringen die lang waren weggebleven, waarop hij zelden of liever nooit eens rijpelijk had nagedacht; want de gedachte aan Laura en Hermina had gewoonlijk in zijnen geest het beeld der zedige Mathilde verjaagd. |
|