| |
| |
| |
Het Vlaams/Nederlands in Noord-Frankrijk
Een verborgen of een verloren schat?
Hugo Ryckeboer
Het Nederlands of varianten ervan buiten de grenzen van het huidige Nederland of Vlaanderen zijn meestal restanten van vroegere kolonisatie in de 17de eeuw of later. Dat is niet het geval met het Vlaams/Nederlands in Noord-Frankrijk. Daar is het van oudsher aanwezig en heeft het lang een gemeenschappelijke traditie gehad met het Nederlands in de moederlanden. Maar het is er in de loop van de laatste drie eeuwen door politieke en socio-culturele ingrepen grotendeels verdwenen of tot een restfractie teruggebracht.
Wat er in het verleden van heeft bestaan is te reconstrueren uit wat rest aan geschreven bronnen. Daar is een taak weggelegd voor verder bronnenonderzoek, archivering en beschrijving. En er bestaat nog een uitstervend Vlaams dialect in het arrondissement Duinkerke. Dat is ook bestudeerd en het wordt met zorg en vooral bezorgdheid gekoesterd door de laatste sprekers ervan, die hun Vlaams in een volledig Franstalige context proberen te bewaren. Door zijn geografische positie en zijn aparte ontwikkeling is dat dialect of wat ervan overblijft een kostbaar laboratorium voor de taalkundige studie van het Nederlands in zijn geheel.
| |
De historische inkrimping van het Vroeg- en Middelnederlandse taalgebied
Opvallende getuigen van het Nederlands verleden van de streek zijn de vele plaatsen familienamen. Niet het minst vallen ook de vele Vlaams/Nederlands ogende plaatsnamen op in het noorden van Pasde-Calais, bijvoorbeeld heel wat plaatsnamen eindigend op -inghem: b.v. Elinghen, Ledinghem, Leubringhen, Leulinghem, Maninghem. Andere zijn vaak onherkenbaar verhaspeld. B.v. Audembert uit ‘oude berg’ of Becourt uit een ouder ‘boekhout’ (beukenbos). Precies de studie van die plaatsnamen in de oudste in het Latijn geschreven documenten hebben het M. Gysseling mogelijk gemaakt om de oudste taalgrens (zone) te reconstrueren en het opschuiven ervan in het noordelijke en oostelijke richting door het huidige Pas-de-Calais te volgen.
Het oudste Nederlands vers ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan,/hinasi hic anda thu / wat umbidan wi nu’. [Hebben alle vogels hun nesten begonnen, / tenzij ik en jij / Waarop wachten we dan?] werd rond 1200 in Rochester (Kent) geschreven en wordt bewaard in The Bodleian Library in Oxford. Toch wordt het toegeschreven aan een monnik afkomstig uit Frans-Vlaanderen of het zogeheten Vlaams Artesië. Ook de Latijnse verordeningen van de schepenen van Calais uit 1293 bevatten talrijke Vlaamse woorden, wat erop wijst dat de plaatselijke klerk Vlaamstalig was, b.v. Quod nullus delve worm dbesuden bome sicut boem extendit intost et intuist ‘Dat niemand (op het strand) wormen (als visaas) delve zover de (slag)boom reikt in het oosten en in het westen’. Uit het huidige noorden van Pas-de-Calais werd het Nederlands pas langzaam verdrongen door het Picardisch en later het Frans. In de driehoek tussen Saint-Omer (Sint-Omaars), Calais (Kales) en Gravelines (Grevelingen) gebeurde dat geleidelijk tussen de 16de en 20ste eeuw. De luttele geschreven documenten die ons uit die regio zijn overgeleverd bewijzen dat de Nederlandse schrijftraditie er wel grotendeels verdrongen werd door het Frans. Maar veel werd misschien ook vernietigd ten gevolge van de vele krijgsverrichtingen in de 16de en 17de eeuw of gewoon omdat het niet meer begrepen werd. Doorgedreven archiefonderzoek kan hier wellicht nog een en ander aan het licht brengen.
| |
Het Vlaams/Nederlands in ‘la Flandre flamingante’ tot aan de Franse revolutie
In het graafschap Vlaanderen ten oosten van de Aa (een rivier tussen Gravelines en Saint-Omer) verliep de evolutie van de Nederlandse schrijftraditie zoals in de rest van de Nederlanden. In de vroege middeleeuwen was Latijn de enige schrijftaal. Als men vooral vanaf de 13de eeuw ook in de volkstaal ging schrijven baseerde men zich op de klankwaarde van de letters in het postklassiek Latijn. Eenheidstalen waren er toen nog niet. De West-Vlaming Jacob van Maerlant was zich daar goed van bewust toen hij zich bij zijn opdrachtgevers voor de Rijmbijbel, nl. een klooster in Utrecht, voor eventueel afwijkend taalgebruik verontschuldigde met de woorden: ‘omdat ic Vlaming ben’. Het geschreven Middelnederlands in het westelijkste deel van het Graafschap Vlaanderen, dat nu in Frankrijk ligt, vertoonde dan ook - zoals elders - duidelijk regionale trekken. Het bekendste voorbeeld is wellicht de 14de-eeuwse Keure van Hazebroek (een verzameling verordeningen van de schepenen). In de administratie en het gerecht in het Vlaamstalig gedeelte van het huidige Frans-Vlaanderen (la Flandre flamingante) was dat regionale Nederlands overal in gebruik. Er zijn heel wat teksten overgeleverd en bekend. Het loont nog altijd de moeite om ze verder op te zoeken, te inventariseren en (eventueel digitaal) uit te geven, liefst met een Franse vertaling om de huidige bewoners hun verleden te leren kennen. Vanaf de 15de en zeker vanaf de 16de eeuw met de opkomst van de boekdrukkunst zien we overal in de Nederlanden mede onder invloed van het humanisme een tendens ontstaan om de schrijftaal te uniformeren. Dat is het begin geweest van een heel langzaam proces, dat pas in de tweede helft van de 19de eeuw met de Spelling De Vries - Te Winkel zijn beslag heeft gekregen. Het huidige
| |
| |
Frans-Vlaanderen heeft zich hierbij in de 16de, 17de en 18de eeuw, dus ook nog na de aanhechting bij Frankrijk, volkomen aangesloten. Het gebruik van het Nederlands in officiële domeinen werd kort na de machtswissel wel beperkt. Het onderwijs bleef niettemin overwegend Nederlands tijdens de achttiende eeuw. Enerzijds benadrukten intellectuelen en schrijvers (bijvoorbeeld Michiel De Swaen uit Duinkerke) de eenheid van hun taal met de overige Nederlanden, vooral met Holland. Anderzijds waren zij tweetalig en goed op de hoogte van de cultuur en het literaire gebeuren in Frankrijk, zodat hun werk vaak een verbindingsfunctie had tussen de Franse en de Nederlandse cultuurwereld. Zo bewerkte De Swaen de Art Poëtique van Du Bellay in het Nederlands. Toch werden in veel steden Franse scholen opgericht voor de nieuw aangekomen Franssprekende leden van het leger en de administratie. Hun aanwezigheid moet een belangrijke rol hebben gespeeld in de start van een taalomschakeling die later onomkeerbaar is gebleken.
■ De Franse Nederlanden en de taalgrensevolutie
---: taalgrens negende eeuw; ///: taalgrenszone omtrent 1300; - | - | - |: huidige taalgrens
‘Den landsman: En hebt-gy niet meer van den wagenmaeker medegebragt?
Den knegt: Ik heb twee nieuwe wielen op mynen wagen.
Den landsman: En zekerlyk ook eene heegde(1)? (1) Egge
Den knegt: Ja; en ik heb hem gezeyd van de oude te koomen vertanden. Het is meer als noodig; ik kan met deeze egge niet meer werken.
Den landsman: Waerom dat?
Den knegt: Om dat de tanden te kort en te bleus (2) zijn. (2) Verstompt’
Dialoog uit een conversatieboekje van Cavry, onderwijzer in Wormhout, gedrukt in Duinkerke in 1844.
De taaltoestand is niet grondig veranderd tot aan de Franse revolutie in 1789. Het Nederlands bleef de voornaamste functies als cultuurtaal vervullen tijdens de eerste eeuw van het Frans bewind in deze vroeger eentalig Nederlandse streek. Er was een intensieve literaire activiteit in de kringen van de rederijkerskamers en de Frans-Vlaamse kamers bleven deelnemen aan wedstrijden in de Oostenrijkse Nederlanden en omgekeerd. Een schoolmeester uit Kassel, Andries Steven, schreef een handboek voor het onderwijs van de moedertaal in 1713, Nieuwen Nederlandtschen Voorschriftboek, dat meer dan een eeuw lang in gebruik bleef in heel wat scholen aan weerszijden van de grens. In de achttiende eeuw was de spreektaal er zeker, zoals overal elders in de Nederlanden (en in Europa) het dialect, maar de intellectuelen bleven zich in hun schrijftaal verbonden voelen met de bovengewestelijke ‘Nederlandsche’ of ‘Nederduytsche’ taal, die ze zelf echter meestal ‘Vlaemsch’ noemden. Dat mag onder meer blijken uit een verloren gegaan handschrift Snoeymes der Vlaemsche taele van ongeveer 1760. De onbekende auteur uit Sint-Winoksbergen hield een sterk pleidooi voor een zuivere bovengewestelijke taal. Als voorbeelden voor de goede taal en spelling worden Vondel en andere vooral Noord-Nederlandse auteurs aangehaald, naast een drietal Frans-Vlamingen. Voorts neemt hij de gewestelijke eigenaardigheden van zijn collega-rederijkers streng op de korrel. De auteur van het Snoeymes zet zich af tegen het dialect spreken. Als Vondel stelt: ‘oud-Amsterdams is te mal, en plat Antwerps te walgelijk’, dan verzucht hij: ‘Voegt er bij: Gentsch is te boersch en te kinderachtig, Brugsch alte dertel, Ypers te schielijk, te verminkt en te zwak, Bergsch al te gewrongen, Meenens alte vrouwelijk en te dweeg (week, zacht), Dunkerksch alte streelachtig, Belsch alte
grof en te lomp, Kasselsch alte bot en te dobbeltoonig, Steenvoorsch en Hasebroeksch al te neusachtig, boersch en ongeschaeft’. Van zulke ‘boerse’ fouten geeft hij dan ook enkele voorbeelden. Voorts doet hij voorstellen tot spellingvereenvoudiging, die vooruitlopen op de spelling Siegenbeek van 1804, de eerste moderne spelling van het Nederlands. De auteur hecht ook belang aan een niet- | |
| |
dialectische uitspraak. Dat mag blijken uit wat hij zegt over de [h]-klank. De West-Vlamingen achten zich volgens hem onbekwaam om de h uit te spreken: waer uijt et blijkt dat men de spel- en schrijfkonst wel kan herstellen, maer de uijtsprake der woorden en den toeklank der letteren niet, tenzij dat de geleerde schoolmeesteren deze letter h aen de kinderen wel leeren uijtspreken en voortbrengen, met kragt en niet slappelijk, met open monde en tanden toe-azemen en toeblazen, gelijkmen doet als men de warme logt in de handen wilt toeademen en uijt de open mond blazen.
Blijkens een brievenverzameling uit 1763 (Comité flamand de France, Hazebroek) kibbelden verschillende rederijkers duchtig met elkaar over spelling en woordgebruik. Een van hen, C. Van Costenoble uit Belle, is een groot voorstander van een eenheidspelling en hij verzucht: ‘Het pijnt mij grootelijk, dat de Néderduytschen in haere spelkonst niet zo wel overeen-komen als de franschen. En dit wit zouden wij béter konnen treffen (dit doel zouden wij beter kunnen bereiken) als sij-lieden, indien wij in nederland eene vergaderinge hadden van taelkundige Vlamingen, naer 't voorbeeld van het Koninglijk genootschap van Vrankerijk (academie françoise).’
Hij is ook een pleitbezorger voor standaardisering en uniformering in de grammatica: ‘d'hollanders zeggen dij, dijnen; de Westvlamingen joe, joenen, voor wie blijft u, uwen? Wilt gijse moglijks laten voor de Brabanders, om zoo van eene tale dry te maken?’ Hieruit blijkt overduidelijk dat de Frans-Vlamingen in de eerste eeuwen van de Franse overheersing in talig opzicht het contact met de rest van de Nederlandsen helemaal niet verloren hadden.
| |
De evolutie van het Vlaams/ Nederlands na de revolutie
De Franse revolutie zou echter een definitieve koerswijziging in taalpolitiek en taalgebruik inluiden. De nieuwe politieke ideologie in Frankrijk veroordeelde alle minderheidstalen of ‘patois’ als overblijfsels van een oude feodale maatschappij. Nochtans antwoordde de schooldirecteur Pieter Andries uit Sint-Winoksbergen op de enquête van Grégoire over de zogenaamde ‘patois de France’ dat zijn taal geen ‘patois’ was maar ‘une langue raisonnée’, waarmee hij bedoelde dat het Nederlands nog altijd de functie van cultuurtaal had.
Tot in de eerste helft van de 19de eeuw was er inderdaad nog steeds een behoorlijke beheersing van de schrijftaal. Dat kan blijken uit allerlei geschriften, b.v. teksten van Jan Baptist van Grevelinghe, alias Tisje Tasje, of uit een kroniek van de Napoleonsoldaat M.F. Marcant uit Winnezele (1811-1814). Die laatste zegt dat zijn beste vriend tijdens de gevangenschap een Fries was en hij vertelt gemakkelijk zijn belevenissen en zijn gesprekken met Nederlanders na zijn vrijlating uit Engelse gevangenschap. Dat wijst erop dat er toen voor de gewone man uit Frans-Vlaanderen nog geen vervreemding met het Nederlands van het Noorden was ontstaan.
Maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd door de onderwijswetgeving (de wet Montalivet van 1853 en de wetten Ferry van 1880-1883) het Nederlands of Vlaams op alle onderwijsniveaus uitgebannen. Aanvankelijk probeerde men aan de hand van vertalende conversatieboekjes de Frans-Vlaamse jongeren het Frans bij te brengen. Daarvan getuigt o.m. een conversatieboekje van een zekere Cavry, onderwijzer in Wormhout (gedrukt in Duinkerke in 1844). De Nederlandse tekst sluit nauw aan bij het Vlaamse dialect, maar als die duidelijk van de algemene taal afwijkt wordt in noot een algemener Nederlands woord gegeven. Maar deze vertaalmethode werd vanaf 1864 door de inspectie verboden en vervangen door een gedwongen Franse taalimmersie, waarbij men bij voorkeur Vlaamsonkundige en aan de streek vreemde onderwijzers benoemde. Dat ging gepaard met een hatelijk verklikkingsysteem: wie op Vlaams spreken betrapt werd, kreeg een ‘signum’ toegestopt wat aanleiding gaf tot een straf op het einde van de dag of de week. (Dat systeem is er in gebruik gebleven tot in de jaren zestig van de vorige eeuw.) Het gevolg daarvan was dat het Nederlands (zij het in een regionaal gekleurde vorm) het grootste deel van zijn functies als schrijf- en cultuurtaal tegen het eind van die eeuw verloren had. Dat deed Vlaamsgezinde boer Blancquaert in 1888 aan een Belgisch-Vlaams journalist schrijven: ‘Ongelukkiglijk als er geene grote omwenteling en komt zal onze taal als geleerde taal moeten verdwijnen omdat het jonge geslagt daar van schier alles ontnomen is;... In 't vlaamsch en leren ze schier niets in 't fransch verstaan ze niet en nog meer rampzalig is het dat de hogere classen, la classe dirigeante, zich schamen Vlaamsch te spreken of te gebruiken.’
In die omstandigheden raakte men ook niet meer vertrouwd met de in Nederland in 1864 en in Vlaanderen sedert 1868 ingevoerde nieuwe spelling De Vries - Te Winkel. Het nieuwe officiële Nederlands werd naast het Frans als een tweede vijand van het traditionele Vlaams aangevoeld. Zo schreef A. Bonvarlet, de toenmalige voorzitter van het Comité flamand de France in 1884 aan het nieuwe lid Guido Gezelle: ‘Par votre nouvelle orthographe, par vos constructions et vos mots hollandais vous avez creusé un abîme entre vous et nous...’ Dezelfde vervreemding wordt verwoord door M. Blomme, een onderwijzer uit Armboutscappel die in 1884-85 een dialectenquête invult voor de Leuvense professor Pieter Willems: ‘Le flamand de la Flandre maritime est un tout autre dialecte que celui dans lequel s'exprime le peuple qui se sert des mots imprimés dans le présent cahier. (...) Tout cela est bon en Belgique où l'on enseigne simultanément les deux langues; mais ici, le peuple n'y entend pas grand chose, et pour cette raison, il ne lit guère le flamand.’ Dan geeft hij een opsomming van allerlei boeken, documenten en officiele stukken die vroeger in de plaatselijke variant van het Nederlands/Vlaams werden geschreven of gedrukt. Hij beklaagt zich over de verbastering van het Vlaams in Frankrijk: ‘Le langage est un jargon souvent affreux, ou un mélange de flamand-français. Cela résulte de la guerre impitoyable faite à la langue maternelle, depuis un certain nombre d'années(...) Ne sommes nous plus assez intelligents pour apprendre, par principes, une langue que nous avons,
| |
| |
pour ainsi dire sucé avec le lait de notre mère?’ Dit was een duidelijk pleidooi om aan te sluiten bij de toestand in Belgisch Vlaanderen en zich niet af te keren
van de standaardtaal (l'idiome parfait). Ondertussen zijn we honderd twintig jaar later. In die tijd hebben twee wereldoorlogen de grens tussen Frans- en Belgisch Vlaanderen tijdelijk helemaal gesloten, maar vooral de staatkundige, onderwijskundige en culturele afscheiding hebben al die tijd hun effect gehad op de taalontwikkeling.
| |
De taalontwikkeling in de 20ste en 21ste eeuw
Het gesproken dialect in Frans-Vlaanderen heeft het contact met de Nederlandse gesproken of geschreven cultuurtaal verloren. De sprekers van het Vlaams kennen of kenden alleen het Frans als cultuurtaal. Hun gesproken Vlaams is dan ook in zeer sterke mate door het Frans beïnvloed. Bovendien voelden de ouders zich gradueel verplicht het Vlaams niet langer door te geven aan de volgende generatie, om haar sociale integratie in de Franse maatschappij niet te hinderen. Het Vlaams werd een taal van de ouderen, die geassocieerd werd met een in alle opzichten voorbijgestreefde leefwereld en cultuur. Ondertussen is het West-Vlaams dialect aan de Belgische kant ook niet gebleven wat het was. Door het onderwijs, de media en de mobiliteit is het traditionele dialect ook sterk beïnvloed. Waar tot voor enkele decennia de rijksgrens op het platteland voor de ouderen nauwelijks een taalgrens of cultuurgrens betekende - zowel de Franse als Belgische douaniers en ‘blauwers’ spraken Vlaams! - wordt ze nu in alle lagen van de bevolking aangevoeld als een diepe sociaal-culturele en taalkundige kloof. Voor het restje Vlaamssprekenden in Frankrijk is het West-Vlaams van over de ‘schreve’ ook een andere taal geworden dan de hunne. Ook op het niveau van het dialect is er een zekere vervreemding opgetreden.
| |
Pogingen om het Vlaams/Nederlands in Frankrijk te redden
Om de lange traditie van het Vlaams in Frankrijk niet te laten verloren gaan zijn er verschillende acties en initiatieven geweest, zowel in Frankrijk als vanuit Vlaanderen en Nederland.
Het Comité flamand de France, opgericht in 1853, heeft in de eerste decennia van zijn bestaan menigmaal opgeroepen tot het herstel van het onderwijs in de moedertaal, echter zonder succes. De meeste van zijn leden waren priesters. Aangezien die priesters nog in het Vlaams predikten en aanvankelijk de Vlaamse versie van de tweetalige catechismus aanleerden werden zij in hun opleiding in het Klein Seminarie in Hazebroek ook opgeleid tot het schrijven van het traditionele Vlaams/ Nederlands. Dat was ook nog het geval met de progressieve priester Jules Lemire (1853-1928) die het tot volksvertegenwoordiger in Parijs schopte en herhaaldelijk - weliswaar tevergeefs - aandrong op het herstel van het onderwijs in de moedertaal. Blijkbaar kon of wilde men in de traditioneel katholieke kringen de legitimiteit van de Franse staat niet aantasten en bleef het bij protesten en petities. Een uitzondering onder die priesters was Jean Marie Gantois (1904- 1968), die mede geinspireerd door radicale vrienden in Vlaanderen en Duitsland een anti-Franse koers ging varen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wist hij behendig zijn connecties met Duitse of Duitsgezinde vrienden te gebruiken om zijn Vlaamsch Verbond van Frankrijk en de grote oplagen van Le Lion de Flandre en De Torrewachter rijkelijk te laten sponsoren en tegelijk, meestal onder een pseudoniem, racistische getinte en/of geopolitieke propaganda te verspreiden. Zijn actie tijdens en na de oorlog heeft de zaak van het Vlaams in een kwaad daglicht geplaatst en ernstig geschaad. De personen of verenigingen die hem als een visionair of held zijn blijven vereren hebben daarmee die zaak evenmin bevorderd. Vanuit Waregem heeft vanaf 1948 het Komitee voor Frans-Vlaanderen, gesteund door allerlei personen en verenigingen in Vlaanderen en Nederland, geijverd voor culturele contacten over de grens en sterk de nadruk gelegd op
het onderwijs van het Nederlands. Ten onrechte heeft men van dat onderwijs aanvankelijk verwacht daarmee het gesproken Vlaams te kunnen opbeuren of herstellen Hoewel de taalsociologische situatie in Frans-Vlaanderen in de 19de en begin 20ste eeuw vergelijkbaar was met de Belgische situatie, was de sociopolitieke situatie helemaal anders. De Vlamingen in België vormden een taalkundig, cultureel en ook economisch onderdrukte meerderheid. Door de democratisering en de macht van het getal heeft men in België het tij voor de Vlamingen kunnen keren. Een machtige hefboom daarbij is de aansluiting bij het Standaardnederlands geweest. Met een standaardtaal kon men inzake prestige en sociale impact tegen het Frans optornen. Dat gegeven was in Frans-Vlaanderen niet bruikbaar, omdat de Vlaamssprekenden er een kleine minderheid vormden. De verwachting om met onderwijs van het Nederlands alleen het Vlaams te redden was dan ook illusoir. Door de boven geschetste taalkundige vervreemding kwam en komt het traditionele onderwijs van het Nederlands als vreemde taal of als taal van de buren niet tegemoet aan de verlangens van hen die nog Vlaams spreken en het in stand proberen te houden. Het onderwijs van het Nederlands in Frans-Vlaanderen - en bij uitbreiding in heel Nord - Pas-de-Calais - heeft naast de taalverwerving een bijkomende taak. Vanwege de parallelle ontwikkeling is de kennis van het Nederlands en de studie van de Nederlandse regionale en historische varianten onontbeerlijk voor een goed begrip van het Vlaamse dialect in Frankrijk en voor de ontsluiting van de geschiedenis van de streek via oudere documenten. Daarom is een bijzondere vorming of opleiding voor degenen die daar Nederlands onderwijzen absoluut noodzakelijk. En dat geldt mutatis mutandis voor diegenen die nu het regionale Vlaams van Frankrijk willen onderwijzen.
| |
Een laatste reddingspoging?
Sedert 2004 is het Vlaams in Frankrijk door het Ministerie van Cultuur erkend als ‘langue régionale’. Er is een vereniging opgericht die dat bedongen heeft en zich tot taak stelt het Vlaams van de
| |
| |
ondergang te redden: de Akademie van nuuze Vlaamsche Tale / Institut de la langue régionale flamande (www.anvt.org). Niettegenstaande de ronkende naam betreft het hier een gezelschap van vrijwilligers. Het wil niettemin het Vlaams onderwijzen vanaf de kleuterklas tot de universiteit. Omdat het Vlaams inderdaad alleen nog maar een beperkte orale traditie kent en de lokale Nederlandse schrijftraditie sedert lang afgebroken is, probeert men o.m. een spelling uit te werken, waarvan het schriftbeeld zo dicht mogelijk bij de uitspraak staat. Voor het onderwijs hoeft men niet te verwachten dat een sterk fonetische spelling een gemakkelijke overdracht van de uitspraak zal bevorderen. Dat is meer een kwestie van gehoor en nabootsen, en ‘ongeletterden’ zijn daar zeker even goed in als ‘geletterden’. In zulk onderwijs zou men dus vooral de nadruk moeten leggen op de orale overlevering en de ouderen aansporen om alsnog waar het kan die orale traditie door te geven. Maar het is zeer de vraag of inderhaast opgeleide leerkrachten dat in een schoolse omgeving waar kunnen maken. Voor de studie op hogere niveaus is zo'n spelling niet bevorderlijk omdat ze het inzicht in de taalstructuur en de toegang tot andere varianten van het Vlaams/Nederlands (ook de eigen oudere geschriften en andere Germaanse talen) niet zal bevorderen. Voor het buitenschools onderwijs heeft J.L. Marteel met zijn handboek Cours de Flamand. Het Vlaams dan men oudders klappen. Méthode d'apprentissage du dialecte des Flamands de France een geslaagd compromis uitgewerkt, waarin zowel rekening is gehouden met fonologische en morfologische regels van het Vlaams als met een traditioneel Nederlands spellingbeeld. Daarmee is hij sedert 1982 aan de slag in het Duinkerkse. Dat boek heeft al een zekere traditie en met die prille traditie kan men voor nieuwe leerders van het Vlaams beter niet breken.
Om het Vlaams in stand te houden kunnen allerlei publieke evenementen, zoals toneel, vertelavonden en zangbijeenkomsten zowel het prestige als de overdracht bevorderen. Dat heeft men ook wel begrepen. Om de studie van het op middelbaar en hoger niveau mogelijk te maken, dienen diegenen die het regionale Vlaams willen onderwijzen zeker op de hoogte te zijn van studies en werkinstrumenten die alleen in het kader van de historische studie van het Nederlands en van de Nederlandse variatielinguïstiek te vinden zijn. Hoezeer zelfstudie hier kan helpen, men kan m.i. geen bevredigende resultaten verwachten voor een toekomstig onderwijs van het lokale Vlaams op hoger niveau tenzij er daartoe speciale vormingsprogramma's worden opgezet. Hier ligt een taak voor grensoverschrijdende samenwerking, waarbij wetenschappelijke instituten uit Vlaanderen en Nederland samenwerken met gelijkaardige instituten of universiteiten in Noord-Frankrijk. Bijna alle wetenschappelijk studies over het gesproken en geschreven Vlaams in Frankrijk, zeker in de jongste decennia, zijn in het kader van de Nederlandse taalen literatuurstudie geschied en vooral in het Nederlands gesteld. Voor gegadigden in Frankrijk dient dat via speciale samenwerkingsprogramma's toegankelijk gemaakt te worden. De resultaten van studie en onderzoek dienen dus ook in het Frans aangeboden te worden, wil men vermijden dat het Frans-Vlaams verder geïsoleerd blijft van het grootste deel van de mogelijk geïnteresseerde bevolking. Het archiveren, bestuderen en bekend maken van het Vlaams in Frankrijk is een enorm gediversifieerde taak. Hier kan een speciale taak weggelegd zijn voor een research-afdeling van het recent geopende Musée départemental de Flandre in Kassel in samenwerking met b.v. de bibliotheek van het Comité flamand de France in Hazebroek, het Huis van het Nederlands in Belle, de Universiteiten van Duinkerke en Rijsel in Frankrijk enerzijds en geleerdengenootschappen,
musea, archieven en universiteiten en onderzoeksinstituten in Vlaanderen en Nederland anderzijds. Zo'n samenwerking is onontbeerlijk en kan alleen maar ten goede komen aan de ontsluiting uit zijn statuut van waardeloos patois en uit het wetenschappelijk isolement van het Vlaams/Nederlands in Frankrijk en de resterende sprekers ervan. Laten we samen die verborgen schat blootleggen, vooraleer hij door de tijd gestolen wordt! De tijd dringt!
‘Me wuuf en klapt niet een word Vlamsch en z' is zelve dervan styf schuuw. Mei men oudder, 'k en nooits nieten ander eklapt of vlamsch, maer 'k en hen nuuw haest niemand meer om nog te klappen en dat manquiert myn zo styf. 'k Gaen an den-Vlaemschen cours en 'k schryven dikkers de vlamsche page vor Yserhoek, en 'k vertellen ook assan etwat et Styntsje L. een feestje oprecht. 'T is beter of nieten, maer 't en is zo vele niet weerd of een eure of twee te pratelen mei een vlaming, zelve et het is om klaps zounder importanche. Die vlamsche tale, dat smakt toch zo goet in den mound, surtout e je ze maer rarelyks en kunt klappen! Gow, ze klappen van vlamsch te leren in de schole. Maer ik, 'k zyn zeker dat de vlamsche tale gaet volenden mei nuus, in deze streeke. Al de die dien ze nog klappen, hen meer of tsestig en d'anderen en hen dervan nieten te piepen. Nuuze voroudders hen vele meer of twee duust jaeren nodig had om nuuze tale te maken. Nuuze oudders en nuus, in nuuze streeke, hen minder of houndert jaeren nodig had om ze te vermorden. 'T is wonderlyk 't gonne dan ze doen om nuuze tale. 'Jean-Louis Marteel diet boeken schryft en diet drie avends te weeke schole doet. Remi Looke, Michel Gars en anderen diet schole doen. Styntche Lambrechts, mei neuren Reuze Koor, Couché en 'n Institut. Edmonde diet zo wonderlike lietsjes makt en zingt. Je kunt niet namen al 't gonne dan ze doen. K hen vreeze dat zo vele werk, zo vele liefde, nieten en gaet kunnen doen egen den tyd. 'T is derom dat dat zo schoone is. ('k gaen 't het zeggen in 't fransch): Les plus nobles batailles sont les combats d' arrière garde, car elles sont livrées sans espoir.’
Email van een oudere spreker uit het Duinkerkse aan Hugo Ryckeboer.
| |
Bibliografie
Ryckeboer, H. ‘De Kroniek van een Napoleonsoldaat uit Winnezele (Frans-Vlaanderen)’, (Inleiding en tekstuitgave met vertaling in het Frans door Ph. Simon), in: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie & Dialectologie, LXXIII (2001), pp. 225-344. |
Ryckeboer, H., Frans-Vlaams, Tielt, Lannoo, 2004. |
|
|