Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 57
(2008)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Twee Oostendse Karels
| |
De zoon van Karel van de WoestijneWanneer de vijftienjarige Karel Jonckheere op donderdag 15 september 1921, op de eerste dag van het nieuwe schooljaar, de klas binnenstapt, merkt hij een paar banken verder, naast zijn vriend Leon van den Abeele, een nieuwe jongen op. Het is een spichtige knaap, met een hoge blonde, zijige kuif en een zware bril. Bij de naamafroeping ontdekt Jonckheere dat die jongen Paul van de Woestyne heet.Ga naar eindnoot1■ s.d. Karel van de Woestijne op het strand in Oostende in de jaren '20
[AMVC-LETTERENHUIS] Zou hij? Jawel, hij is de zoon van de beroemde dichter van Het Vader-huis. Jonckheere heeft de eerste dichtbundel van Karel van de Woestijne nog maar pas ontdekt in de bibliotheek van het Willemsfonds aan het Leopold I-plein. In die bibliotheek, die hij pas vanaf 1921 frequent bezoekt, is hij al snel opgeklommen tot hulpje van de bibliothecaris, waardoor hij vlot toegang krijgt tot de volledige collectie. De bibliothecaris Désiré Steyns, leraar Latijn aan het Atheneum van Oostende en voorzitter van het lokale Willemsfonds, is een oud-klasgenoot én bewonderaar van Karel van de Woestijne. Hij zal Jonckheeres lectuur van Van de Woestijne zeker niet afgeremd hebben. Jonckheere en Paul van de Woestyne zitten niet voor alle vakken samen in de klas. Enkel Nederlands van Rabau en Duits van Coenegracht hebben ze gemeenschappelijk.Ga naar eindnoot2 Van de Woestyne volgt de Latijnse afdeling, terwijl Jonckheere in de Wetenschappelijke afdeling zit. Niet dat biologie, fysica en chemie hem zo boeien, maar de Latijnse afdeling leidt naar universitaire studies en daar heeft vader Jonckheere, een politieagent, het geld niet voor.Ga naar eindnoot3 Paul van de Woestyne en Karel Jonckheere gaan al snel vriendschappelijk met elkaar om. Jonckheere is echter te beschroomd om Paul over zijn vader uit te vragen of bij hen aan huis te gaan. Hij probeert de bewonderde dichter te benaderen door al diens werk dat hij te pakken kan krijgen, grondig te lezen en opnieuw te lezen. Paul van de Woestyne helpt hem daarbij. Zo schrijft hij in het laatste jaar van de humaniora zijn vaders nieuwste bundeltje, Substrata, eigenhandig voor Jonckheere over.Ga naar eindnoot4 In tegenstelling tot een aantal van zijn generatiegenoten zweert Jonckheere Van de Woestijne niet af na de ontdekking van het nieuwe, moderne en meer spectaculaire poëziegeluid van Paul van Ostaijen en Gaston Burssens. Hij begrijpt niet waarom hij ‘Het huis mijns vaders waar de dagen trager waren’ zou moeten verloochenen voor ‘Holoho!... Holoho!... Holoho!...’, de eerste regel uit Van Ostaijens ‘Barbaarse dans’. In zijn poëziewereld is plaats voor diverse stemmen, niet in het minst voor het verfijnde muzikale geluid van Van de Woestijne.Ga naar eindnoot5 Jonckheere schrijft het volgende over zijn poëtische vaders: ‘Mijn poëtische ellips is beginnen te draaien rond twee haarden: Paul van Ostaijen en de auteur van Het Vaderhuis. De eerste was meer een blootlegger van visuele mogelijkheden binnen het woord, een katalysator bij de abstracte-beeldenproduktie die anders bij mij overwegend zintuiglijk zou zijn gebleven. [...] Van de Woestijne dank ik veel meer een bijdrage tot de optische techniek. Hij bevruchtte mij vooral sensorieel [...] Hij ontzwachtelde heel wat van mijn (in elk mens aanwezige) sluimerende atmosferische associaties en synestesieën.’Ga naar eindnoot6 Jonckheere schaduwt Van de Woestijne wel eens in Oostende, terwijl hij ‘door haar straten slenterde, met korte stapjes, lichtjes doorgebogen rug, steeds onder een plechtige deukhoed die hij diep over het voorhoofd droeg.’Ga naar eindnoot7 Gebukt onder zijn respect voor de grote dichter gedraagt hij zich, bij een toevallige ontmoeting, nogal vreemd. Dat geeft aanleiding tot potsierlijke tafereeltjes. ‘Toen ik Pauls vader voor het eerst op het Wapenplein uit een sigarettenwinkel zag komen,’ zo memoreert Jonckheere, ‘groette ik hem als een koning en liep vlug een blokje om, om voor hem een tweede maal mijn studentenpetje af te nemen.’Ga naar eindnoot8 | |
Twee Karels treden samen op (1923)Een keer, in 1923, treden de twee Karels samen op: Van de Woestijne als dichter en Jonckheere als... muzikant. Karel Jonck- | |
[pagina 316]
| |
■ ‘De Ledeganck 's zonen’, Karel J. staat op de 2de rij, 2de van links [AMVC-LETTERENHUIS]
heere en Paul van de Woestyne proberen leerlingenkring de Ledeganckzonen, opgericht door hun voorgangers Fernand Beeckaert en Henri de Saedeleer, in leven te houden. Dat doen ze met matig succes, zodat sommige leraars hen al gauw spottend de ‘lediggang-zonen’ noemen. Paul van de Woestyne wil van dat negatieve imago af door een middag te organiseren met een prestigieuze spreker: Vlaanderens grootste levende dichter: Karel van de Woestijne. Die is bereid om zijn zoon en diens vriend van dienst te zijn. Paul van de Woestyne is die middag in café ‘Aux armes de la ville’ in de Sint-Sebastiaanstraat gastheer.Ga naar eindnoot9 Wanneer zijn vader, in bleekgrijs pak en bleek vlinderdasje, in het zaaltje is aangekomen, verwelkomt Paul het publiek. Terwijl hij zijn blik speciaal richt op de eerste rijen waar de prefect en de leraars zitten, begint hij, tot jolijt van de toehoorders én van zijn vader ‘Aanschouwt mij hier en daar/ die bende Casselkoeien’ van Guido Gezelle te declameren. Daarna moet Jonckheere, die schuchtere pogingen doet om de hobo onder de knie te krijgen, een paar deuntjes op zijn instrument spelen. Hij brengt onhandig een fragment uit ‘De Schelde’ van Peter Benoit en een volksdeuntje ‘Bellotteke, mijn zotteke’. Aan het eind van zijn optreden loert Jonckheere bedeesd naar Van de Woestijne die aanminnig glimlacht.Ga naar eindnoot10 Daarna is de dichter aan het woord. Hoe lang hij spreekt of wat hij zegt, herinnert Jonckheere zich na al die jaren niet meer. Wel staat het hem nog levendig voor de geest dat Van de Woestijne voor hem die middag een mens van vlees en bloed geworden is: ‘Een mens van vlees en been als elkendeen’ zoals ze in Oostende zeggen.Ga naar eindnoot11 Diezelfde avond, schrijft Jonckheere op zijn kamer aan de Torhoutsesteenweg 10, in het schijnsel van de lampen van de brouwerij aan de overkant, zijn eerste sonnetje.Ga naar eindnoot12 Een laatste keer ziet Jonckheere zijn lievelingsdichter aan het eind van het schooljaar 1923-1924 bij de prijsuitreiking van het Atheneum in de Witte Zaal van het stadhuis van Oostende. Van de Woestijne draagt bij die gelegenheid een streepjesbroek en een slipjas. Zijn vrouw, met een lange witte jurk en een weelderige hoed, lijkt zo uit een Frans schilderij gestapt. In oktober 1924 trekt Paul van de Woestyne naar de Gentse Universiteit om classicus te worden, Jonckheere gaat naar de Rijksmiddelbare Normaalschool in de Ledeganckstraat in Gent, waar hij Germaanse talen studeert.Ga naar eindnoot13 In februari 1925 verlaten de Van de Woestijnes Oostende en nemen ze hun intrek in het villaatje La Frondaie in Zwijnaarde. Karel van de Woestijne overlijdt er op 24 augustus 1929. | |
Oostende herdenkt Van de Woestijne (1937)Vermoedelijk verliezen Paul van de Woestyne en Karel Jonckheere elkaar een tijd uit het oog. Op 16 december 1934 zien ze elkaar terug in de zaal van het Kunstverbond in Antwerpen. Daar wordt een Van de Woestijneherdenking georganiseerd door het in 1932 opgerichte Karel van de Woestijnegenootschap. Een van de sprekers is de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff. Hij fungeert als ‘hernieuwde’ gids en helpt Jonckheere om in Van de Woestijnes werk nieuwe facetten te ontdekken.Ga naar eindnoot14 Drie jaar later, in mei 1937, herdenkt Oostende de dichter die van 1921 tot 1925 in de kuststad heeft verbleven. Maurice Roelants is de instigator. Hij ontvouwt een plan voor een vierledige herdenking: een tentoonstelling van herinneringen en handschriften in de (ondertussen afgebroken) Koninklijke Schouwburg, een ontvangst op het stadhuis, een academische zitting en een banket. Tussen de plechtigheden door moet een vergadering gehouden worden van het Van de Woestijnegenootschap. Roelants verzoekt Jonckheere secretaris te worden van het organisatiecomité. Herman Dubois van de katholieke Vlaamse Burgerbond wordt voorzitter en de romancier-folklorist Ary Sleeks (pseudoniem van Karel Seys) wordt penningmeester. Advocaat Dolf De Groote, schoonzoon van Louis Ontrop en Leon van den Abeele, oud-klasgenoot van Jonckheere en oud-student van Karel van de Woestijne, vervolledigen het vijfkoppige comité. Jonckheere mag niet alleen het schrijfwerk doen, hij wordt ook aangezocht om een lezing te houden. Als thema kiest hij ‘Karel van de Woestijne voor de zee’.Ga naar eindnoot15 | |
[pagina 317]
| |
Het wordt een succesvolle dag waarop naast o.a. Toussaint van Boelaere, Vermeylen, Teirlinck, Herremans, Roelants, Leroux en Minne ook de Nederlandse auteurs Greshoff en Victor E. van Vriesland aanwezig zijn. De organisatoren en de familie Van de Woestijne kunnen zich ook verheugen in de aanwezigheid van diverse prominenten, onder wie de schilder Ensor, een oude vriend van Van de Woestijne, en volksvertegenwoordiger en quaestor Achille van Acker. Minister Hoste en Gouverneur Baels sturen ‘hooggestemde belettelegrammen’. De herdenking wordt afgesloten met een banket in Hotel Wellington op de zeedijk, vlakbij het casino. Jonckheere maakt er kennis met Maurice van de Woestyne, Karels jongste broer.Ga naar eindnoot16 Jonckheere en Paul van de Woestijne blijven contact houden. Zeker wanneer Jonckheere in 1948 een villa in de duinen van St.-ldesbald, Koksijde, aankoopt, moeten ze elkaar af en toe gezien hebben. Drie duinen verder stond immers villa ‘Annekensnest’, de villa van Paul van de Woestyne en zijn vrouw Adrienne de Zutter. In die duinen plant Jonckheere vlierbomen voor Karels zoon.Ga naar eindnoot17 | |
Vertaler van Mevrouw van de WoestijneIn augustus-september 1945, 16 jaar na Van de Woestijnes overlijden, houdt zijn echtgenote, Mariette van Hende voor het NIR, voorganger van de VRT, twee radiolezingen waarin ze herinneringen ophaalt aan haar man. Naderhand wordt Mariette verzocht om haar anekdotes op schrift te stellen. In het najaar van 1945 werkt ze daaraan gestadig door. Daar ze in het Frans schrijft, heeft ze een vertaler nodig die haar teksten in het Nederlands kan vertalen en redigeren. Karel Jonckheere wordt bereid gevonden die taak op zich te nemen. Hij is in dat jaar (1945) eerst secretaris van de Minister van Binnenlandse Zaken, de Oostendse liberaal Adolf van Glabbeke, en vervolgens directeur van de Rijksmiddenschool in Veurne. Tussen zijn drukke beroepsbezigheden door zet hij zich naarstig aan het vertaalwerk. De tekst ‘Rond en om Karel van de Woestijne’ verschijnt van 21 oktober 1945 tot en met 24 februari 1946 in 19 afleveringen in De Spectator. Weekeindblad van ‘De Nieuwe Standaard’. Gewijd aan staatkunde, sociologie, economie, kunst- en geestesleven. Maurice Roelants was een tijdlang hoofdredacteur van dit blad. In 1995 werden Mariette van Hendes herinneringen in boekvorm gepubliceerd door Els Durnez en Marc Somers.Ga naar eindnoot18 | |
Waardevolle Van de WoestijnianaIn 1954 (elders beweert hij in 1962) krijgt Jonckheere, die sinds 1953 op de Dienst der Letteren van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur werkt, van Mariette van Hende, een paar vlinderdasjes, een bril, een pennenmes en een agendatje van haar man ‘vol indrukken over zijn eerste verblijf in Latem’.Ga naar eindnoot19 Jonckheere geeft dat dagboek in 1974 uit bij Pink Editions & Productions in Antwerpen. Jonckheere is tijdens zijn Oostendse humanioratijd op een gekke manier aan twee andere Van de Woestijne-handschriften gekomen. Het ene (later zoekgeraakt, omdat hij het te goed had willen verstoppen) is eigenlijk maar een handtekening■ 1990 KJ met het dodenmasker van Karel Van de Woestijne, gemaakt door Jozef Cantré [foto Paul Van den Abeele] [AMVC-LETTERENHUIS]
onder de woorden ‘voor ontvangen’. Jonckheeres broer, Jef, had het briefje bemachtigd toen hij een hoed die mevrouw Van de Woestijne in ‘Ville de Londres’ in de Oostendse Kapellestraat gekocht had, thuis had moeten bezorgen. Het andere manuscript vond Jonckheere bij toeval in een boek van de bibliotheek van het Willemsfonds in een vergeelde enveloppe waarop in drukletters K. v.d. Woestijne geschreven stond. Het fragment klinkt als volgt: ‘Toen ik de oogen van mijn doode moeder sloot, zei de ziekedienster mij: “niet zoo hard; gij (doorgestreept) hun vingerdruk maakt vlekken.” Wij moeten niet te lang wegen op herinneringen: wij bevlekken de herinnering.’Ga naar eindnoot20 Jonckheere heeft zijn herinneringen aan Van de Woestijne niet bevlekt, maar als relikwieën bewaard. Het agendaatje is ondertussen opgenomen in de rijke Van de Woestijnecollectie van het AMVC-Letterenhuis in Antwerpen. |
|