Karel Jonckheere, bibliografisch
Jan Schoolmeesters
Bibliografieën in de echte zin des woords, die dus werkelijk volledigheid nastreven, hebben iets genadeloos. Zo kunnen ze publicaties bovenhalen die iemand liefst blijvend vergeten zou zien en ze kunnen merkwaardige breuken of afwijkingen in iemands belangstelling blootleggen. Het klassieke voorbeeld is dat van de gevestigde hoogleraar die licentiaatsverhandeling of zelfs ongepubliceerd doctoraal proefschrift liefst niet meer in het curriculum ingeschreven ziet. Maar er zijn ook auteurs die maar al te graag demonstreren hoe breed hun belangstelling ooit wel was en niets aan de vergetelheid willen prijsgeven, en dus voor de grootst mogelijke garanties willen zorgen voor een zolang mogelijk voortbestaan. Tot die tweede categorie behoorde Karel Jonckheere.
Aan de op schoolbloemlezingen na volledigheid beogende Bibliografie van Karel Jonckheere door Rob. Roemans en Hilda van Assche (1967) werkte hij maar al te graag mee en hij schreef zelf een inleiding met een uitgebreide biografische inbedding van zijn productie. Overigens was hij waarschijnlijk ook de initiator van de bibliografische serie van uitgeverij Heideland, waarin hij het gezelschap deelt van Julien Kuypers, Rob. Roemans en Gerard Walschap.
Uit de bibliografie van Jonckheere kan worden afgeleid dat hij over alles heeft geschreven en in alle media aanwezig was. Hij publiceerde onder andere in Animalia: Revue semestrielle dezoophilie, in Klokke Roeland: Orgaan van de Nationale Studentengroeperingen, Gent, in Merian: Das Monatsheft der Städte und Landschaften, Hamburg, in P.T.T.-Bedrijfsbanden, en in Raptimreizen, Nederland. Hij schreef onder andere over ‘het vrouwenstemrecht in België’, ‘de werelddag der dieren’ en over ‘de viering van de 50ste jaardag van de Consul-Generaal van Nederland te Bombay’.
Toch kan niet echt worden beweerd dat Jonckheere ook alle genres beoefende. Aan toneel heeft hij zich slechts een keer bezondigd, met z'n eerste boekpublicatie, geschreven samen met de Oostendse bibliothecaris Carlo Loontiens, een toneelwerkje dat kan worden afgedaan als volledig passend in de rijke maar nauwelijks onderzochte productie voor amateurtoneel die tot geruime tijd na de Tweede Wereldoorlog weelderig in Vlaanderen tierde: Dit is de waarachtige en stichtelijke historie van Tone den Stierman (1929).
Jonckheeres tweede boekpublicatie, uit 1932, heette
Brozen's Anny, waarbij ‘Anny’ de naam is zowel van de dochter als van de vissersboot van Brozen. Jonckheere bestempelde het boekje later als een ‘simplistisch vissersverhaal’, naar aanleiding waarvan Urbain van de Voorde hem had gezegd dat hij zich ‘met geen dergelijke prullen meer moest bezighouden’ (
Waar plant ik mijn ezel?, p. 93). En het fictionele proza zal bij Jonckheere beperkt blijven tot de ‘bundel novellen’
Steekspel met dubbelgangers, uit 1944 en herdrukt in 1947. Romans heeft hij dus nooit geschreven. Zijn proza behoort grotendeels tot de autobiografische of autobiografisch getinte subgenres ‘reisboeken’ en ‘memoires’. Voor fictioneel proza bezat Jonckheere niet de nodige epische distantie maar bovendien was hij stilistisch geen verteller van langere verhalen. Hij liet zijn schrijfstijl altijd aansluiten bij het gesproken taalgebruik. Misschien kon hij ook niet anders.
■ 1967(?) KJ getekend door Lou Nagels
[AMVC-LETTERENHUIS]
Steekspel met dubbelgangers maakt al meteen duidelijk dat Jonckheere geen afstandelijk epicus kon zijn. In de novellen wordt gewerkt met een ik-verteller of schakelt die ik-verteller op zijn beurt een tweede ik-verteller in die een mondeling relaas brengt. Uit de titel moge blijken dat de bundel een soort afrekening is met karaktertrekken van de schrijver. In zijn autobiografische teksten stelt Jonckheere dat zelfs herhaalde malen expliciet.
Steekspel met dubbelgangers heeft dus al alle typische kenmerken van Jonckheeres proza: over zichzelf, in de ik-vorm en in belangrijke mate in een naar het mondelinge neigende stijl.
Het proza van Jonckheere bestaat vooral uit twee tekstsoorten, of twee subgenres. Toen hij dat proza publiceerde behoorde het tot de eerder ‘lagere’ genres, bewoog het zich eerder in de marge van de journalistiek. De waardering voor reisboeken en memoires is een eerder recent verschijnsel, dat onder andere past in de belangstelling voor het ‘genealogische schrijven’. De ‘reisboeken’ zijn: Cargo (1940), Tierra caliente (1941), De zevende haven (1942), tot drie delen uitgesponnen verslag van een reis naar Cuba, Mexico, Texas en Louisiana, en Kongo zonder buks of boy (1957) en Kongo met het blote oog (1958). De memoires, alleen bij het eerste boek in de flaptekst als ‘autobiografie’ bestempeld, zijn: De vogels hebben het gezien (1968), Ik had die man kunnen zijn (1969), Waar plant ik mijn ezel (1974), Mijn dochter wordt sirene (1975), De man met de ruiker (1977), Verbannen in het vaderland (1978), Vraag me geen leugens (1986) en Wuiven naar gisteren (1987). Behalve en dan nog in beperkte mate in het eerste en het laatste deel gaan de memoires niet veel verder dan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Een wat bijzondere plaats wordt ingenomen door Tita vlucht (1941), het relaas van Jonkheeres uittocht naar Noord-Frankrijk bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog benaderd vanuit het gezichtspunt van zijn hond Tita. De reisboeken over Noord- en Midden-Amerika werden in verkorte vorm herdrukt tot in 1980. Ze behoorden bij hun