| |
| |
| |
Bibliotheek Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ Arthur Van Amerongen
Brussel: Eurabia, Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 2008, 176 p. € 18.
De islam fascineert Arthur Van Amerongen al ruim twintig jaar. Nadat hij jarenlang als verslaggever in het Midden-Oosten verbleef, was de islam hem zo vertrouwd als het orthodoxe calvinisme uit zijn jeugd. Beide godsdiensten vertonen meer overeenkomsten dan verschillen, maar dat ontdekte de auteur van Brussel: Eurabia niet in het Midden-Oosten, wel in Brussel. Daar zag hij een islam die net als het calvinisme een vreugdeloos geloof was geworden, gespeend van enige humor, met een onbeschrijfelijke angst voor het Opperwezen en het hiernamaals. In Brussel stootte Van Amerongen op een bolwerk van moslimextremisme, waardoor hij de islam niet langer zag als een verrijking, wel als een bedreiging voor onze cultuur. Wie het boek Brussel: Eurabia koopt, verwacht het relaas van hoe het eraan toegaat bij die Brusselse moslims. Dat komt echter pas in de epiloog aan bod. In de rest van het boek schrijft de auteur zijn eigen trauma's van zich af: zijn calvinistische opvoeding, de vroegtijdige dood van zijn jongere broer, de alcohol- en drugsverslaving, de illusies en frustraties van zijn verblijven in Libanon, Israël en Afghanistan en als definitief breekpunt in zijn leven de dood van zijn moeder. Het boek zegt meer over zijn getormenteerde persoonlijkheid dan over Eurabia - de mogelijke politieke en culturele inlijving van Europa in de islamitische wereld. De onderzoeksjournalist bleek vooral op zoek naar zichzelf en dat bracht spijtig genoeg geen maatschappelijk relevante inzichten voort. Onderzoek mislukt.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ Mieke van Zanten
Religieus erfgoed. Geïllustreerd lexicon, Walburg Pers, Zutphen, 2008, 314 p. € 39,95.
Kerken en kloosters herbergen samen misschien wel de grootste verzameing kunstvoorwerpen en historische objecten van de Lage Landen. Dat bijzondere erfgoed getuigt van een rijke geschiedenis die de kerkelijke historie overstijgt. Door de ontkerkelijking zijn velen echter niet meer vertrouwd met die religieuze voorwerpen. In die culturele context van religieus analfabetisme is er meer dan ooit nood aan een gestandaardiseerde trefwoordenlijst van het roerend erfgoed van kerken en kloosters uit de Lage Landen. De termenlijst van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland (SKKN) en die van Museum Catherijneconvent dienden als basis voor het taalproject waarbij kunsthistorica Mieke van Zanten alle lemmata, bijhorende objectbeschrijvingen en foto's van de beschreven voorwerpen bundelde tot een rijkelijk geïllustreerd lexicon ten dienste van alle beheerders van religieus erfgoed, maar evenzeer nuttig voor de nieuwsgierige liefhebber van boete- en devotievoorwerpen, van liturgisch vaatwerk en gewaden, van schilderijen, beelden en glas-in-lood. Wat in Nederland begon als een digitaal lexicon, werd nu te boek gesteld en uitgebreid met Vlaamse termen en objecten van het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC) in Leuven. Omdat het taalkundig karakter van de uitgave op de voorgrond staat, werden bij de 900 foto's geen kunsthistorische gegevens opgenomen. Ook de herkomst werd vanwege de door de eigenaren gewenste anonimiteit achterwege gelaten. Deze uitgave is zeker en vast een onmisbaar instrument voor al wie zorg draagt voor het religieuze erfgoed, maar het boek kan tegelijk het geheugen van de lezer prikkelen of een prille kennismaking bieden met nog onbekende objecten uit kerken en kloosters.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Anne Haegeman (coörd.)
Alechinsky van A tot Y: catalogue raisonnable van een retrospectief. Lannoo, Tielt, 2007, 296 blz., € 39,00.
Dit boek is de catalogus bij de gelijknamige, retrospectieve tentoonstelling van Alechinsky's werk in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel. Deze door het publiek fel gesmaakte tentoonstelling, die liep van 23 november 2007 tot 30 maart 2008 en meer dan 100 000 bezoekers trok, kwam er naar aanleiding van de 80ste verjaardag van de schilder-graficus. Pierre Alechinsky (o1927), geboren in Brussel maar sinds 1951 gevestigd in Frankrijk, studeert reclame, boekillustratie en typografie aan het Brusselse Ter Kamereninstituut. In de marge van die studies begint hij op eigen houtje te schilderen. Met succes, want al spoedig sluit hij zich aan bij de groep Jeune Peinture Belge, en in 1949 neemt hij deel aan de eerste internationale tentoonstelling van Cobra in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Van dat ogenblik af loopt zijn carrière als een trein. Een sleutelwerk in zijn oeuvre is Central Park (1965). Het bestaat uit een centraal gedeelte, geschilderd in acrylverf op papier dat is gemaroufleerd op doek, met daaromheen randillustraties in inkt, die de schilder zelf ‘remarques marginales’ noemt. Deze werkwijze zal voortaan zowat zijn handelsmerk worden. In de jaren 80 verruimt hij zijn arsenaal aan technieken nog door te schilderen op oude zee-, land- en luchtvaartkaarten, en op brieven, aandelen en andere geschreven en gedrukte documenten uit vaak lang vervlogen tijden. In dezelfde periode maakt hij ook zijn eerste ‘rubbings’: wrijfdrukken van onder andere riooldeksels en roosters, die hij integreert in zijn werken. Een rode draad doorheen zijn oeuvre is de combinatie van schrift en teken. Ze vermengen zich tot een ‘soepel tracé’ en vormen de aanzet tot een persoonlijk vocabularium: een Alechinsky is vandaag dan ook uit de
duizend herkenbaar. Alechinsky van A tot Y bestaat, naast een lijst van de tentoongestelde werken, een bibliografie, een lijst van tentoonstellingen en een index, uit twee grote delen: een ‘egochrono in gematigd tempo’ van P.A. zelf, ofwel een beknopte autobiografie aan de hand van jaartallen, en een essay in ‘vier bewegingen’ van Michel Draguet, die tevens de algemene leiding van de tentoonstelling in handen had. Over dat (veel te lange) essay kan ik kort zijn: het blinkt uit in het soort van metafysisch gezwets waar wel meer kunstbeschouwers in ons land een patent op hebben. Gelukkig maken de talloze kleurenreproducties dit euvel meer dan goed.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ H. Van de Perre
Bruegel. Ziener voor alle tijden. Davidsfonds, Leuven, 2007, 241 p. € 49,95.
Het gebeurt tegenwoordig geregeld dat de uitgeverij van het Davidsfonds zich terecht waagt aan meer luxueuze uitgaven van kunstboeken. De recente uitgave over Pieter Bruegel - zijn naam wordt nog steeds op diverse manier gespeld - geschreven door beeldend kunstenaar Harold van de Perre behoort daartoe. Het werd geen traditionele biografie, geen traditionele oeuvre-catalogus, geen traditionele kunsthistorische interpretatie van deze uiterst belangrijke Brabantse schilder, wel een eigenzinnige visie van een estheet en ziener op het werk van Bruegel. Het was trouwens niet de eerste keer dat Van de Perre zijn aandacht toespitste op deze kunstenaar. In het verleden trok hij Vlaanderen rond met een uitgebreide becommentarieerde diareportage en hij publiceerde er eveneens over. Het huidige werk lijkt wel een knipselboek met een uitzonderlijke waaier aan honderden detailfoto's in een combinatie met vergelijkingsmateriaal van andere kunstenaars. Juist door die eigenzinnige keuze laat Van de Perre ons kijken, ons zien en ons vergelijken. Juist daardoor maken we kennis met de originaliteit van Bruegels oeuvre en maken we een ontdekkingsreis doorheen zijn werk. Verder vestigt hij de aandacht op compositorische lijnen, op de kleurenvariatie en het picturale genie dat Bruegel ook was.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Gerrit Vermeiren, Dieter Roelstraete en Montserrat Albores Gleason
Luc Tuymans. I don't get it. Ludion, Gent, 2007, 200 p. € 39,90.
In deze aan Luc Tuymans gewijde monografie reflecteren drie jonge auteurs en tentoonstellingmakers - Gerrit Vermeiren, Dieter Roelstrate en Montserrat Albores Gleason - over de uitdagende artistieke en maatschappelijke stellingname in het werk van de schilder Luc Tuymans. Tuymans is momenteel - alleen al in termen van marktwaarde - de meest prominente Belgische hedendaagse kunstenaar.
| |
| |
Tuymans is en blijft een schilder, maar er speelt zich heel wat af in de marge van zijn schilderkunst, zowel voor als na het schilderen. Dit boek wil de lezer uitnodigen verder te kijken dan het schilderij. Tuymans is en blijft een schilder, maar er is meer. In de marge van zijn schilderkunst, zowel voor als na het schilderen. De kunstenaar maakt gebruik van polaroids of andere media als basis voor zijn schilderijen. Een gelijknamige tentoonstelling met o.m. fotografisch materiaal, video's en zeefdrukken van de Belgische schilder Luc Tuymans had plaats in het FotoMuseum in Antwerpen. Tentoonstelling en boek maken Tuymans fascinaties en werkprocessen zichtbaar. Tuymans toont hoe hij via het gestolde beeld tot iets van werkelijke betekenis tracht te komen. Deze fraaie publicatie wordt afgesloten met een beknopte biografie. De gekozen sobere vormgeving met veel witruimte past uitstekend bij het karakter van het werk van Tuymans. De gepubliceerde teksten hebben diepgang, zijn filosofisch onderbouwd en vergen dus aandachtige lezing. Samen met de vele illustraties maken zij van Luc Tuymans. I don't get it een onmisbare publicatie voor wie de schilderkunst van Luc Tuymans wil begrijpen.
[Geert Swaenepoel]
| |
Fotografie
■ Piet Piryns, Peter Verhelst, Stefan Hertmans, Herman de Coninck
Patrick De Spiegelaere. Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2008, 160 p. € 39,95.
Op 2 maart 2007 overleed de pers- en reportagefotograaf Patrick De Spiegelaere (o1961). Hij werkte voor kranten en tijdschriften als De Morgen, Knack, De Tijd, De Standaard Magazine, de Volkskrant en Vacature, en voor organisaties als Vredeseilanden. Dit boek verscheen naar aanleiding van de overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Antwerpse FotoMuseum, die geopend werd op 28 februari 2008. Het bevat een selectie van een kleine 150 foto's - de meeste in zwart-wit - uit de vele tienduizenden die De Spiegelaere tijdens zijn leven bij elkaar schoot. Teksten van Piet Piryns en Stefan Hertmans en gedichten van Peter Verhelst en wijlen Herman de Coninck vervolledigen de uitgave. In zijn artikel ‘De onvoltooide’ noemt Piryns De Spiegelaere ‘geen nieuwsfotograaf pur sang’ en somt hij enkele van zijn vele talenten op. Zo was hij ‘een meester in het de-andere-kant-opkijken’, wat altijd hem kenmerkende foto's opleverde. Hij benadrukt ook dat De Spiegelaeres foto's nooit een geposeerde indruk maakten en dat hij een broertje dood had aan effectbejag. In zijn essay ‘De duif en haar schaduw’ gewaagt Hertmans van ‘een oeuvre dat blijft verbazen om zijn heterogeniteit en feilloosheid tegelijk’, en definieert hij het ‘genie’ van de fotograaf als ‘complexiteit die hij vertaalde in een verrassende inzichtelijkheid’. Bij het doorbladeren van het boek moet de aandachtige kijker dan ook beslist De Spiegelaeres gevoel voor beeldrijm opvallen. Een goed voorbeeld daarvan is de over een dubbele pagina gespreide foto op blz. 32-33. Linksboven in het beeldvlak is een gekruisigde Christus in profiel te zien tegen de achtergrond van een boom, die op zijn beurt deel uitmaakt van een bewust vaag gehouden tuin of een
landschap. Rechtsonder in het beeldvlak is, eveneens in profiel, een waterpomp zichtbaar waarvan de scherpe contouren zo verrassend overeenstemmen met die van de gekruisigde Christus dat het net lijkt of het om een verkleinde weergave ervan gaat. Verrassend inzichtelijk, jawel. Veel foto's in het boek (zie bv. blz. 68 en 86) roepen niet zelden ook een onwezenlijke sfeer op die doet denken aan het werk van Henri-Cartier Bresson, de Spiegelaeres grote voorbeeld. Met deze uitermate verzorgde uitgave, waar werkelijk niets op af te dingen valt, heeft samensteller Piet Piryns een prachtig staaltje werk geleverd. Of, zoals hij het zelf uitdrukt: ‘Een klein monument voor iemand die leefde van het moment’.
[Patrick Auwelaert]
| |
Klassieke literatuur
■ Francesco Petrarca
Het Liedboek. Canzoniere. Vertaald en toegelicht door Peter Verstegen. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2008, 795 p. € 54,95.
De Canzoniere van Francesco Petrarca (1304-1374) vormt met het schilderwerk van Giotto de ouverture van de renaissance. Zelf beschouwde de Aretijn zijn Latijnse Africa als zijn belangrijkste werk, maar het zijn de in het Toscaans gecomponeerde balladen, canzoni, madrigalen en vooral sonnetten (317 van de 366 gedichten in zijn Liedboek) waarmee hij beroemd werd en bleef. Grote inspiratiebron van deze verzameling is de gehuwde en dus onbereikbare Laura, tot wie de dichter zich deels in stereotiepe formules richt. Maar de grond van zijn gedichten wordt gevormd door de wisselende toestanden van zijn hart en geest, zijn vreugden en verdriet, zijn verwachtingen en desillusies. Wat hij vóór en na de dood van de verre Laura dichtte (de cesuur ligt na sonnet 263) is in wisselende toonaarden geraffineerd en muzikaal, en doordrongen van de klassieken. De integrale vertaling van zo'n liedboek heeft vóór Verstegen niemand gepresteerd. Maar naast de primeur is vooral de inventiviteit van de meester-vertaler Verstegen verbluffend. Een sonnet vertalen is aartsmoeilijk en betekent evenwicht vinden tussen de letter en de geest van het origineel én een nieuw Nederlands gedicht maken. De dichtheid van het Italiaans dat naar hartenlust kan elideren, bemoeilijkt die opgave nog. Peter Verstegen laat Petrarca ritmisch deinen en zingen in het Nederlands, zonder ergens een gevoel van jambisch gedram te veroorzaken. Zijn interpretatie van de brontekst is hoogst betrouwbaar en komt door de vormvaste vertaling, metrisch en rijmend, niet in het gedrang. De uitgebreide annotaties [cf. de voorpublicatie van canzone 129 in onze Transit 56 (2007), nr. 317, p. 236-237] verduidelijken telkens structuur en betekenis van het gedicht en - aangezien Petrarca zelf een hongerige lezer was - leggen
zij ook al zijn literaire verwijzingen en allusies bloot. De subtiele Petrarca, de sublieme Verstegen en hun samengaan in de Gouden Reeks: driemaal genieten.
[Patrick Lateur]
| |
Literair essay
■ Willem Frederik Hermans en Gerard Reve
Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel. Een briefwisseling. Bezorgd door Nop Maas en Willem Otterspeer. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 316 p. € 18,90.
Willem Frederik Hermans (1921-1995) en Gerard Reve (1923-2006), twee van de belangrijkste naoorlogse prozaschrijvers in Nederland, maakten met elkaar kennis in 1947. Hermans had toen al de roman Conserve gepubliceerd en van Reve zou aan het einde van dat jaar De avonden verschijnen. Hoewel hun karakter sterk verschilde, ontstond er tussen de twee schrijvers een hechte literaire vriendschap die ruim tien jaar zou duren. In die tijd correspondeerden ze geregeld met elkaar over hun leven en werk. Zowel Reve als Hermans waren in het naoorlogse Nederland omstreden figuren. Ze werden beschuldigd van een negatieve levenshouding en hun werk werd bestempeld als pornografie. Deze vergelijkbare positie in de literaire wereld vormde de basis voor de vriendschap. Reve en Hermans probeerden tegen de heersende stroom in als schrijver een eigen plaats te veroveren. Daarbij namen beiden geen blad voor de mond. Vooral Hermans slaagde erin vrijwel iedereen tegen zich in het harnas te jagen. Tekenend is zijn uitspraak in een brief van 10 december 1950: ‘Nooit verlaat mij het gevoel dat de kunst in Nederland voor 99% beoefend wordt door imbecielen die werkelijk nergens anders voor deugen.’ Door alle controverses kostte het Hermans moeite voor zijn grote roman De tranen der acacia's een uitgever te vinden, totdat hij door Geert van Oorschot in zijn fonds werd opgenomen. Van Oorschot was ook de uitgever van Reve, zodat hij in veel brieven genoemd wordt. De eigenzinnige Amsterdamse uitgever had een gecompliceerde verhouding met zijn twee jonge auteurs. Reve en Hermans reageerden verschillend op de vrijwel identieke situatie waarin ze verkeerden. Zo probeerde Reve te ontsnappen aan het bekrompen Nederlandse literaire klimaat door in het Engels te gaan schrijven. Ook zijn brieven aan Hermans schreef hij toen in het Engels
om zich de taal zo goed mogelijk eigen te maken. Hermans geloofde niet in deze oplossing. Volgens hem zou Reve er nooit in slagen natuurlijk en perfect Engels te schrijven. Uiteindelijk kwam het in 1959 tot een breuk tussen Hermans en Reve. De laatste probeerde zijn collega over te halen mee te werken aan Tirade, terwijl hij kon weten dat Hermans geen letter in dat tijdschrift wilde publiceren. Toen Reve zich vervolgens ook nog tot het katholicisme bekeerde, was het helemaal gedaan. Hermans kon hiervoor geen enkel begrip opbrengen. In latere jaren probeerde Reve herhaaldelijk het contact te herstellen, maar Hermans ging er niet op in. De briefwisseling met uitstekend commentaar van de biografen van de twee auteurs geeft een boeiend tijdsbeeld.
[Dick van Vliet]
| |
■ Louis Paul Boon
Album Louis Paul Boon. Een leven in woord en beeld. Met een chronologie van Boons leven en werk door Kris Humbeeck. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 382 p. € 34,95.
Ook al staat hij momenteel misschien wat in de schaduw van Hugo Claus, toch blijft Louis Paul Boon een van onze belangrijkste schrijvers van de twintigste eeuw. Titels als De voorstad groeit, De Kapellekensbaan, Zomer te Ter-Muren, Mijn kleine oorlog of Menuet spreken voor zichzelf. Schrijver, schilder, televisiefiguur, grapjas, moralist... Boon was een complex figuur. Aan het eind van zijn leven heeft Boon een becommentarieerde collectie foto's aangelegd: het ‘Draaiboek van L.P.B.’. Hiermee wilde hij zijn eigen wereld in kaart brengen: zijn voorouders, zijn naaste familie, zijn vrienden, de grote gebeurtenissen uit zijn leven. Voor het eerst wordt dit draaiboek nu in boekvorm uitgebracht, aangevuld met foto's van Louis' zoon Jo, die zelf actief was als professioneel fotograaf. Het resultaat is een uniek document over Boon, de mens, zijn tijd en zijn oeuvre. Maar er is meer. Het fotomateriaal wordt aangevuld met een chronologie van Boons leven en werk van de hand van Kris Humbeeck. Zelf noemt Humbeeck het een ‘Kleine Boonkroniek’, een wel erg bescheiden benaming voor het 160 bladzijden tellende ongemeen boeiende overzicht, dat doet uitkijken naar Humbeecks langverwachte boonbiografie.
[Geert Swaenepoel]
| |
| |
| |
■ Joris Van Parys
Het leven, niets dan het leven: Cyriel Buysse en zijn tijd. Houtekiet, Antwerpen, 2007, 956 p. € 49,90.
Joris van Parys publiceerde eerder de bekroonde, bejubelde en inmiddels ook in het Duits en het Frans vertaalde biografie van beeldend kunstenaar Frans Masereel (1995). Met Het leven, niets dan het leven: Cyriel Buysse en zijn tijd herhaalt Van Parys deze krachttoer. In zijn biografie, waaraan jarenlang onderzoek is voorafgegaan, brengt hij een doordacht en uitstekend gedocumenteerd levensverhaal van de schrijver. Joris Van Parys combineert dit met een uitstekende en erg leesbare schets van de cultuurhistorische achtergrond waartegen Buysses werk tot stand kwam. Daardoor wordt de belofte die achter ondertitel van het boek, ‘Cyriel Buysse en zijn tijd’ schuil gaat, meer dan waargemaakt. Tegelijkertijd wordt ook ruim aandacht besteed aan het werk van Buysse en het ontstaan ervan. Precies de combinatie van deze drie elementen maakt van Het leven, niets dan het leven: Cyriel Buysse en zijn tijd een uniek werk. De brede kijk van Joris Van Parys zal ongetwijfeld de belangstelling voor het werk van Buysse aanzwengelen. Zoals het een goed biograaf past getuigt het boek van een groot inlevingsvermogen en van empathie met de mens Buysse. Toch gaat Van Parys nergens de hagiografische toer op. Hij schetst het leven van Buysse minutieus en gedetailleerd en lardeert zijn verhaal met soms smeuïge details, zonder zich erin te verliezen. Deze Buyssebiografie is zonder meer een krachttoer en een ‘klassieker’ binnen zijn genre. Het boek werd dan ook terecht bekroond met de ABN AMRO Bank Prijs voor het Beste Non-Fictie Boek 2007 en met de Prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen voor Letterkunde 2007. Léés dit boek en herlees daarna de werken van Buysse.
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair proza
■ Bart Plouvier
Dorpers. Manteau, Antwerpen, 2007. 256 p. € 19,95.
Plouvier vertelt de aangrijpende en soms hilarische levensgeschiedenis van een enigszins bizarre man Hieronymus Joos, alias Pépé, en via hem het verhaal van een ganse familie. Pepe lijdt leidt een leven dat meer dan het vertellen waard is; ook de mensen die hij tegenkomt of op de wereld zet bewandelen op hun beurt een eerder ongewoon levenspad.. Of het nu gaat over zijn vrouw Delphine Wittewrongel met haar afschuwelijk stinkende adem of over de buitengewoon begaafde kleinzoon Aloïs Wittewrongel of over de filosofische Mohammed met zijn vier dochters die hij niet uitgehuwelijkt krijgt, de auteur borsteltt van deze figuren stuk voor stuk beklijvende portretten. Toch is het méér dan een literaire galerij van portretten. Plouvier giet ze in een samenhangend verhaal dat mij als lezer tot de laatste bladzijde kon boeien. Bij momenten had het verhaal iets van een schelmenroman met onwaarschijnlijke toestanden die ook bij Rabelais worden aangetroffen of zelfs iets van de sfeer van Walschaps Houtekiet. Een compliment in mijn ogen. Ook stilistisch is het boek op niveau. Plouvier kan schrijven: hij formuleert een idee vlot en luchtig, aarzelt niet om met enkele dialectisch woorden of wendingen een sfeer op te roepen of een figuur met de juiste woorden schilderen. Hij is bovendien erg thuis in het jargon van de visserswereld die hij evoceert. Kortom, Dorpers is een met vaart geschreven erg plastische roman die omwille van zijn goed verhaal en beeldrijke taal onze aandacht meer dan verdient.
[Frank Tubex]
| |
■ Armando
Nee. Uitgeverij Augustus, Amsterdam-Antwerpen, 2008, 137p., € 15,90.
Heel optimistisch worden de stukjes die Armando bijeenbracht onder de titel ‘Nee’ als ‘verhalen’ gepresenteerd. Wie hier als lezer een afgerond geheel verwacht met een uitgewerkte plot en een afgerond geheel, komt wel erg bedrogen uit. Armando kiest ervoor zijn invallen (want over veel meer gaat het niet), bedenkingen en verslagen van al of niet fictieve ontmoetingen heel summier in tekst te gieten. Ik laat in het midden of het hier de bedoeling was de lezer zelf verder te laten invullen of diens nieuwsgierigheid te prikkelen. ‘Nee’ wordt afgerond met een stukje (vijf regels lang!) dat ‘Nutteloos’ heet. Het gaat over een schilder die nutteloze doeken maakt en ‘hij was de enige die ze goed vond, hij vond ze zelfs uitstekend, maar hij hield gelukkig niet van ze.’ (p.137) als typering voor dit boek kan het tellen: als Armando zelf overtuigd is en blijft van de zinvolheid van zijn ‘verhalen’ (cfr. Het stukje ‘Vlam’ waarin hij noteert: ‘De zoektocht gaat voort, af en toe wordt er blijkbaar iets gevonden, maar wat er gevonden wordt is nooit geheel zeker, is twijfelachtig’ - p. 94), voor mij niet gelaten, maar ik twijfel eraan of en hoe zijn lezers dit alles zullen blijven slikken. Slechts heel af en toe immers komt Armando ook echt verrassend uit de hoek. En dan onthou ik zijn visie op de kunstenaar, zoals verwoord in ‘Gedreven’: een kunstenaar verklaart plechtig dat hij alles zal nalaten om een gevestigde kunstenaar te worden, want: ‘de verveling zou zich immers meester van me maken.’ Dat is de Armando zoals we hem kennen uit andere bundels: de man die, zoals het verder gaat in deze tekst, verslaafd is aan het onverwachte, de man die niet zonder avontuur wil leven.
[Jooris van Hulle]
| |
■ L.H. Wiener
Eindelijk volstrekt alleen. Uitgeverij Contact, Amsterdam - Antwerpen, 2008, 268 p. € 22,50.
Al wie de Nederlandse literatuur op de voet volgt, heeft aan L.H. Wieners hybride boek Eindelijk volstrekt alleen een trouwe bondgenoot. Het is niet zomaar een gevoelvol derderangs liefdesboek waarin de ‘nestor’ Wiener eerst het negentienjarige meisje Quirina het hof maakt om haar vervolgens mee te tronen naar allerlei exotische eilanden waar hij haar literatuuren mensenkennis bijbrengt. Eindelijk volstrekt alleen is een volmaakt collageboek waarin diverse verhalen en romanflarden uit Wieners oeuvre vervat zitten die subliem afgewisseld worden met wetenschappelijke weetjes over karpers en koningswater, alsook met vlijmscherpe polemieken waarin Wiener A.F.Th. van der Heijden, Jeroen Brouwers en vooral journalist Jeroen Vullings op hun plaats zet. Wie Wiener enkel als een miskende nukkige schrijver beschouwt, staat versteld hoe vriendelijk diezelfde schrijver wel kan zijn tegen collega Dimitri Verhulst of hoe lovend Wiener - die toch bekend staat als een narcist van de ergste soort - wel kan schrijven over F.B. Hotz en Louis Ferron. Het absolute hoogtepunt in Eindelijk volstrekt alleen is de gedetailleerde vergelijking die Wiener maakt tussen zichzelf en het hoofdpersonage Hans Woedman uit de al even verbluffende roman Altijd maar begraven van zielsverwant Peter Drehmanns: ‘In gespiegelde vorm ben ik zelf uw hoofdpersoon, maar waar Hans Woedman wegvlucht voor zijn naderend vaderschap, ..., realiseer ik me nu dat ikzelf op de vlucht ben, naar zonnige streken of mooie steden,..., om vooral maar vast te houden wat ik niet verliezen wil....
Eindelijk volstrekt alleen neemt een volstrekt unieke plaats in binnen de Nederlandse literatuur omdat de verschillende genres één hecht geheel vormen en omdat Wiener zijn lezers totaal onverwacht een rad voor ogen draait met zijn alter ego Victor van Gigch. Een schoolvoorbeeld van een doorgedreven professioneel boek voor literatuurliefhebbers die ervan houden zelf dwarsverbindingen aan te brengen binnen eenzelfde boek of binnen het oeuvre van een topschrijver die omwille van zijn hoogst originele thematiek, compositie en stijl internationale erkenning verdient.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Carel Donck
De nachtmoeder, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008, 188 p. € 16,95.
Een jonge vrouw sterft in een auto-ongeluk. Ze wordt wakker in een hiernamaals en kan via een monitor het leven van haar gezinnetje verder op de voet volgen. En dat is niet altijd leuk. Haar man, Gerard, zit algauw bij haar vriendin, die op haar beurt intrekt bij manlief en de twee kinderen. Laura is gekwetst en wil het eigenlijk allemaal niet zien. Maar toch, het lijkt verslavend. Tot ze op een nacht ontdekt dat ze via de dromen van haar kinderen toch nog wat invloed kan uitoefenen. Vooral op haar zoontje Mark, die het helemaal niet vinden kan met Sylvia. De situatie loopt dan ook danig uit de hand. Het lijkt Laura te lukken om zich te wreken op Sylvia en Gerard. Want dat is uiteindelijk wat ze wil.
Laura is niet alleen aan gene zijde. Alles is wel wat ingewikkeld, sommige aanwezigen praten, anderen net niet. Geleidelijk aan beseft Laura wat het allemaal betekent. Vooral wanneer het beneden op een catastrofe dreigt te eindigen.
De nachtmoeder is een boek dat heel vlot leest. Carel Donck schrijft dan ook al jaren scenario's voor de Nederlandse televisie. Dat merk je als lezer. Over de idee van een hiernamaals kun je eindeloos debatteren. Iedereen denkt er weleens over na, en denkt er ook het zijne van. In De nachtmoeder tref je geen echte filosofische of zelfs maar religieuze opvattingen aan. Misschien is dat ook niet echt nodig. Het boek biedt je enkele uurtjes gezellige ontspanning. Eventjes weg van deze wereld... maar meer ook niet.
[Joke Depuydt]
| |
■ Hedda Martens
De Postbode. Querido, Amsterdam, 2008, 170 p. € 18.95.
De stad die Hedda Martens tevoorschijn tovert in haar vierde publicatie De Postbode is wonderbaarlijk mooi. Het is zelden druk in de betegelde straten van de stad die in ringen om elkaar heen liggen. In een metersdiepe, glasheldere vijver golven heldergroene waterplanten en in het hoger gelegen gedeelte van de stad bevinden zich diverse musea met een authentieke en ijzersterke collectie. Nog opmerkelijker zijn de museumgebouwen zelf waar de collecties altijd zichtbaar blijven omdat de gebouwen, zowel van binnen als van buiten, volledig opgetrokken zijn uit extreem helder glas.
Deze feeërieke wereld is te volmaakt voor Steven die buiten de stadsmuren aan een geheimzinnig plan werkt alsook voor Marie die vrijwillig uit de stad vertrokken is op weg
| |
| |
naar een onbereikbare geliefde. Waarom andere personen wel aarden in deze stad blijft lange tijd een mysterie totdat Martens minutieus een parcours van wenken uitstippelt. In het voortdurend wisselend stadsdecor is er maar één constante: de postbode die tussen alle bedrijven door rinkelend fietst. Tijdens zijn oversteek naar het eiland kan de postbode altijd berichten voor buiten de landstreek, in flessen verzegeld, kwijt aan het snelle water om nadien freewheelend terug te keren naar het stadscentrum. In de finale van deze postmoderne roman is de postbode er getuige van hoe de eens zo glorieuze stad verbrokkelt. Om de lezer niet alle grond onder de voeten vandaan te halen brengt Martens op het einde van het boek een korte samenvatting van elk hoofdstuk aan. Deze interactieve tips gaan gepaard met namen van impressionistische, surrealistische en avant-garde schilders, allerlei vooruitstrevende filosofen en hier en daar valt zelfs de naam van een gerenommeerde filmschrijver of architect die mee gestalte gaf aan Martens’ roman.
De postbode is niet zomaar een roman die je in twee tellen uitleest. Eerst moet de lezer zich Martens' loepzuivere en poëtische taal eigen maken alvorens ten volle te genieten van de dubbele lagen die Martens op verschillende plaatsen in haar scherpzinnige roman heeft aangebracht. De postbode is een aparte belevenis in een steeds wisselend perspectief.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Joke J. Hermsen
De liefde dus. De Arbeiderspers, 2008, 336 p. € 18,95.
De Nederlandse schrijfster Joke J. Hermsen verdiept zich al jaren in het werk en de figuur van de schrijfster Belle van Zuylen (1740-1805). In 1990 publiceerde ze ‘Nu eens dwaas, dan weer wijs. Belle van Zuylen tussen Verlichting en Romantiek’, in 1993 verscheen haar proefschrift ‘Nomadisch narcisme’, waarin zij op zoek ging naar de motieven van ‘sekse, liefde en kunst in het werk van Lou Andreas-Salomé, Belle van Zuylen en Ingeborg Bachmann’. Voor haar bijzonder geslaagde en intrigerende roman ‘De liefde dus’ grijpt zij terug naar de in 1990 verschenen studie over Belle van Zuylen, daarbij hoofdzakelijk focussend op de jaren 1785-1786, die tot de meest duistere en tragische behoren in het leven van haar hoofdfiguur. Belle van Zuylen werd, zo vermoedt althans Joke Hermsen, in 1783, of het jaar daarvoor, verliefd op Charles Jean-Samuel d'Apples. Ze komt in een diepe huwelijkscrisis terecht, ze verlaat het Zwitserse Columbier waar ze met haar echtgenoot Charles de Charrière een teruggetrokken leven leidt en trekt naar Parijs, waar ze een behandeling krijgt bij de omstreden dokter Cagliostro. Die gaat in de gesprekken die hij voert met haar op zoek naar de psychische achtergronden van haar lichamelijke ongemakken. Op die manier legt Joke Hermsen de innerlijke strijd bloot die Belle van Zuylen heeft moeten voeren en die teruggevoerd kan worden op de botsing tussen moraal en de ermee verbonden plicht(en) en het verlangen toe te geven aan de gevoelens. Hermsen heeft haar geromantiseerde biografie van deze turbulente jaren in het leven van Belle van Zuylen heel oordeelkundig opgebouwd: via brieffragmenten van de verscillende dramatis personae, via de dagboekfragmenten die Belle zelf noteert en via een ‘verhaal’ over de manier waarop de geliefde Jean-Samuel tijdens zijn overtocht naar
Amerika kennis neemt van deze teksten wordt de puzzel ineengelegd. Met een hoofdfiguur als Belle van Zuylen, hier geportretteerd als zijnde ‘verscheurd tussen hart en geest’ (p.71), komen uiteraard ook boeiende ideeën over het schrijven zelf aan bod. Eén voorbeeld: ‘Schrijven is voor mij niet alleen het verstand voldoening geven, het oor strelen en het hart ontroeren, maar ook die vrijheid opzoeken, die me in staat stelt mijzelf werkelijk te leren kennen.’ (p.226)
[Jooris van Hulle]
| |
Poezië
■ Toon Tellegen
Hemels en vergeefs. Querido, Amsterdam, 2008, 64 p. € 16,95.
Toon Tellegen heeft van direct verstaanbare lyriek die de grote gevoelens zonder omweg durft te benoemen zijn handelsmerk als dichter gemaakt. Zijn gedichten zijn in een eenvoudig parlando gesteld, bevatten een verhaaltje en gaan over heel normale, menselijke dingen: liefde voor je kinderen, de slaap niet kunnen vatten, de jacht naar geluk. Wie echter goed begint te lezen, merkt dat het vaak om bizarre verhaaltjes gaat en vraagt zich af wat er nu precies staat. In zijn beste momenten is Tellegens helderheid slechts de oppervlakte van een onderliggende complexiteit, zo blijkt uit zijn nieuwe bundel Hemels en vergeefs.
Daarin zijn alle ingrediënten van een goeie Tellegen terug te vinden: het spel met tegenstellingen, de truc om uitdrukkingen letterlijk te nemen, het behandelen van abstracta als waren het concrete dingen, de milde en schijnbaar banale observaties. Op het eerste gezicht allemaal reuze charmant en weinig verontrustend, maar bij tweede lezing vraag je je af wat de consequentie is van zo'n bizar vertelinkje. Als je de tegenstelling tussen mens en hond die Tellegen in ‘Er zijn mensen’ poneert wanneer het gaat over het beschouwen van andere mensen echt tracht te vatten, dan word je ongemakkelijk van zijn observatie. Iets dergelijks geldt voor zijn beeld voor menselijke relaties in ‘Ontmoeting’ waarin twee mensen elkaar treffen en beslissen om te strijden op leven en dood ‘en als er tenslotte niets meer van hen over is / groeten zij elkaar opnieuw / en vervolgen hun weg’. Dit is meer dan louter taalspel. Wie zorgvuldig leest, moet hierbij stilstaan - en lang. Langzaamheid is trouwens expliciet een thema. Pas wie zich van de door de hedendaagse ratrace opgelegde snelheid ontdoet, kan liefde (‘Opdracht’) of geluk (‘Klop klop’) vinden. En ook het voluntarisme wordt op de korrel genomen. Dat moet maar eens ingetoomd worden. De mooiste gedichten in Hemels en vergeefs gaan dan ook over onbereikbaarheid en onbeheersbaarheid, verbeeld aan de hand van het niet kunnen vatten van de slaap. Poëzie kan, met de specifieke attitude die ze van de lezer vergt, bijdragen aan een nieuwe ingesteldheid, al is de dichter in zijn envoi aan het einde van de bundel (‘Vaarwel’) sceptisch over haar macht.
Tellegen is erg productief. Na Raafvogels vorig jaar verschijnt nu alweer een nieuwe bundel. Niet alle gedichten zijn van dezelfde kwaliteit en soms maakt hij het zich een beetje te makkelijk door zijn geliefde trucs gratuit toe te passen, zoals bijvoorbeeld in ‘Eerste dag van de herfst’ waarin hij het vallen van de bomen contrasteert met de geboorte van een kind. Aardig, maar meer niet, terwijl de beste gedichten slechts bij oppervlakkige lectuur aardig zijn en iets ongemakkelijks verbergen.
[Carl De Strycker]
| |
■ L.Th. Lehmann
Laden ledigen. Een keuze uit hervonden werk. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 220p. 24,90 €.
Louis Lehmann is een bijzonder veelzijdig man: jurist, scheepsarcheoloog, muzikant, radiopresentator
en kunstenaar. En ook als auteurs is hij van vele markten thuis, zoals blijkt uit het fraai uitgegeven boek Laden ledigen. Daarin verschijnen dingen die de schrijver in zijn kast had laten liggen, teksten die hij ooit gemaakt had, maar nooit gepubliceerd. Het gaat om gedichten, vertalingen van poëzie, recensies en beschouwingen, radiopraatjes, toneelteksten, maar ook om muziekcomposities en aanwijzingen voor een balletvoorstelling die hij ooit regisseerde. Bovendien is er een prachtig kleurenkatern opgenomen waarin picturaal werk gereproduceerd wordt. Lehmann had nog heel wat moois in de schuif zo blijkt.
Toch is niet alles wat hier opgenomen is even sterk en soms bekruipt je het gevoel dat een en ander niet uit vergetelheid in de kast gebleven was, maar omdat de auteur het zelf niet sterk genoeg bevonden had. Dat is vooral het geval bij de beschouwingen en in de afdeling ‘voor de radio’. Ook de tekst ‘Fragmenten jeugd’ waarmee de bundel, na een wat slordige en overbodige inleiding, opent, stelt teleur. Inhoudelijk bevat die wel interessante opmerkingen, maar de tekst had enige redactie verdiend, zodat hij wat vlotter liep. De gedichten en vertalingen van gedichten zijn dan weer top. Lehmann behoorde ooit tot de kring rond het surrealistische tijdschrift De schone zakdoek en een licht absurdistische inslag is in zijn verzen nooit veraf. Zijn bizarre humor leidt echter nooit tot goedkope slapstick, maar brengt je ertoe de dingen anders te zien. Hetzelfde effect bereikt hij ook in de theatertekst ‘Chrysothemis’, waarin hij van de gelijknamige dochter van Agamamnon, anders dan de tragedieschrijvers deden, een sterke vrouw maakt.
Lehmann doet zijn ding in verschillende genres, maar als dichter overtuigt hij toch het meest. In Laden ledigen geeft deze auteur die tussen '66 en '96 geen poëzie meer publiceerde, gelukkig weer wat van zijn mooie verzen prijs.
[Carl De Strycker]
| |
■ Harry Gielen - Piet Thomas
God in gedichten. De mooiste religieuze poëzie van de twintigste eeuw uit de Lage Landen, Lannoo, Tielt, 2007, 416 p. € 29,95.
Wie de literatuur doorneemt, merkt dat elke nieuwe generatie in de conflict- en grenservaringen van het leven het geheim van het menselijke bestaan op het spoor komt en dat op haar manier met verrassende taalmiddelen tot uitdrukking brengt. Terecht behoren die taaluitingen tot de religieuze poëzie. Een gedicht is immers niet religieus omdat (de christelijke) God erin voorkomt. Ook teksten die impliciet of expliciet verwijzen naar wat de profane werkelijkheid overstijgt en een hunkering verraden naar een wereld van meer dan enkel rede en materie, of die twijfel en verzet uiten bij de bestaande realiteit, mogen religieus worden genoemd. Het alledaagse én de gebeurtenissen die ons met verstomming slaan, blijken immers sporen van transcendentie te zijn en die sporen duiken ook in de Nederlandstalige poezie van de twintigste eeuw nog altijd op, zo blijkt uit de bloemlezing met 300 gedichten die de passionist-filoloog Harry Gielen en de priester-dichter Piet Thomas samenstelden. Vanuit hun vertrouwdheid met de Nederlandse literatuur gingen ze op zoek naar kwaliteitsvolle poëzie met een religieuze connotatie. Hun thematisch gerangschikte bloemlezing biedt een verrijkend inzicht in de ontwikkeling van een eeuw religieuze poëzie in het Nederlands. De auteurs en de uitgever mogen terecht fier zijn op hun bibliofiel verzorgde uitgave God in gedichten. De mooiste religieuze poëzie van de twintigste eeuw uit de Lage Landen. Het is werkelijk een boek om geregeld in te snuisteren, af en toe ter hand te nemen en te koesteren bij mooie momenten zodat die woorden hun meerzinnige betekenissen beetje bij beetje prijsgeven.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Sofie Cerutti (samenst.)
160. Bloemlezing sms-gedichten. Meulenhoff, Amsterdam, 2008, 224 p. € 17,90 €.
Nieuwe media leveren nieuwe mogelijkheden voor de
| |
| |
poëzie. Het beste voorbeeld daarvan zijn de experimenten met verschijnende en verdwijnende woorden op de website van Tonnus Oosterhoff. Het internet levert bij dit soort gedichten vooral een vrijheid op die de lineariteit van het lees- en interpretatieproces ter discussie stelt. Het omgekeerde is het geval met sms-gedichten. Daar levert de technologie een nieuwe vorm op met een bijzonder strak keurslijf. Bedoeling is om in honderd zestig tekens, inclusief spaties en witregels, een gedicht te schrijven. Wat die beperkingen opleveren kan je lezen in 160, een fraai uitgegeven bloemlezing sms-gedichten.
Bloemlezer Sofie Cerutti claimt de uitvinder van het smsgedicht of de ‘160’ te zijn, al bestaat daar discussie over. In elk geval heeft zij reeds een hele bundel van dit soort gedichten gepubliceerd, beheert ze een website en een stichting die zich voor deze dichtvorm inzet en is ze nu ook samensteller van een bloemlezing waarin ze een manifest - eigenlijk de regels voor de 160 - opneemt. In het nawoord reflecteert ze nog even op de mogelijkheden, maar heel diepgaand is dat allemaal niet. Hetzelfde geldt ook voor de poëzie die hier bijeengebracht wordt, al is Cerutti erin geslaagd om dichters met naam te laten meewerken. Onder andere Barnard, Oosterhoff, Pfeijffer en Vroman lieten zich verleiden tot een 160. Twee onderwerpen zijn dominant: de liefde en de gsm zelf. De beste gedichten zijn die over die het tekstbericht zelf thematiseren (Wijnberg bijvoorbeeld die zich in een 160 verzet tegen de beperking van het genre en het meteen ook opblaast), maar over andere onderwerpen vervallen de dichters vooral in clichés of aforistische pseudowijsheden, waarschijnlijk omdat er te weinig plaats is om een metafoor of vergelijking, toch de basishulpmiddelen van de dichter, in te zetten. De 160 lijkt eerder een spel - hoe kan je bondig toch krachtig zijn? - dan een vruchtbare dichterlijke vorm. Poëtisch zijn de meeste gedichten in deze bloemlezing niet en er moet nog heel wat gesleuteld worden voor dit genre de kracht zal hebben die een goeie limerick, haiku of elfje wel bezitten.
[Carl De Strycker]
| |
■ Annemieke Gerrist
Waar is een huis. Gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 48 p. € 15.
Annemieke Gerrist heeft in haar debuutbundel Waar is een huis niet veel en al helemaal geen moeilijke woorden nodig om een suggestieve wereld op te roepen. Het is uit de meest dagdagelijkse, ja zelfs banale elementen dat ze haar poëtisch universum opbouwt: een gsm-gesprek, een auto die komt aanrijden, een vrouw in een rolstoel. Toch is deze wereld slechts op het eerste gezicht herkenbaar. Gerrist laat namelijk observaties die schijnbaar logisch niets met elkaar te maken hebben op elkaar botsen waardoor er een gevoel van vervreemding ontstaat. Je klampt je als lezer dan maar vast aan motieven zoals de eend, de hond, het weiland, de naaktheid, maar vooral het huis. Dat staat hier symbool voor een geborgenheid die gemist wordt. Veel personages in deze bundel zijn verdwaald en vinden hun huis niet meer terug, andere hebben duidelijk nood aan contact, maar durven hun huis niet uit. Soms is het huis ook het decor voor geweld of is de huislijkheid verworden tot saaie gewoonte. Beklemmend is de beschrijving van een man die zijn huis betreedt, maar er bij zijn vrouw geen thuis meer vindt: ‘Langzaam schuift ze over hem heen / Ze bewegen niet / Morgen kunnen ze weer kijken’. In dit samen wonen is elke vorm van samen-zijn verdwenen. De mensen bij Gerrist zijn vervreemd van elkaar en ontheemd. Ze weten het eventjes niet meer, hun gedachten dwalen af, ze klampen zich vast aan een jeugdherinnering, vluchten in loos gepraat of ongebreideld consumentisme, maar dat zijn slechts de symptomen van hun ware behoefte: ze hebben dringend nood aan warmte, liefde, een thuis waarin de eenzaamheid verdwijnt. Gerrist beschrijft dat verlangen wanneer ze het motto van William Carlos Williams, ‘I love you / or I do not live / at all’, herschrijft als ‘Ik hou niet van je, ik leef’, maar er meteen op laat volgen: ‘Loop achter me, dan volg je me’.
Gerrist is na Els Moors de tweede afgestudeerde van de schrijversopleiding aan de Rietveld Academie die een bijzondere entree maakt in de literatuur. Haar minimalistische gedichten bevreemden, doen lachen, irriteren en intrigeren.
[Carl De Strycker]
| |
■ Leo Vroman
Nee, nog niet dood. Querido, Amsterdam, 2008, 108 p. € 16,95.
Leo Vroman is de éminence grise van de Nederlandse poëzie. Tweeënnegentig is hij ondertussen, maar nog steeds erg productief, zoals hij opnieuw bewijst met de lijvige bundel Nee, nog niet dood. Die titel onderstreept meteen zijn vitaliteit: de dichter toont dat hij nog steeds zin heeft in het leven en dat blijkt ook uit verschillende gedichten. In ‘Gezichtsbedrog’ bijvoorbeeld belijdt hij zijn levenshonger. Hij zou graag nog eens zijn leven overdoen om alles wat hij gemist heeft alsnog te beleven. De bundeltitel is heerlijk ironisch - nee, van mij zijn jullie nog niet af - maar tegelijk spreekt er ook de verwondering uit dat, ondanks het feit dat de dood al lang verwacht wordt, de dichter toch maar blijft leven. De dood is dan ook alomtegenwoordig in deze bundel. Het is een gegeven dat ontkend wordt, zoals in de titel, maar zich telkens opnieuw opdringt, zoals in ‘Genoeg’, dat aanvangt met de verzen ‘Nu heb ik wel genoeg geschreven / over het naken van mijn dood’, maar in de slotregel moet constateren: ‘Verrek. Daar is die dood alweer’. In veel gedichten probeert Vroman zich voor te stellen wat er na dit leven zal zijn. Is er een hemel? Is er niets? En wat met de oneindige liefde voor zijn vrouw Tinneke? Prachtig is ‘De dood’ (daar dringt ze zich tot in de titel op) waarin Vroman als antidotum voor de onzekerheid die uit dit soort vragen spreekt, stelt: ‘Mijn dood za sterven met mijn dood, / dus wat hindert het’. Het heeft weinig zin om je zorgen te maken, want het paradoxale is dat de dood er enkel is zolang jij leeft en ze verdwijnt wanneer je sterft.
Een andere vraag die hij thematiseert, is wat er van hem overblijft na zijn dood. Van dichters wordt vaak gezegd dat ze doorleven in hun verzen, maar Vroman twijfelt daar oprecht aan. In het licht van de oneindigheid stelt ook poëzie niet veel voor. En toch blijft er, zoals in zijn bekende gedicht ‘Voor wie dit leest’, het grote verlangen naar contact maken met een lezer. Niet voor niets eindigt Nee, nog niet dood met een gedicht waarin de dichter in de vorm van zijn gedichten op tafel komt en hoopt om genuttigd te worden waardoor dan een echt contact ontstaat. Dat dit slechts een droombeeld is, werd al duidelijk in ‘Gebarsten beeldspraak’ waarin de dichter even de illusie koestert dat zijn handgeschreven gedichten voedzaam kunnen zijn. De conclusie luidt echter: ‘nooit zullen / mijn dierbaarste krullen / in de soep haar maag / kunnen vullen’.
Nee, nog niet dood is van superieure kwaliteit. Levenslust en doodsaanvaarding, dankbaarheid om elke nieuwe dag, maar tegelijk het besef dat elke dag de laatste kan zijn, Vroman schrijft er helder en vol relativerende ironie over. Ongecompliceerde poëzie waarin de dichter worstelt met het moeilijkste wat er is, de dood. Dat grijpt op elke bladzijde naar de keel.
[Carl De Strycker]
| |
■ Tonnus Oosterhoff
Ware grootte. Gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 64 p. € 16,50.
De nieuwe bundel van Tonnus Oosterhoff oogt op het eerste gezicht veel minder experimenteel dan zijn vorige,
Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2002). In Ware grootte geen doorhalingen en toevoegingen in handschrift, maar wel even avontuurlijke poëzie. Oosterhoff is een dichter die de touwtjes zo sterk uit handen geeft, dat je als lezer vooral veel zelf moet invullen. De schrijver reikt je een aantal woorden in een schijnbaar willekeurige slagorde en wat je eruit haalt is jouw zaak/taak. Oosterhoff biedt in Ware grootte alleszins voor elk wat wils: van readymades over schlagerachtige liedjesteksten en dagdagelijkse gesprekken tot bijzonder geconstrueerde gedichten. In al die genres is de contante de woordspelerigheid: samenstellingen worden uit elkaar gehaald (bv. ‘pijn stiller geen is er’) en weer ineen gezet (‘Alles wat ademtrapt waterhaalt’), uitdrukkingen worden verhaspeld, spreekwoorden aangepast. Dat alles leidt tot extra betekenismogelijkheden en nieuwe perspectieven. Om dat soort onverwachte, onvoorspelbare ervaringen is het de dichter te doen. Hij schrijft: ‘Druk ik de pen op papier, dan wijkt de geest // Na een paar zinnen / hurkte ik, drukte mijn handen / op mijn ogen tot rode vlekken / in mijn bewustzijn binnendansten en -sprongen’. Die sensatie wil hij met zijn gedichten ook opwekken. Je moet niet willen begrijpen (de geest wijkt), maar zintuiglijk ervaren. Wie zich zo open stelt, kan de ‘ware grootte’ - het begrip duikt in verschillende gedichten op - misschien ervaren. Al vroeg in de bundel wordt Toon Brom opgevoerd, een alter ego van de dichter en er wordt gesteld: ‘Buiten heerst waar ware grootte heerst, buiten waar het is-teken werkt’. Het vatten van de werkelijkheid in taal blijkt niet zo makkelijk, want ze wordt vaak vertekend door de geest, het eergevoel, de media... Daarom ook de verbijstering van de fan
wanneer ze geconfronteerd wordt met haar idool dat veel kleiner lijkt in het echt als op tv. Ware grootte is dan ook een bundel die je via ontluisterende beelden de dingen in het juiste perspectief wil leren plaatsen. Enerzijds ontluistert hij waar nodig, anderzijds maakt hij gevoelig voor het ware grootse.
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
■ Marita de Sterck
En rijen is plezant. 69 vuile Vlaamse volkse liedjes tot lering en vermaak van jong en oud. Van Halewyck, Leuven, 2008, 248 p. € 17,95.
In haar laatste adolescentenroman Kwaad bloed verwerkte de auteur een dozijn speelse, pikante liedjes uit grootmoeders tijd. Vanuit de respons hierop en vanuit haar antropologische opleiding ging ze speuren in het traditionele repertoire erotische volkse liedjes. Zo groeide het idee om een bundel vuile Vlaamse volksliedjes samen te stellen, zowel voor ouderen, die ze zelf zongen in hun kinder- en jeugdtijd, als voor jonge mensen die gecharmeerd kunnen zijn door de ritmiek en de suggestieve kracht van de woorden. De auteur las bestaande studies over volksmuziek en ging te rade bij kenners. Onder meer Wim Bosmans, wetenschappelijk medewerker bij het Muziekinstrumentenmuseum
| |
| |
en volksliedkenners en -verzamelaars Roger Hessel en Rufijn De Decker leverden haar een schat aan informatie. Ze verzamelde in deze bundel 69 diverse volksliedjes, van zot naar tragisch, die ook nu nog kunnen bekoren door hun impliciete erotische beeldspraak. ‘Suggestieve beelden kunnen het hoofd, het hart en de ziel van jonge mensen uitdagen om er hun betekenis in te zoeken, want ze vragen immers altijd om een persoonlijke invulling. Ze stimuleren de fantasie en dus het creatieve denken. Wat niet werkelijk aanwezig is, maar wel rondwaart tussen de lijnen, prikkelt het denken en voelen’, aldus de auteur in de inleiding van het boek. De auteur geeft daarom ook nergens uitleg over de beeldspraak in de liedjes, wel een beperkte woordverklaring. Bij elk lied is een muzieknotatie opgenomen: een bestaande melodie ofwel een melodie geïnspireerd op oude zangwijzen. Wilfrid Moonen van 't Kliekske zorgde voor de muzieknotaties. Gerda Dendooven maakte vijftien tekeningen, ingekleurd in roze en grijs-zwart. Ze brengen stijlvol maar pittig en gedurfd de metaforen over de lichamelijke liefde in beeld. Het boek sluit af met een bibliografie van uitgaven in boekvorm, Ip's en cd's. De liedjes hebben een historisch-documentaire waarde maar Marita de Sterck maakte, met veel zorg voor het authentieke, een selectie met het oog op een breed publiek. Met dit mooi uitgegeven boek brengt ze een brokje volkscultuur terug onder de aandacht, zodat jong en oud de liedjes niet alleen kunnen lezen maar ook met veel plezier kunnen zingen.
[Ria De Schepper]
| |
■ Steven Herrick
De roep van de wolf. Lemniscaat, Rotterdam, 2008, 219 p., € 14,50.
Lucy en Jake wonen in Australië, op een naburige boerderij in een geïsoleerde, dorre vallei. Af en toe weerklinkt het nachtelijke gehuil van een wolf, of is het een verwilderde hond? Beidejongeren vertrekken op een dag naar Sheldon Mountains om de wolf te zoeken. Hun avontuur verloopt niet naar wens maar het beïnvloedt hun leven wel in positieve zin. De twee jongeren vertrekken met een verschillend doel. Lucy wil weg van de boerderij en de vader die ze haat omwille van zijn slagen en vernederingen. Jake wil de waarheid kennen over de wolf, om ze te toetsen aan de heroïsche verhalen van zijn vader. De auteur speelt de verschillende gezinssituaties, de positie van de vaders en de houding van de twee jongeren tegenover elkaar uit. Op hun tocht leren ze elkaar kennen, zonder de vooroordelen die de buren ten opzichte van elkaar hebben. De wolf is het symbool van kracht, vrijheid en verzet. Hij brengt de catharsis die het leven van Lucy voorgoed verandert. Het boek vertoont veel gelijkenissen met Aan de rivier, dat zich afspeelt in een gelijkend decor. De tekst is opnieuw in korte zinnen onder elkaar gezet. De verwoording is vaak poëtisch, suggestief en soms beschouwend. Een verhaal met krachtige personages wiens ingehouden emoties adolescenten kunnen boeien.
[Ria De Schepper]
| |
■ Marcus Sedgwick
De voorspelling. Van Goor, Houten, 2008, 286 p., € 17,95.
Engelse soldaten nemen in 1915 volop deel aan de wereldoorlog op het continent. Pas na lang aandringen bij haar vader, die arts is, mag de 17-jarige Sasha in de vrijwillige verpleging gaan. Sasha ervaart dat ze de dood van iemand kan voorspellen. Niemand gelooft haar als ze over die gave vertelt en dat frustreert haar. Haar oudste broer Edward sneuvelt in Frankrijk en haar jongste broer Thomas trekt ook als soldaat naar de oorlog. Als Sasha zijn dood voor ogen ziet, vlucht ze vermomd als verpleegster naar Frankrijk. Ze probeert Thomas te vinden in de hoop dat ze het lot kan keren. Het verhaal geeft eerst een sfeervol en genuanceerd beeld van de opvang van gewonde en zieke soldaten in Engeland. Ook verschillende meningen over de oorlog komen aan bod. Daarop volgt een indringend relaas van een tocht langs het oorlogsfront in Frankrijk in 1916. De troepenbewegingen, de coördinatie achter het front, het transport en de verzorging van gewonden en ten slotte de verwoestingen en de verliezen aan het front bij de Somme zelf, worden levensecht beschreven. Doorheen de avontuurlijke tocht van Sasha en de verrassende ontknoping zit veel historische informatie verweven. Het boek blijft boeien door het snelle verhaaltempo, de accurate beschrijvingen en de markante personages. De psyche van Sasha, haar verwarring en het worstelen met de traumatische visioenen, wordt treffend beschreven. De symboliek van de raaf en de verwijzingen naar de figuur van Cassandra vergroten de spanning en de tragiek. Dit is een boeiende adolescentenroman die ook volwassenen kan aanspreken.
[Ria De Schepper]
| |
Muziek
■ Pieter Bergé, Mark Delaere
Als Orpheus zingt..., De klassieke oudheid in de West-Europese muziek, Davidsfonds, Leuven, 2008, 191 p., € 29,50.
De klassieke oudheid is al eeuwenlang niet alleen een onuitputtelijke inhoudelijke inspiratiebron maar een ook esthetisch richtsnoer voor alle artistieke disciplines. Als Orpheus zingt... is een verzameling van negen essays waarin wordt ingegaan op de belangrijke rol die de ‘antieke’ verhaalstof had en nog steeds heeft op de westerse ‘klassieke’ muziek. Ignace Bossuyt opent met een rijk gedocumenteerd overzicht van De klassieke oudheid in de West-Europese muziek, van de 15de eeuw tot Xenakis en Theodorakis. Verder bevat dit boek bijdragen over polyfone Dulces Exuviae-zettingen in de 15de en 16de eeuw (Katelijne Schiltz), L'Orfeo van Monteverdi (Jan Christiaens), Händels Hercules (Bossuyt), Alceste van Gluck en Les Troyens van Berlioz (Pieter Bergé), Elektra van Richard Strauss (Steven Vande Moortele), Oedipus Rex van Stravinsky en Persephone van Luigi Nono (Mark Delaere). Op die manier worden vijf eeuwen muziekgeschiedenis in vogelperspectief overbrugd. Door alle auteurs wordt op verhelderende wijze ingegaan op de relatie tussen het antieke verhaal en het libretto van het besproken werk, hoe en in welke maatschappelijke context dit tot stand kwam, op de muzikale uitwerking ervan en op de muziekhistorische achtergrond en betekenis zonder daarbij in een al te technisch muziektheoretisch jargon te vervallen. Gravend naar de kern van de zaak en toch bevattelijk voor iedere muziekliefhebber, want nadrukkelijk bedoeld als ‘een bescheiden eerbetoon aan Ignace Bossuyt’, academicus die er als geen ander in slaagde zijn enthousiasme en kennis door te geven aan de ‘gewone’ muziekliefhebber. Mooi geïllustreerd bovendien en voorzien van cd- en dvd-suggesties.
[Jaak Van Holen]
| |
Discotheek
■ Ivan Paduart Quartet
In Exile of Dreams. Audio-cd, 53 min., opname en mix Pino Guarraci, Barry Olthof en Mendel Pool, productie Ivan Paduart, Jazz 'n Pulz BMCD75391, 2007.
Er zijn weinig Belgische jazzmen die er als pianist-componist Ivan Paduart (1966) zo'n hoge cd-productie op na houden. Haast geen jaar gaat er voorbij zonder dat er niet minstens één cd van hem verschijnt. De man weet geheid ook altijd interessante partners te strikken. De laatste jaren waren dat onder andere Richard Galliano, Rick Margitza, Bert Joris en Toots Thielemans. Voor In Exile of Dreams trok hij de zangers David Linx en Fay Claassen aan. Die laatste was al eerder te gast op Paduarts dubbele live-cd A Night at the Music Village (2003). Paduarts kwartet bestaat voor deze gelegenheid naast hemzelf uit Toon Roos (ts, ss), Philippe Aerts (b) en Joost van Schaik (dr). Op één nummer neemt Bart De Nolf de plaats in van Aerts. Interessant aan de cd, die een homogene en ingetogen indruk maakt, zijn de wisselende bezettingen per nummer. Zo komen er drie instrumentale stukken in kwartetvorm op voor, één pianosolo, enkele duo's van Paduart met Linx of Claassen, en ten slotte enkele stukken met het kwartet en beide zangers. Paduart is als muzikant-componist geen hemelbestormer. Je moet van hem dan ook geen muzikale revoluties verwachten. Hij blijft netjes binnen de grenzen van de conventies van het genre, dat je zonder dédain als ‘mainstream jazz’ zou kunnen omschrijven. Zonder mainstream trouwens ook geen avant-garde en dus vernieuwing. Centraal op In Exile of Dreams staan Paduarts sobere pianospel en de zangpartijen van Linx en Claassen. Claassen is geen topzangeres, maar haar stem weet wel te bekoren. En Linx, die overtuigt vrijwel altijd. De ritmesectie speelt overwegend een ondersteunende rol, op een drumsolo van Van Schaik in het laatste nummer na. Enkele gevoelige saxsolo's van Roos verlenen het geheel meer kleur. Zo nu en dan klinken er
melancholie en dramatische accenten door in de nummers, maar al bij al maakt de cd een vitale en warme indruk.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Bach & Buxtehude
Benjamin-Joseph Steens, orgel; EPR-CLASSIC, EPRC003.
Musicoloog, organist en clavecinist Benjamin-Joseph Steens (oBonheiden) studeerde aan de KULeuven, de Sorbonne, het Lemmensinstituut, het Conservatorium van Orléans, het Conservatoire National Supérieur de Musique et de Danse de Paris en het KVC. Hij is titularis van het imposante Cattiaux-orgel van de Basilique Saint-Rémi in Reims (met registerknoppen in de vorm van champagnekurken) en van het wat kleinere, plastisch rijk uitgewerkte Bernard Aubertin-orgel van Vertus. Het zijn twee instrumenten met uiteenlopende mogelijkheden, al zijn ze beide uitermate geschikt voor de vertolking van de Duitse barokmuziek. Het is op die twee orgels dat Steens in deze opname werk van Bach (o.m. de monumentale Passacaglia in c BWV 582) en Buxtehude (Aria: More Palatino BUXWV 247 e.a.) vertolkt. De beide instrumenten van recente datum (resp. 2000 en 1996) zijn in deze uitgave overigens ook visueel te bewonderen: er is een documentaire dvd bijgevoegd waarop gesprekken met de uitvoerder en de orgelbouwers.
De vertolking munt niet alleen uit door technische precisie en een mooie stemvoering maar bovenal door de zeer rijke
| |
| |
registratie, de schitterende kleurschakeringen met haast dramatische contrasten die de mogelijkheden van de orgels waarvan de dispositie in het cd-boekje is opgenomen, op voortreffelijke wijze in de verf zet.
[JaakVan Holen]
| |
■ Hamster Axis of the one-click Panther
Hamster Axis of the one-click Panther. Audio-cd, 39 min., uitgave in eigen beheer, te koop via www hamsteraxis.be of frederik_meulyzer@hotmail.com, 2007.
Originele groepsnamen: in dejazzwereld zijn ze eerder uitzondering dan regel. De Belgische formatie Hamster Axis of the one-click Panther is zo'n uitzondering. Al even origineel als haar naam is de verpakking van haar in eigen beheer uitgegeven debuut-ep. Ze bestaat uit een handgemaakt kartonnen hoesje, met de groepsnaam, booking info, de namen van de muzikanten en de titels van de vier composities erop gestempeld. Verdere informatie bevat het hoesje niet: geen vermelding van producer, opnametechnicus, opnamestudio, mastering, enz. Zelfs naar wie de nummers componeerde, heb je het raden. Maar of de muziek die achter al dat origineels schuilgaat ook zo origineel is? Laten we eens kijken wat de vijf jonge, muzikaal geschoolde leden van de groep, allen geboren tussen 1980 en 1983, ervan bakken. ‘Meet the Panther’, de openingstrack, is een gedreven, ritmisch werkstuk, waarin de nadruk ligt op het samenspel. Elk van de twee saxofonisten (Lander Van den Noortgate op alt en Andrew Claes op tenor) neemt een solo voor zijn rekening, die telkens dicht in de buurt van het thema blijft. Pianist Bram Weijters hanteert een percussieve aanslag. Dit is niet onaardige postbop. Degelijk, maar niet bijster origineel. ‘Ahimsa’, de tweede track, duurt maar liefst een kwartier. Het nummer is avontuurlijker van aard dan het voorgaande, en lijkt zich soms tergend traag voort te slepen, alsof het elk ogenblik kan stilvallen. Toch blijft steeds een onderhuidse pulse aanwezig, die voor de noodzakelijke spankracht zorgt. Enkele lange saxsolo's en een bassolo van Janos Bruneel rechtvaardigen de lengte van het nummer. ‘That's It For Now’ sluit qua sfeer aan bij ‘Ahimsa’, maar is veel korter. De muziek ademt ruimte en intimiteit. Weijters' pianosolo in afsluiter ‘No Man's Land’ is opvallend economisch. Less is
more is hier het leidmotief. Spannend wordt het wanneer beide saxofonisten in duel gaan met elkaar, om ten slotte unisono te eindigen. Conclusie: echt verrassen doet de muziek op deze ep niet, en uitblinken in originaliteit al helemaal niet, daarvoor leunt ze te dicht aan bij de traditie en bewandelt ze te veel de muzikale paden van rijpere tijdgenoten, maar dat alles neemt niet weg dat hier op alle vlakken degelijk wordt gemusiceerd en dat de muzikanten elk afzonderlijk over heel wat potentieel beschikken. Afgaand op de vier nummers van deze ep, schuilt de grote kracht van dit kwintet, dat naast de al vier eerder genoemde muzikanten bestaat uit drummer Frederik Meulyzer, vooral in het hechte samenspel. Het is nu wachten op een eerste volwaardige cd om in te schatten hoe de groep zich mettertijd zal ontwikkelen, maar de basis is er.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Chopsticks
Chopsticks. Audio-cd, 59 min., opname en mix Mathias Van de Wiele, Eli Van de Vondel en Giovanni Barcella, productie Mathias Van de Wiele, Chopstick Records 001, distributie AMG en www.chopstick.be, 2007.
Wie durft te beweren dat Gent een muzikale woestenij is, leeft op Mars. Alleen al op het vlak van jazz en geïmproviseerde muziek bruist de stad als nooit tevoren. Amper enkele jaren na CiCliC Records Project rees er nu opnieuw een platenlabel en muzikantencollectief uit de grond, dat voornoemde muziekgenres wil produceren en promoten: Chopstick Records. De bezieler ervan is Mathias Van de Wiele, bekend als gitarist-componist van de groep Moker, van wie in 2005 de cd Konglong verscheen in een coproductie met W.E.R.F. Records uit Brugge. De eerste uitgave van het label is een compilatieplaat met werk van vier groepen die deel uitmaken van het collectief: Brick Quartet, Moker, Prak en Barkin'. De muzikanten die eraan meewerken zijn Bart Maris, Zeger Vandenbussche, Tom Callens, Joachim Badenhorst, Steven Segers, Mathias Van de Wiele, Lode Vercampt, Dajo De Cauter, Kristof Rosseeuw, Giovanni Barcella en Dimitri Simoen. Voor wie de Belgische jazz- en improwereld op de voet volgt veel bekende namen, van wie er bovendien ook nogal wat betrokken zijn bij CiCliC Records Project. De opnamen op deze cd kwamen tot stand in eigen beheer en op locatie in de periode 2005-2007. Ze bestaan uit zeven collectieve improvisaties en drie composities. Twee van de vier groepen leveren elk drie bijdragen, de andere twee elk twee. Het muzikale spectrum is breed: van klassieke kamermuziekjazz met een hoek af tot onorthodoxe geluid- en klankexperimenten. Eén nummer drijft op gereciteerde flarden Italiaanse poëzie van Giovanni Barcella, een ander op Engelse rapteksten van voormalig Greetings from Mercury-groepslid Steven Segers. Dat alles, soms in combinatie met een niet-jazzgebonden instrumentarium bestaande uit een zingende zaag, een althoorn, elektronica en samples, leidt nu eens tot meeslepende, eigentijdse stadsjazz op speed, dan weer tot bizarre
soundscapes in slow motion. Uitschieters zijn ‘SOS’ van Moker en ‘Piccola assenza’ van Prak. Als staalkaart is deze Chopsticks erg geslaagd te noemen. Benieuwd wat de afzonderlijke groepen de komende jaren aan eigen cd's zullen uitbrengen. Zin voor avontuur, durf en experiment kun je voor elk van hen in ieder geval niet ontkennen. En is het daar in elke kunstvorm die van belang is uiteindelijk niet om te doen?
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Othin Spake
Child of Deception and Skill. Audio-cd, 67 min., opname Joël Grignard, mix Pierre Vervloesem, Rat Records/Glasvocht Records, www.ratrecords. biz/www.glasvochtrecords.com, 2008.
Child of Deception and Skill is het tweede deel van een trilogie die begon met The Ankh. Net als op die in 2005 opgenomen maar pas in 2006 uitgebrachte cd bevat dit schijfje één lange groepsimprovisatie, live vastgelegd in het Brusselse Depot 214 omstreeks dezelfde tijd als The Ankh. En opnieuw trekken drummer Teun Verbruggen, gitarist Mauro Pawlowski en Fender Rhodespianist Jozef Dumoulin stevig van leer, alsof de duivel hen op de hielen zit. Om de luisteraar enigszins tegemoet te komen, werd de improvisatie geserveerd in tien ‘hapklare’ brokken. Het resultaat laat zich net als op voorganger The Ankh niet onderbrengen in een specifiek genre. Dat is begrijpelijk als je weet dat ‘no harmony, form, melody or structure was set in advance’. Het beste is dan ook dat je als luisteraar de muziek ondergaat als een sonische ervaring, zij het een die je van tijd tot tijd verbluft in je stoel achterlaat. ‘Sound wizard’ Dumoulin is hoorbaar zo blij als een kind als hij aan zijn elektronische speelgoed klanken kan ontlokken die niet zouden hebben misstaan als soundtrack bij Stanley Kubricks 2001: A Space Odyssey, bijvoorbeeld in de scènes waarin bij supercomputer HAL de stoppen doorslaan. Pawlowski op zijn beurt doet verwoede pogingen het door Jimi Hendrix geschreven vocabularium van de elektrische gitaar te evenaren, en slaagt daar met glans niét in. Pawlowski: de Vlaamse Sonic Youth, maar dan in zijn eentje. Al bij al doet deze muziek nog het meest denken aan de elektrische periode van Miles Davis in de eerste helft van de jaren zeventig, vooral in het groovy en spacy karakter ervan. Grotendeels schatplichtig daaraan is Verbruggens slagwerk. Als een levende metronoom zorgt hij ervoor dat de
improvisaties van zijn kompanen in goede banen worden geleid. Tegelijk vuurt hij zijn ‘fellow travelers’ aan om verder de ingeslagen weg te bewandelen, richting avontuur. Kortom, zijn partijen doen het geheel in elkaar klikken als een ‘safety belt’. Othin Spake: een trio rasmuzikanten die zich met veel lef een weg proberen te banen in een nog onbetreden muzikale jungle, in de hoop er iets te vinden waarbij de ‘Crystal Skull’ in Indiana Jones' laatste avontuur maar bleekjes afsteekt. Dat zij, met de machetes van hun respectievelijke instrumenten in de hand, alvast een heel eind gevorderd zijn, bewijst deze Child of Deception and Skill.
[Patrick Auwelaert]
| |
Geschiedenis
■ Luc Goossens - Bernard Beghyn
De familie de Tenremonde. Een genealogische benadering, Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 2007, 190 p., € 23.
Op de gevel van het stadhuis van Dendermonde prijken de beeltenissen van de Heren van Dendermonde met hun heraldische wapenschilden. Wie waren echter die eerste bestuurders van de Ros Beiaardstad? In het boek De familie de Tenremonde maken de historici Luc Goossens en Bernard Beghyn een genealogische zoektocht naar die roemruchte familie van de Hoge Baronnen van Vlaanderen. Toen Machteld van Dendermonde, als laatste telg van dat geslacht, in 1193 huwde met Willem II van Béthune, eindigde de familiestamboom. Dat leek althans zo, want dit boek toont daarentegen aan dat de familie niet was uitgestorven, maar in zijn oude Vlaamse benaming in de Frans-Vlaamse stad Rijsel als familie de Tenremonde voortleefde. De auteurs zien een ononderbroken lijn van koning Friso I uit de vierde eeuw tot de laatste mannelijke nakomeling, Victor, graaf de Tenremonde, midden van de 19de eeuw. Die genealogische lijn is maar mogelijk dankzij de verbinding tussen het Huis van Dendermonde en het geslacht de Tenremonde, Seigneurs de Bachy en Mérignies. Toch dient voor die bewijsvoering een zekere reserve te worden ingebouwd. De auteurs hebben op basis van de momenteel voorliggende documenten wellicht gelijk, zolang het tegendeel niet is bewezen. Met hun studie schetsen beide historici alvast een beeld van een van de oudste en invloedrijkste adellijke families van Vlaanderen door de eeuwen heen. Bovendien komt een stukje van het rijke verleden van de stad, gelegen aan de monding van de Dender in de Schelde, aan het licht. Haar inwoners weten vanaf nu wie hun stadhuisgevel siert.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Bert Timmermans
Patronen van patronage in het zeventiende-eeuwse Antwerpen. Een elite als actor binnen een kunstwereld. Uitg. Aksant, Amsterdam, 2008, 427 p. € 35,00.
In de reeks Studies Stadsgeschiedenis verscheen enkele maanden geleden een nieuwe belangrijke studie over kunstpatronage in Antwerpen tijdens de zeventiende eeuw. De studie is een herwerkte editie van het doctorale proefschrift van Bert Timmerman, dat terecht voor een ruimer publiek zo gemakkelijker ter beschikking komt. De wetenschappelijke uitgave bezorgt ons een sociologische, economische en politieke doorlichting van de Antwerpse elite in die periode en besteedt vervolgens uitvoerig aandacht aan de rol die ze speelden bij het bestellen van kunstwerken en in de realisatie van een enorm bouwoffensief in de Scheldestad. Ook de kunstconsumptie van kloosterlingen en kerkbesturen komt uitvoerig aan bod. Hierbij werd niet vergeten aandacht te besteden aan de inhoudelijke en iconografische invloeden die ze op het oeuvre van bepaalde kunstenaars in die tijd hadden. Patronage drukte inderdaad een grote stempel op de architectuur, beeldhouw- en schilderkunst in deze internationale handelsmetropool. Ook prijsvergelijkingen zorgen voor boeiende gegevens. De auteur ontraffelt meteen de formele en informele netwerken binnen die Antwerpse kunstwereld waarbij het opvalt dat er een grotere participatie komt van de stedelijke burgerij. Dit zorgt voor interessante en vernieuwende literatuur. Het lezen van deze uitgave is een must voor hen die zich bezighouden met de studie van de zeventiende eeuw, zeker in de Zuidelijke Nederlanden. En dat daarbij voor zo'n uitgave Nederlands als uitgavetaa werd gekozen, kunnen we alleen maar toejuichen.
[Jean Luc Meulemeester]
|
|