| |
| |
| |
Fernand Bonneure over kunst, literatuur en cultuur
Luc Decorte en Jean Luc Meulemeester
Fernand Bonneure (o1923) is altijd een bijzonder actief man geweest. Vanaf de stichting van het tijdschrift West-Vlaanderen (1951) nam hij het redactiesecretariaat en het beheer ervan waar. Meer dan vijftig jaar later is hij nog steeds een dynamisch redactielid van het Kunsttijdschrift Vlaanderen. ‘Het engagement voor het tijdschrift is altijd gebleven. Ik was via de vereniging “Kunstenaars voor de Jeugd” in contact gekomen met een aantal mensen, die in een zelfde richting dachten en werkten. Tien jaar lang ben ik de eerste redactiesecretaris van dit tijdschrift geweest. Daarna was er nog betrokkenheid, maar niet meer zo concreet. Ik ben heel tevreden dat ik dit blad mee hielp stichten en meer dan een halve eeuw heb kunnen volgen. Met ups en downs natuurlijk. Ik heb er vele vrienden gemaakt, sommige voor het leven: André Demedts, Marcel Notebaert, Hector Deylgat, Antoon Vander Plaetse. Over anderen, zoals Albert Smeets, zeg ik liever niets, omdat ik niets goeds kan zeggen.’ (Na enig aandringen) ‘Hij was leraar in het Klein Seminarie te Roeselare, een zeer intelligent man, schijnt het, maar hij was ook geestelijk adviseur van het CVKV en het tijdschrift West-Vlaanderen, waar hij zeer veel voor gewerkt heeft, maar ook over lijken ging. Ik was zo'n lijk en dan nog tien jaar de eerste redactiesecretaris van het (zijn) tijdschrift; wij deden niets anders dan botsen...’
In een interview zei Antoon Viaene me ooit: ‘Dat is een van de dankbare gevoelens in mijn leven, dat ik in Brugge heb mogen wonen!’ Jij bent ook een echte Bruggeling, hier geboren en getogen. Onderschrijf je die uitspraak van Viaene, nota bene één van je vroegere leermeesters?
Viaene gaf ons Duits en Geschiedenis, waarschijnlijk zijn liefste en beste vakken - in de vakantie was hij een soort kapelaan in een Zwitsers bergdorp - en dat hebben wij ook geweten en mogen ondervinden. Eigenlijk
■ Fernand Bonneure als voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen bij Sabam in Brussel in 1996.
heb ik drie onvergetelijke leraren gehad in de humaniora of beter vier, maar de vierde was Jozef Dochy, die ons apologetica doceerde, vraag mij niet meer wat dit voorstelt, en kort daarna is hij principaal geworden van het college, een estheet, die ik pas nà het college béter heb leren kennen. Hij schreef trouwens een goed boek over De (oude) schilderkunst te Brugge (1947), vertaald in het Frans als Bruges et ses plus beaux tableaux door Frank Steinmetz, een curieuze man, die ik later leerde kennen bij de Franse afdeling van Desclée De Brouwer. Naast Viaene waren er nog twee echt grote heren-leraren: Jozef De Wolf was Germaanse filoloog en titularis van onze poësisklas. Hij wilde van ons allemaal filologen maken. Wij lazen zowaar teksten in het Zweeds en De Wolf wist daar weg mee. Van een programma sprak hij niet, een inspecteur hebben wij nooit gezien. Hij vertelde ons een trimester lang over Gezelle, met veel weetjes uit zijn eigen familie. Hij
| |
| |
was een ietwat ziekelijke, broze figuur, vroeg gestorven trouwens. Ze hebben hem zelfs nog onderpastoor van Sint-Baafs gemaakt, een blunder van je welste, zoals veel kerkelijke benoemingen in die tijd. Pastoraal was niets voor die man.
In het jaar 1942 was Sint-Lodewijks als ‘Werbestelle’ door de Duitsers bezet. Ons retoricajaar brachten we daarom door in het Groot Seminarie aan de Potterierei. Toen was Robrecht Stock onze klasleraar: classicus, filosoof en theoloog. Hij was streng, ascetisch, rechtlijnig en had een vierkante mening over tal van onderwerpen, ook over de politiek en dit in volle oorlog! In onze eigenste klas zaten toen zonen van prominente collaborateurs (Van Steenlandt - zijn voornaam ontsnapt me, zijn vader was de ‘Kommandant van de ‘Dietsche Militie - Zwarte Brigade’, Gerard Van Maele, Gilbert (later Gijs) De Mol, Joost Cayman (zijn vader Hendrik was de schoonbroer van Raymond Brulez en de uitbater van boekhandel ‘Cultura’), Willy Bulckaert - zoon van de oorlogsgouverneur van West-Vlaanderen, e.a.). Stock vergeleek deze tijd soms heel handig en fijn met situaties... in het oude Rome. Hij heeft ons doen en laten nadenken.
Ik heb dertien mooie jaren genoten in St.-Lodewijks, een katholieker college was ondenkbaar. Op zondag drie maal naar de kerk, vroegmis, hoogmis, vespers, lof en daarna nog een uur studie, om het af te leren, maar ook de ‘lettergilde’ met gesprekken en lezingen door leraren ‘off the record’ en door mensen van buiten de school. Tussenin konden wij een ‘half time’ van het Brugse voetbal gaan bekijken en dan spurtten wij voorbij de bareel van de Smedenstraat, waar wij vaak onder de slagbomen doken, om toch maar op tijd te komen... Discipline was er, aan weerskanten. Dus geen kwaad woord over St.-Lodewijks, zelfs niet over de tucht die er zogenaamd moest heersen met de kwalijke gevolgen van verklikking bijv., te lang om te melden. Ik ben bijvoorbeeld twee maal gaan luisteren naar Joris Van Severen tijdens zijn Landdag van het Verdinaso in Male -'s anderendaags wist men al in het college dat de leider van de KSA naar die andere hoek was gaan piepen. Achteraf beschouwd was
■ Het laatste artistieke weekend in het kasteel Drie Koningen te Beernem werd gehouden in 1982. V.l.n.r. Fernand Bonneure, Luc Decorte, Jos Deloose, Herman Vos en cellist Hans Mannes.
dit maar goed ook: ik kreeg te horen, het is het een of het ander en ik heb dan mijn keus gemaakt, gelukkig.
In 1981 publiceerde je een bundel (B)ruggewaarts, geïllustreerd met houtgravures van Renaat Bosschaert
Ik heb zes bundels gedichten gepubliceerd, maar veel meer geschreven dat nooit het daglicht zag. Mijn eerste gedichten waren veruit mijn ‘modernste’, van inhoud én structuur, zoals de Veertien gedichten (1960) die ik schreef bij de Kruisweg van Marcel Notebaert, een goede vriend, die veel te vroeg verdwenen is, die zijn leven vulde met de Bijbel en met Dostojewski, en met whisky. Hij noemde zijn kinderen Dimitri en Rebecca. Ik bewaar zeer graag de luxe privé-uitgave (oplage 60 ex.) van mijn eerste gedichten, geïllustreerd met Marcels met de hand opgekleurde, expressionistische tekeningen van zijn kruisweg. Dat die uitgave verscheen, daar zat Jozef Dochy ook ergens achter. Ik bewaar even graag een recensie over mijn eerste poëzie van de hand van Roger Fieuw uit Roeselare, een grote geest, die Knut Hamsun in het Noors las... De 21 Bruggegedichten spreken eigenlijk meestal over schilderijen in Brugge. Ze zijn retro qua vorm en ze handelen over oude kunst, ze zijn ook oud van visie en ze werden krachtig geïllustreerd door Renaat Bosschaert, die wel een grote overzichtstentoonstelling zou mogen krijgen.
Aan je humaniora-tijd in het Brugse St.-Lodewijkscollege bewaar jij hele goede herinneringen. Maar je vader (Albert, 1889-1943) heeft toch ook een sterke prent in je ziel geslagen. Ik was twintig, toen mijn vader stierf, diep in de oorlog, maart 1943, aan een hartkwaal, hij was 53 jaar. Mijn moeder heeft hem een halve eeuw overleefd; zij werd 97, zij moet het hard gehad hebben; ik heb haar nooit horen klagen. Dokter Louis De Winter, groot Brugs kunstverzamelaar, een van vaders vrienden, kwam hem per fiets bezoeken, samen met zijn schoonzoon Pannier, de latere cardioloog en professor. Zij zeiden niet veel, maar ze hadden echte koffie en citroenen mee (in de oorlog!), omdat die hem wel goed zouden doen. Vader was een introverte man. Maar hij hield van muziek, speelde zelf in een harmonie, hield van exposities, van literatuur (Nederlands en Frans) en hij schreef soms kwatrijnen, bijvoorbeeld om iemand
| |
| |
bij een geboorte of een onderscheiding te feliciteren.
Ik heb het altijd vreemd gevonden dat jij, die een leven tussen kunst en letteren hebt door-gebracht, eigenlijk geen literatuur of kunstgeschiedenis hebt gestudeerd.
Ja, ik vind dit ook vreemd. Ik zou kunstgeschiedenis gaan studeren in Leuven, ik had zelfs al geïnformeerd voor een kot, samen met mijn klasgenoot (laureaat) en vriend Roland Pierloot, die kinderpsychiater geworden is en belangrijke prof in Leuven. Het plan ging niet door, juist doordat mijn vader anderhalve maand ziek viel en dan overleed. Het is dus anders gelopen. Ik ben er niet rouwig om. Ik had nu wellicht al jaren zitten verdorren in een of ander museum, waar ik ook wel zou zijn uitgebroken om nog andere dingen te doen.
Lange tijd heb je in de Rijselsestraat 203 te St.-Michiels gewoond. Een tijd geleden zei je al dat het huis vanwege de boeken te klein was geworden. Is dat de reden waarom je sinds kort verhuisd bent?
Het huis op St.-Michiels kraakte inderdaad onder de boeken. Ik heb daar een redelijk verstandige triage in gemaakt, veronderstel ik, en veel weggedaan (sommige dingen beklaag ik mij al natuurlijk). Ik heb heel mijn leven in de boeken gezeten (ook van huis uit, enkele boeken van mijn vader bewaar ik nog graag, o.m. een bloemlezing uit de tijd dat hij, laureaat, nog naar Sint-Leo ging, waar alles in het Frans gebeurde. Ik grasduin ook nog geregeld in zijn Larousse, één in twee dikke delen in mijn geboortejaar verschenen encyclopedie!). Onze verhuizing naar de Brugse binnenstad, bijna twee jaar geleden, was eigenlijk een geluk met een ongeluk. Ik woon nu in het huis van mijn zus die het rond 1990 gebouwd heeft.
Je bent op heel veel domeinen actief geweest. Mag ikje vragen welke functie je het gelukkigst gemaakt heeft?
Moeilijke vraag. Dichter en vertaler: beide heb ik graag gedaan. Ik had meer gedichten moeten publiceren. En ik had mij eigenlijk meer moeten toeleggen op kunstkritiek, over literaire en plastische onderwerpen. Ik heb op dat laatste terrein een tiental boeken gepubliceerd, waar ik tevreden over ben.
Ook mijn boeken over Brugge heb ik graag gemaakt, maar vertalen, wat ik ook deed om iets bij te verdienen, zou ik niet meer doen. Voorzitter, veel te veel. Ik had dit moeten beperken, maar hoe gaat dat?
Het gelukkigst ben ik geweest in de uitgeverij, echt een heel stuk leven. Ik kon er naar hartelust nieuwe scripten lezen, soms veel te veel, honderden alleszins; sommige periodes gaven wij honderd boeken per jaar uit en die helpen kiezen, wat er zeker moest uitgegeven worden (en wat niet!) - dit afwegen lag mij wel en vanzelf ook meewerken, meedoen in de eigen wereld van het boek, de handel, de cultuur, het snijpunt tussen commercie en kunst, de boekenbeurzen, 12 jaar na elkaar naar Frankfurt geweest (een droom), de Boekenbeurs in Antwerpen (een karwei, een gruwel). Waarom ik Frankfurt een droom noem en Antwerpen een karwei? Luister, voor wie in de uitgeverij zat, was Frankfurt een verademing: de Buchmesse was/is allereerst bijzonder groot, wereldwijd, met alleen maar uitgevers (slechts één dag, geloof ik, toegankelijk voor het grote publiek). Daar kon je zien wat er in de hele wereld gebeurde. Bij het terugkeren was je dan natuurlijk ontgoocheld, als je zag hoe klein ons taalgebied is en hoe miniem wat wij daarin uitvoerden. Antwerpen was (en is nu nog veel meer, hoor ik) een circus, waar de scholen in opgejaagd worden, de jongeren languit op de vloer liggen, op bepaalde momenten was er nauwelijks doorkomen aan. Na de crash van de uitgeverij ben ik er nog wel enkele keren uit nieuwsgierigheid
■ Fernand Bonneure - Georgina Lanckriet, 2001, foto: Fernand Proot, Brugge.
gaan kijken, maar nu, sinds een jaar of twaalf, niet meer.
Als redactiesecretaris van uitgeverij Desclée De Brouwer, later Orion (1954-1983) heb ik je dikwijls onder de vrachten manuscripten weten zuchten. Wordt er, naar jouw inzicht, nog altijd (veel) te veel gepubliceerd en te veel geschilderd? Is het niet eigen aan de wereld van de kunsten dat er eindeloos in wordt geprobeerd? In de uitgeverij waar ik werkte, kregen wij elke werkdag een script te lezen, dus een paar honderd per jaar. Veruit de meeste werden teruggestuurd, altijd met een briefje bij, dat het niet paste in ons fonds, of dat er momenteel geen plaats voor was, nooit affronterige antwoorden, nee. Naar het schijnt zouden Japanse uitgevers zo vriendelijk afwijzen, dat de auteurs eigenlijk blij en tevreden zijn. Si non è vero... Ik geloof dat er nog altijd veel te veel gepubliceerd wordt. Ik heb zelf te veel gepubliceerd, vind ik, en dat was op zich toch nog heel weinig. In elk geval wordt de levensduur van een boek steeds korter. Als een boek het binnen de zes maand niet ‘doet’, zal hij het nooit doen. De rol van de publiciteit is hier, zoals in alles wat verkocht moet worden, ook bijzonder groot; er wordt veel meer dan vroeger voor een boek reclame gemaakt. Dit geldt natuurlijk ook voor de kunsthandel, met dat verschil dat in de wereld van de beeldende kunsten met meer geld geteld wordt.
Een oude liefde van je heeft je jarenlang naar teksten over Brugge doen zoeken. Dat resulteerde in 1984 in je mooie boek: ‘Brugge beschreven - Hoe een stad in teksten verschijnt’. Aan Brugge beschreven heb ik tien jaar intens gewerkt. Nadien en tot op heden heb ik altijd belangstelling gehad voor teksten over Brugge, die inderdaad blijven komen. De bron lijkt onuitputtelijk en bewijst dat Brugge in de hele wereld en in alle talen wordt beschreven. Ik blijf het allemaal zo goed mogelijk volgen. Ik heb hier een nummer van een Japans tijdschrift, waar ik geen teken van begrijp, maar met prachtige foto's over Brugge. Natuurlijk zijn de teksten over Brugge niet altijd even vleiend; ik heb zelfs bewust naar voor én tegen gezocht. Brugge is een mooie, lieve stad, maar er zijn ook
| |
| |
kleine kanten, fouten, vergissingen, misstappen. Er is ook kritiek. Brugge zou ouderwets, dorps, oubollig zijn...
Brugge beschreven was inderdaad een fors en mooi boek, ook door de vijftig illustraties waar mijn vriend Willy Le Loup met veel smaak voor heeft gezorgd. Het werd voortreffelijk bezorgd door Ingrid Sijmons van Elsevier Brussel; zij is ook al dood en de uitgeverij, althans in Brussel, ook. Sic transit... Ik heb zelf heel wat bijgeleerd bij het ontstaan van dit boek: hoe een uitgeverij, groter en ouder dan de onze, met zo'n stevig en duur en gebonden project (400 blz.) omging, hoe de promotie gebeurde en de opvolging in de boekhandel, in de pers enz., met allemaal gespecialiseerde mensen. Op een goed jaar was het boek uitverkocht en ik heb nooit moeten ‘zagen’ voor mijn honorarium; dat mag ook eens gezegd.
Levenslang ben je ook kunstcriticus geweest. Met de schrijvende pen en het gesproken woord.
Kunstkritiek heb ik graag bedreven. Het boeide me al jaren. Ik heb enkele boeken gepubliceerd over kunstenaars, zogenaamde monografieën: over Henri Lannoye, Hubert Minnebo, Willem Van Hecke, Georges Collignon, Irenée Duriez, Rik Slabbinck, (een neef van me langs vaderskant), Koen Scherpereel en tientallen artikels in tijdschriften. Ik heb ook enkele honderden tentoonstellingen ingeleid, overal te lande, zelfs in Nederland, Frankrijk en Duitsland (Bad Nauheim), soms met groot succes, soms slechts voor twee, of tien mensen. Je wordt gevraagd om dit te doen, je bent dus geëngageerd. In veruit de meeste gevallen was ik tevreden. Ik trachtte tussen de kunstenaar en het publiek een brug te slaan. Je kan moeilijk nagaan of je daarin geslaagd bent, maar enkele keren was ik daar toch van overtuigd. Het blijft lastig, redelijk ondankbaar ook, en moeilijk meetbaar.
Is het waar dat je een oude droom nooit ten uitvoer hebt gebracht, namelijk zelf een galerie opzetten?
Een eigen kunstgalerie? Ik heb daar inderdaad ooit aan gedacht - maar hoe weten jullie dat? Het is binnenskamers gebleven. Ik had wel enige ervaring. Van 1960 tot 1983
heb ik immers in het ‘Huidenvettershuis’ in Brugge tentoonstellingen georganiseerd. Soms wel tien per jaar. Met alle nodige contacten, briefwisseling, vernissage, affiches, toezicht enz. Altijd namens het Provinciaal Comité voor Kunstambachten, waarvan ik secretaris, later voorzitter was. Een hele kast vol dossiers over die 23 jaar is intussen ondergebracht in het Provinciaal Cultuurarchief in het Tolhuis, Jan van Eyckplein, met connecties over geheel Europa, tot Bulgarije, Hongarije, Zwitserland toe, met kunstenaars van alle slag, altijd de jongste, modernste en altijd ergens in ruim verband met het artistieke en het ambachtelijke. Ik heb dit pand, op die schitterende locatie aan de Rozenhoedkaai, kunnen kopen, voor zeven miljoen frank, maar ik heb niet gedurfd; ik was toen al in de vijftig jaar... Door de veelheid van tentoonstellingen en contacten had ik een zekere ervaring opgedaan.
Jan Vercammen beweerde ooit: ‘Hij (= F.B.) weet wat schoonheid (en vooral door kunstenaars geschapen schoonheid) in een mensenleven kan betekenen. Hij is er een zeer gevoelige en actieve minnaar van.’ Heb je tot in je oudere dag ook het spectrum van de beeldende kunsten proberen te volgen? Hoe ligt het landschap er nu bij?
Jan Vercammen was jarenlang een van mijn
betere vrienden. In veel comités of jury's moesten er in die jaren een vrijzinnige en een gelovige zitten, ten minste één van elk, en wij hebben dit vaak op ons genomen en veel plezier gehad! Jan kende de Bijbel veel beter dan ik.
Voor de kunstgalerie van het Boudewijnpark in Sint-Michiels hebben wij - samen met Rudolf Croene, Renaud Blondeel en Roger Legroe - 99 kunsttentoonstellingen georganiseerd (en ook diverse literaire avonden), altijd met invitatiekaart, inleiding, catalogus, receptie én met publiek, soms schaars, soms overrompelend, nooit te voorspellen. Croene en Legroe zijn overleden. Blondeel leeft nog. Hij heeft met mij en een paar andere mensen vorig jaar in het Kasteel van Tillegem een gesmaakte tentoonstelling gemaakt van (70) ‘Kunstenaars van Sint-Michiels’, plastische kunstenaars en schrijvers.
Met Jan en zeven andere schrijvers (Jaak Fontier, Jan Van der Hoeven, Paul De Wispelaere, Marcel Matthijs, Albert Vermeire, Staf Weyts en Ria Scarphout) hebben wij in mei 1961, in hotel Portinari, waar Aquilin Janssens de Bisthoven zijn entree had en ons heeft binnengeloodst, toen gelegen aan de Garenmarkt in Brugge, de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers gesticht, die nog altijd bestaat en goed floreert (de VWS-cahiers, de Lexicons van West-Vlaamse Schrijvers, van
| |
| |
Beeldende Kunstenaars, van de Muziek). En met Jan Vercammen, Rik Slabbinck en Albert Vermeire was ik ook betrokken bij de kunstweekends op het Kasteel Drie Koningen in Beernem, waar weer andere vriendschappen opbloeiden: Bertien Buyl, Clem Schouwenaars, Hubert Lampo.
Dit alles heeft gemaakt dat ik, naast de literaire interesse, het beeld van de plastische kunsten goed kon volgen en hier en daar aan de promotie ervan heb meegewerkt. Ik volg dat nu van iets verder af, maar wel nog in Brugge, aan de kust, soms wat verder. Het beeld varieert maar verandert niet veel, vergeleken bij vroeger. Jongeren lijken mij nog altijd even gehaast om beroemd, zelfs BV te worden, dat zal zo blijven. Alleen, ze hebben nu veel meer lef, soms ook meer in hun mars, ze durven meer en ze worden ook meer aangezet door ouders, door tv, radio en kranten.
In 1976 beweerde je dat Wolvens, Slabbinck, Peire en Swimberghe in Brugge de grote vier waren, ‘elk in zijn genre belangrijke figuren’. Je voegde er aan toe: ‘Er zijn natuurlijk een heleboel kleine goden, maar die kijken naar die groten niet op.’ Je had het ook over galerij Unicum in de Vlamingstraat en, 10 jaar later, de interessante groep rond Raaklijn.
Hoe schat je de situatie in Brugge en omstreken anno 2008 in?
Wolvens, Slabbinck, Peire en Swimberghe zijn en blijven de grote namen en figuren, die de actuele kunst in Brugge bijzonder flink en alzijdig vertegenwoordig(d)en. Aimé Van Belleghem staat wat apart, maar had een eigen verdienste en een enorme techniek. Een galerie als ‘Unicum’ in de Vlamingstraat zal een startpunt blijven voor de hedendaagse kunst in Brugge; ze zijn daar allemaal gepasseerd aan de hand van Gilbert (Siete) Coopman, van wie Rik Slabbinck een schitterend, benauwelijk portret heeft geschilderd; je kan er doorheen kijken. Hij en zijn broer waren de mannen achter ‘Unicum’, tegelijk of achtereenvolgend kunstgalerie, grote boekhandel, uitgeverij (o.a. Duizend en één nacht, vertaald door Jan Vercammen en goed geïllustreerd door Luc De Jaegher). Er zijn andere centra geweest. De galerie ‘Memling’ in dezelfde straat bijv. toonde een
heel andere kunst (veel intiemer, knusser, braver), het al genoemde ‘Huidenvettershuis’, de initiatieven van het onafhankelijk kunstforum ‘Raaklijn’, even goed bekend bij een bepaald publiek en zeer gewaardeerd. Nu hebben wij ‘Absolute Art’ aan de Dijver, een paar expo's in de Katelijnestraat, maar dan zijn wij qua privé initiatief bijna uitverteld. De stad zelf doet het redelijk goed, vind ik, in de musea en in enkele gebouwen. ‘De Bond’ is natuurlijk een onmogelijke, slecht gelegen en weggestopte zaal en zal waarschijnlijk niet jubileren. De ‘Garemijnzaal’ onder het Belfort is in Brugge de beste ruimte voor grote tentoonstellingen, voor nieuw werk en voor herdenkingen. Alleen is er daar een vaste artistieke hand nodig, die zorgt voor de selectie en die daar een lijn in trekt en vasthoudt.
Je vertelde me eens dat Gezelles gedicht ‘Gij badt op eenen berg’ het mooiste gedicht is dat je kent.
‘Gij badt op eenen berg’ blijft één van de mooiste gedichten die ik ken, hoewel het vrij kort, geladen en besloten is. Het start al met een universeel drama: ‘Gij badt op enen berg alleen’. De eenzaamheid, de alleenheid van de mens, die voor iedereen geldt en in alle omstandigheden, gebruikt de dichter hier als een captatio die de lezer aangrijpt, je blijft er aan denken, het laat je niet meer los. Opborrelingen van ritmes: ‘alwaar ik ga of sta of ooit mijn ogen sla’ en wat verder: ‘niet klagen kan, (...) niet vragen kan (...) en niet gewagen kan’. Je moet het maar vinden, en schrijven. Dit is zuivere poëzie. Een religieus gedicht? Jazeker, het is een gebed van de priester, die zijn onvolmaaktheid belijdt en toegeeft. Dit zou even goed kunnen gericht zijn aan ‘een geliefde’, een mens, een dier, een boom. Zo apart en zo rijk is Gezelles kunst.
Kan het dat je nu al twintig jaar en meer met pensioen bent? Men zegt vaak dat dit de leukste tijd in een mensenleven is. Vind jij dat ook, of haak je toch naar de actieve jaren, met al hun hectische drukte?
Ja, ik ben met pensioen gegaan, vervroegd en... verminkt, met zestig jaar, in 1984. Waarom verminkt? Ja, natuurlijk, vijf jaar te vroeg, dat scheelt een ferme slok op de borrel. Hoezo? Omdat de uitgeverij (door megalomanie van de baas) failliet ging. Ik had er zeker spijt van dat het met 60 jaar gedaan was. Waar moest ik op die leeftijd nog naartoe? Veertig medewerkers stonden op 10 mei 1983 in één klap op de keien. Pas op, ik heb altijd graag in de uitgeverij gewerkt, hoor. In 1953 ben ik bij Desclée De Brouwer begonnen en ik heb het uitgehouden tot in 1983, een goede dertig jaar dus. Leerzame jaren. En natuurlijk, er waren lastige dagen en lastige mensen: auteurs die bleven zagen om toch maar uitgegeven te worden, om toch maar betaald te worden (waar ik trouwens niets mee te maken had), moeilijke onderhandelingen met drukkerijen, binderijen, tekenaars, fotografen, Sabam etc.
Laat het maar zo rustig blijven nu. Nee, ik verlang niet (meer) naar het vroegere hectische bestaan met een job en met allerhande dingen die er bijkwamen. Er is nu tijd voor wat je zelf wil doen. Lezen natuurlijk, ook hérlezen. Ik stel vast dat ik bij een herlectuur soms zo anders reageer dan vroeger, waarschijnlijk omdat ik nu trager lees - er staat geen stok achter de deur. Heel Gezelle bijvoorbeeld en Gilliams, mijn liefste Vlaamse dichters en schrijvers. Bij Gilliams ben ik een keer of tien thuis geweest, in Antwerpen, een onvergetelijke figuur en wat een schitterende taal!
|
|