Inspirerende broederband
Emmanuel Van Lierde
De dichter Karel van de Woestijne (1878-1929) en zijn vier jaar jongere broer Gustave (1881-1947) mogen dan wel van nature tegengestelde karakters zijn - Karel ging gebukt onder het vroege overlijden van hun vader in 1890, terwijl Gustave een speels en grillig kind was -, ze vonden elkaar vanaf 1900 tijdens hun verblijf in Sint-Martens-Latem. Daar ontstond een wederzijdse genegenheid. Die tijd in Latem was voor Gustave, die zijn familienaam in tegenstelling tot zijn broer met een ‘y’ schreef, als tekenaar en schilder een zegen. De omgang met de voortrekker op het vlak van het symbolistische gedachtegoed George Minne, met de tot het christendom bekeerde Valerius de Saedeleer, met de schilder, sierkunstenaar en drukker Jules de Praetere en met zijn superieure broer Karel droegen ertoe bij dat Gustave zijn eigen kunstenaarschap ontgon. Na een periode van geringe productie kwam de schilderkunst van Gustave omstreeks 1908 tot bloei. Blijkbaar vond hij, na lang aarzelen, zijn draai en wijdde hij zich vanaf dan aan de ‘beschouwende creativiteit’.
De eerste groep Latemse kunstenaars reageerde tegen het academisme met zijn onbezielde regels en tegen het impressionisme dat te veel gericht was op de visuele werkelijkheid en voorbijging aan de innerlijke krachten die kunstenaars wilden vertolken. Ze hebben een inheems expressionisme voorbereid. De visuele werkelijkheid moet de duimen leggen voor de innerlijke relatie tot de buitenwereld. Het streefdoel is het uitdrukken van het onzegbare en het vernieuwen van kunst en letteren onder impuls van het symbolisme en van de art nouveau. Geregeld komt de groep samen onder leiding van Karel van de Woestijne. Ze lezen Plato, Shakespeare, Ruusbroec, Dante, Aischulos, Ibsen en Maeterlinck en redetwisten over politiek, godsdienst en kunst. In het Leiedorp vindt de kunstenaarsgroep meer dan ze zochten. Ingewijd in de literatuur door Karel van de Woestijne, vol bewondering voor het métier van George Minne en de gestrengheid van Valerius de Saedeleer, en onder de indruk van de devote eenvoud waarmee de plattelandsbevolking het leven aanvaardt, ontstond een klimaat van ernst, spiritualiteit en esthetische verfijning dat zijn effect niet miste in de artistieke ontwikkeling van de jonge kunstenaars. Al was er geen rechtstreekse beïnvloeding tussen de kunstenaars van het Leiedorp, het kan niet anders dan dat er een inspirerende zielsverwantschap heerste.
De prent die Gustave in november 1910 van zijn broer Karel maakte, getuigt, kort na het verblijf in de Leiestreek, van de innige broederband die tijdens die gelukkigste jaren uit hun beider leven tot stand kwam. Samen met zijn gezin verliet Gustave Latem in 1909 en vanaf 1910 mobiliseert hij alle krachten uit die Latemse jaren. Hij schildert vele portretten in opdracht die fijn en origineel zijn opgezet. De menselijke figuur is zijn grote thema, veel meer dan landschappen. Het eerste wat opvalt aan het portret dat Gustave van zijn broer maakte, is de realistische en natuurgetrouwe weergave, de scherpe analyse van de gelaatstrekken. Van jongs af aan maakte Gustave portretten waarbij de gelijkenis met de afgebeelde gewaarborgd is. Karel getuigt over zijn broer: ‘Gustave van de Woestyne was om zijn twaalfde of dertiende jaar beginnen te tekenen, met gretigheid en vaardigheid. Veel onoplettendheid in de klas, veel verwaarloosd huiswerk werden hem vergeven om het scherp-gelijkend portret van onderwijzer of atheneumleraar, eveneens onmachtig bij zijn onschuldige schalksheid.’
De herhaalde bezoeken aan de Brugse tentoonstelling van Vlaamse Primitieven in 1902 bepaalden grondig Gustaves stijl. Ze wakkerden de affiniteit met een bezielde kunst aan en de nadruk kwam bovenal te liggen op de scherpe lijn, de weldoordachte tekening en de heldere compositie. Wat Piet Boyens schrijft over het portret van mevrouw George Minne uit 1900, is perfect toepasbaar op het portret van zijn broer Karel: ‘In de trant van Memling is de minutieuze observatie verzacht tot milde idealisering. Anders dan de oude meester heeft Van de Woestyne afgezien van elke aanduiding van de omgeving. Ten tijde van de renaissance zet ook Holbein op die manier figuur en achtergrond helder tegenover elkaar. Toch is in het onderhavige portret de samenhang niet helemaal verbroken. Het effen, lege fond lijkt namelijk de oneindige wijsheid, diepte en stilte van het model te willen benadrukken, boven iedere beschrijving uitstijgend.’
De Vlaamse Primitieven leerden Gustave onnodige bijkomstigheden te vermijden. Door de strenge versobering verkrijgt de schilder de verlangde expressie van ingetogenheid en bezonkenheid. De treffende eenvoud versterkt het expressionisme en zoekt naar het innerlijke, al heeft die psychologische uitbeelding minder te maken met een inzicht in de innerlijke gesteldheid van de geportretteerde, dan wel met de projectie van zijn eigen inwendige ervaringen van onrust, eenzaamheid, tekorten en angsten. Kunst is hier zowel een belijdenis van gevoel als een constructie van de geest. Karels blik in deze prent lijkt afwezig, zijn ogen kijken op de eerste plaats naar binnen en bezitten een dromerige waardigheid alsof hij in gedachten in een ander (geestelijk) land vertoeft. De verstilde blik creëert een verheven mystiek. In het ragfijn getekend portret van Karel van de Woestijne kruisen geestelijkheid en zinnelijkheid elkaar.
Dit is het portret van een gecultiveerd hoogstaande man die tegelijk getuigt van een buitengewone levensdrang. De in gedachten verzonken intellectueel kan elk moment recht veren en in actie schieten om te leven op het scherp van de snee.