Paul Snoek:
‘Het was een straf mij lief te hebben’
Patrick Auwelaert
Paul Snoek, schrijverspseudoniem van Edmond Schietekat (1933-1981), heeft als dichter een grote invloed uitgeoefend op de generaties die na hem kwamen. De poëtische stempel die hij drukte op de Vlaamse poëzie, laat tot vandaag dan ook een onuitwisbare afdruk na. Veel dichters in spe voelden en voelen zich geroepen om net als hij gespierde regels te schrijven, met de kracht van een Hercules, de visie van een Nostradamus en de gestrengheid van een Richelieu. Heilige gedichten, hen ingefluisterd door een zwarte muze en neergeschreven op de grens van land en zee.
Ook ik ontsnapte als jong dichter niet aan Snoeks invloed. Zijn ‘Gedicht voor mezelf’, opgenomen in de bundel Welkom in mijn onderwereld (1978), was hét voorbeeld waarnaar ik mijn eigen poëtische lier trachtte te stemmen. Jarenlang heeft het als poster op mijn jongenskamer gehangen, en ontelbare keren heb ik het gelezen. Van de openingsregels alleen al kreeg ik het telkens warm en koud tegelijk: ‘Ik weet het, mensen, die ik heb bemind, / het was een straf mij lief te hebben. / Mijn vrouwen heb ik zelf ontvreemd, / mijn kinderen werden verre mensen / en mijn vrienden gingen spoorloos dood.’
Van een ontroerende eenvoud, en toch: bijzonder moeilijk te evenaren. Een bij voorbaat verloren strijd. Toch hield me dat niet tegen om verder de door Snoek uitgestippelde en door mij ingeslagen poëtische weg te bewandelen. Ik raakte hem als invloed ook niet kwijt. Hij zat als het ware tussen mijn vel en vlees, waar hij een vredespijp rookte en dromerig zijn gedichten voor Maria Magdalena prevelde.
Ook zijn kortverhalen wist ik te waarderen, vooral dan ‘De man in de reus’, opgenomen in de bundel Bultaco 250 cc (1971) - de motorfiets waarop hij doorheen het bultige landschap van de Vlaamse letteren raasde en overal een verpletterende indruk naliet. Diezelfde verpletterende indruk die letterkundig Vlaanderen trof toen het nieuws van zijn dood bekend raakte: in de nacht van 19 oktober 1981 met zijn nieuwe, zwarte Alfa Romeo tegen een kraanwagen te pletter gereden en op slag dood.
Paul Snoek was niet alleen een sensitief ingestelde dichter, een goede verhalenschrijver en een middelmatige tot zwakke romancier, hij liefhebberde daarnaast ook in de beeldende kunsten: hij schilderde, tekende en maakte assemblages. Zo verzorgde hij bijvoorbeeld zelf de omslag voor zijn bundel Gedichten voor Maria Magdalena (1971). Dat zijn laatste, postuum verschenen dichtbundel Schildersverdriet (1982) als titel draagt, is dan ook in meerdere opzichten veelbetekenend.
Opvallender dan zijn eigen beeldend werk, dat meer getuigde van ongebreidelde fantasie dan van waarlijk kunstenaarschap, is dat tal van andere kunstenaars hém als onderwerp voor hun werk kozen. Een van de sterkste portretten die ooit van hem werden gemaakt, is Hommage aan Paul Snoek (1983), een pasteltekening/schilderij op papier van Jef Snauwaert (1949), die zijn atelier heeft in West-Gistelhof 24 te Brugge. Snauwaert, een kunstenaar die in zijn artistieke loopbaan tal van portretten maakte en nog steeds maakt, creëerde het werk niet in opdracht, maar uit vrije keuze, nadat hij de dichter enkele malen had horen voorlezen uit eigen werk en daarbij telkens onder de indruk was gekomen van zijn présence en van zijn stem.
De dichter, zo zegt hij zelf, stond er als een ‘monument’. Snauwaert heeft Snoek niet echt goed persoonlijk gekend - het is bij enkele kortstondige ontmoetingen gebleven -, maar hij heeft wel zijn werk altijd graag gelezen, in het bijzonder Schildersverdriet. En verder stak hij ook heel wat over hem op uit de verhalen die de kunstcriticus Hugo Brutin -jarenlang Snoeks beste vriend - hem vertelde over de kleurrijke levenswandel van de dichter.
Voor Snoeks portret nam Snauwaert een zwart-witfoto van fotograaf John Murat als uitgangspunt, die gebruikt werd voor het omslag van Snoeks bundel Gedrichten (1971) - een bundel waarmee Snoek aansluiting zocht en vond bij de toentertijd populaire nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. De foto toont de dichter tot aan zijn middel tegen een zwarte achtergrond, in ontbloot bovenlijf, met behaarde bast en een kaal hoofd. De dichter als macho, die hij in het dagelijkse leven soms ook wel was.
Snauwaert liet Snoeks blote bast voor wat ze was - hij vond die pose te maniëristisch - en nam van de foto enkel zijn hoofd en rechterhand over, die met gespreide vingers deels tegen zijn onderkaak rust. De zwarte achtergrond verving hij daarbij door een witte, zodat de nadruk niet langer lag op de macho Snoek, maar eerder op de bedachtzame, lichtjes melancholische ziel die ook in de dichter huisde. Die witte achtergrond wendde Snauwaert bewust aan om de fragiliteit van het leven en de fundamentele eenzaamheid van de mens weer te geven. Snoek lost in die witte achtergrond als het ware op, net zoals hij op 19 oktober 1981 ‘oploste’ in het zwart van de nacht. Snauwaert werkte Snoeks portret uit in pastel, omdat die techniek dicht aanleunt bij het tekenen, waar de kunstenaar een voorliefde voor heeft. Eerst bracht hij de basistekening aan, vervolgens bewerkte hij die op de hem kenmerkende wijze met water en borstel. Zo verkreeg hij een ‘pastelschilderij’, waarin schijnbaar lukrake vegen en dripeffecten voor een dynamisch oppervlak zorgen - een effect dat nog versterkt wordt door de overheersende combinatie van gradaties van rood en blauw, respectievelijk een warme en een koude kleur. Het is in de treffende synthese van beide contrasterende kleurstellingen dat zich de persoonlijkheid van Snoek ideaal manifesteert: nu eens een zwijgzame, ongenaakbare, kwetsende man, dan weer een warmhartige persoonlijkheid die iedereen moeiteloos voor zich innam. Een man in een reus, een reus in een man. Een groot dichter.