bundeld worden in Ontdek Amerika. Daarin toont hij zich een Amerikanofiel, zonder blind te blijven voor de problemen van het land. Sindsdien wordt Gijsen beschouwd als een echte Amerika-specialist. Hij krijgt in De Standaard een Amerikaanse kroniek en wordt gevraagd voor lezingen over dat onderwerp. Het is als Amerika-kenner dat Van Dyck hem ook afbeeldt. Gijsen zit, half naar de toeschouwer toegewend, voor een venster waardoor een duidelijk Amerikaanse skyline te zien is. Het is duidelijk dat Gijsen, op het moment dat zijn silhouet wordt vastgelegd, zich maar net heeft omgedraaid en even voordien zijn blik nog op de stad liet rusten. Het is alsof Amerika-beschouwer Gijsen klaar zit om zijn mening te geven. In Ontdek Amerika klinkt die als volgt: ‘De tijd dien wij, Europeanen, wij Caucasiërs, zooals men ons ginds noemt, besteden aan het achteruit zien, hoe de dingen zijn geweest, dien tijd besteedt de Amerikaan aan het vooruitzien naar wat komen zal’. Uit zijn houding op het schilderij blijkt Gijsen iemand die wel vooruit kijkt, die de moderniteit, gesymboliseerd door de skyscrapers, omarmt. Hij schrijft: ‘de wolkenkrabbers hebben een schoonheid in het leven geroepen die geheel van hen zelf is en ontroerend en grootsch als die onzer kathedralen’. Even verder in het boek bezingt hij de Amerikaanse hoogbouw nog uitbundiger: ‘Hoe werden de wolkenkrabbers, door goedkoopen spot en Europeesch snobisme, gelasterd en te
kort gedaan! Wie beweerde dat een zoo hoog gebouw per se leelijk en afstootend zijn moest. Ze geven een indruk van macht en grootheid die nergens anders ter wereld te krijgen is. Ze zijn schoon en statig soms’. Met die opvattingen lag het voor de hand Gijsen af te beelden tegen een achtergrond van torenflats.
Dit portret kan dus beschouwd worden als het plastische pendant van
Ontdek Amerika. Het illustreert wat de schrijver met zijn boek beoogde: het Vlaamse publiek een kritische blik op Amerika bieden. Tegelijk legt Van Dycks schilderij ook een link naar de toekomst. Gijsen zal immers in 1939 opnieuw naar de VS trekken en pas in 1964 naar België terugkeren. Als het grote
■ Marnix Gijsen (links) met Raymond Brulez in New York, ca. 1950, 17,3 × 12,7 cm, AMVC-Letterenhuis.
publiek hem ergens van kent, dan is het van zijn radiobericht
De stem uit Amerika dat hij gedurende achttien jaar insprak. Zijn portret is behalve dat van keurend cultuurbeschouwer ook een afbeelding van Gijsen
als Amerikaan. Het schilderij toont hem nonchalant in zijn living in, laten we zeggen New York, met het voor hem alledaagse - zowel in de betekenis van ‘dagelijkse’ als ‘banale’ - uitzicht op wolkenkrabbers.
Hoe karakteristiek dit portret ook voorkomt, de schilder zelf vond het naderhand mislukt. Zoals uit een brief van Van Dyck aan de schrijver blijkt, moet deze hem op de hoogte hebben gebracht van zijn plan het aan het AMVC te schenken. Op 30 mei 1938 reageert Van Dyck daarop: ‘Om nog eens terug te komen op de kwestie van uw conterfeitsel als Amerikaan, waarover ge mij schreeft, doe me 't plezier en laat het liever weg, al is het dan in een “musée des horreurs” waar, als plastieken gezien, het letterkundig museum veel van weg heeft! - Ik herinner me dat ik enkele maanden geleden nog een teekening naar u heb teruggevonden, die als voorbereiding diende, en die me veel beter en natuurlijker leek. Als ik er de hand op leg zal ik het u eens meedeelen - of misschien komt er later wel eens een kans u te herteekenen, als ge wenscht aan mijn arm aldaar in de eeuwigheid te treden - Punt, andere regel’ (AMVC 71482/2). Voor Van Dyck was de zaak daarmee gesloten, maar een paar maanden later doet hij een onprettige ontdekking. Verontwaardigd richt hij zich opnieuw tot Gijsen: ‘Het was toch overeengekomen en ik had er u naderhand nog een brief over geschreven dat ik hoegenaamd niet wenschte dat mijn schilderij, uw portret, in het museum van Letterkunde kwam te hangen. Nu zie ik bij toeval een nummer van “Ons Land” waar het staat afgebeeld. Dat vind ik niet fair, Bert. Waarom? Ik houd er aan dat het er niet blijft. Het is toch nog steeds mijn “geestelijk” eigendom, zou ik meenen. Houdt gij er toch zóo aan daar te hangen dan moet er maar iets anders op gevonden worden. Ik verzoek u vriendelijk doch dringend deze zaak ongedaan te maken, overigens anders ga ik er zelf op uit’ (AMVC 47074/37).
Actie heeft Van Dyck, ondanks zijn dreigement, waarschijnlijk niet ondernomen, want het portret behoort nog steeds tot de AMVC-collectie en het is net met dit schilderij dat de kunstenaar zelf afzwoer dat Gijsen de geschiedenis in het Letterenhuis is ingegaan. Een nieuwe tekening is er hoogstwaarschijnlijk nooit gekomen, want niet lang na dit incident tussen beide vrienden vertrekt Gijsen naar de VS, terwijl Van Dyck reeds in 1951 sterft. Rest de vraag of de schilder de voorstudie voor het olieverfschilderij ooit nog heeft teruggevonden en of het die is die Muls bedoelde. Voorlopig blijft het enige bekende portret van Gijsen door Van Dyck dit ‘conterfeitsel als Amerikaan’.