Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 57
(2008)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Van Pax Romana tot Pax Christiana
| |
Keizerscultus en Pax RomanaIn 31 v.C. maakte keizer Augustus door zijn overwinning in de slag bij Actium een einde aan een lange periode van bloedige burgeroorlogen. Hij ontwikkelde zich in de voorstelling van het Romeinse volk al snel tot een soort halfgod, die de mensheid het kostbaarste goed had geschonken, met name de Pax Augusta, de ‘verheven’ vrede. In vergelijking met de voorgaande eeuw realiseerde Augustus een lange periode van vrede, rust, stabiliteit, zekerheid en welvaart. De hele Augusteïsche communicatie verkondigde trouwens deze boodschap. De huldeblijken die de keizer ten deel vielen, kregen al spoedig een religieuze dimensie. Een opschrift van Priëne in Turkije van 9 v.Chr., dat werd opgericht naar aanleiding van de verjaardag van Augustus, getuigt hiervanGa naar eindnoot1: De voorzienigheid heeft ons en de toekomstige geslachten deze man als redder (soter) gezonden. Hij zal de oorlog beëindigen en alles ordenen. De geboorte van de god heeft aan de wereld de blijde boodschap (evangelia) gebracht. Met zijn geboorte begint een nieuwe tijdrekening.Voor een niet geïnformeerde lezer lijkt deze passage ongetwijfeld van een christelijke inspiratie. Toch heeft de tekst betrekking op ■ Fragment van de Ara Pacis met de voorstelling van Tellus
keizer Augustus. Door een einde te stellen aan oorlogen is hij de redder van de huidige en toekomstige generaties. In dit opschrift weerklinkt een echo van de sentimenten zoals Horatius die in het Carmen saeculare van 17 v.C. schreefGa naar eindnoot2: Vrede en getrouwheid durven weer verschijnen, eergevoel en achting en de vroegere deugden doen hun herverschijning en, met volle horen, overvloed en weelde. En in zijn eerste ecloge noemt Vergilius Augustus, die toen nog Octavianus heette, een god waarvoor hij plengoffers op zijn huisaltaar brengtGa naar eindnoot3: Een god schonk mij dit onbezorgde leven! want god blijf ik hem noemen, Meliboeus: het bloed van een jong ooilam uit mijn kooien zal dikwijls nog zijn huisaltaar bespatten. Vergilius beperkte zich echter niet tot vredeswensen en vreugde. Hij verwees in het zesde boek van de Aeneis ook naar de politieke betekenis van de Augusteïsche vrede, de imperiale missie die in de vredesidee concreet als een richtlijn voor ‘buitenlandse politiek’ is vervat. Die missie van Rome wordt door Anchises, de vader van Aeneas, duidelijk als volgt verwoord: Maar gij, Romein, bedenk dat gij de volken onder uw hoge heerschappij moet dwingen want dat zal uw genie zijn: aan de vrede een vaste wet opleggen, wie overwonnen zich op genade overgaven sparen en helemaal te neer slaan die u tarten.’Ga naar eindnoot4 De basis voor de vrede lag in de eenheid van rijk en bestuur. Maar tegelijk was het geen specifiek concept voor een wereldvrede die boven een vrede op basis van een imperiale hegemonie uitsteeg. De Pax Romana als politieke idee bleef tegelijk specifiek beperkt tot het gebied van het Romeinse Rijk. Wereldvrede betekende weliswaar een staking van krijgsverrichtingen, maar enkel binnen de grenzen van het Imperium Romanum. Vrede werd zo een concept voor binnenlandse politiek ondersteund door het romaniseringsproces. De woorden van Anchises verwijzen minder naar de volkeren buiten de grenzen van de Romeinse wereld, maar veeleer naar de volkeren die deel uitmaakten van het uitgestrekte Imperium Romanum en die tegen de Romeinse overheersing en hegemonie in opstand kwamen. | |
[pagina 107]
| |
Wanneer wij de processen bekijken, die na de verovering van onze contreien op gang kwamen, dan zien wij dat binnen de romanisering van de bevolking godsdienst en keizerscultus een voorname plaats innemen. Zoals elders in het Romeinse rijk was in Gallia Belgica de provinciaal-Romeinse godsdienst een zeer complex gegeven. Verscheidene aspecten waren hierin samen aanwezig: de officiële Romeinse goden, de keizerscultus, Keltische en Germaanse goden, matronen en moedergodinnen, de mysterieculten en vanaf de 4de eeuw het Christendom. Voor ons betoog is specifiek de keizerscultus van belang. Verering van de officiële goden, keizerscultus en romanisering gaan hand in hand. Het is dus niet te verwonderen dat de Romeinse godsdienst en specifiek ook de keizerscultus in alle windstreken van het Imperium Romanum een grote verspreiding kende, vooral ook omdat die door een uitgekiende propagandamachine werd ondersteund.
De Romeinse godsdienst was een erg formele godsdienst. Dit was ook in onze contreien zo. Uit de grote hoeveelheid opschriften met godsdienstige inslag die tot ons zijn gekomen, blijkt immers niet zozeer de diepe religiositeit van de Gallo-Romeinse bevolking, maar veeleer het verlangen de goden aan zich te binden en met hen een soort overeenkomst te sluiten. Een cruciale formule in talrijke opschriften op altaren is ‘votum solvit libens merito’ - ‘hij lost zijn gelofte graag en met reden in’. Met de plaatsing van een altaar in het heiligdom van een godheid werd een gelofte nagekomen. Deze gelofte was in zekere zin een overeenkomst tussen de godheid en een persoon die klaarblijkelijk tot wederzijdse tevredenheid was verlopen. Het was erg belangrijk dat naar gelang de gelegenheid de juiste goden op de juiste wijze werden aanroepen om zo de goddelijke welwillendheid jegens de staat en haar bevolking te bekomen. In die zin was de Romeinse godsdienst erg formalistisch, koel en zakelijk. Het laat zich bijgevolg raden dat de officiële riten en de hiermee verbonden keizerscultus een belangrijke rol speelden in het openbare leven. Toegepast op de keizerscultus betekent het bovenstaande dat de keizer wordt geëerd als bewaarder van vrede en welvaart. Hiervan vinden wij ook in de Lage Landen voorbeelden. Een goed voorbeeld van de keizerscultus tijdens de tweede eeuw zijn de opschriften die in onze contreien en het Rijnland worden aangetroffen met de vermelding ‘In h(onorem) d(omus) d(ivinae)’ te vertalen als■ De lupitergigantenruiter van Tongeren (Foto: KIK)
‘Ter ere van het goddelijke (= keizerlijke) huis’. Deze formule koppelt de verering van het keizerlijke huis aan dat van de goden. Een mooi voorbeeld hiervan is het volgende opschrift dat werd gevonden in StréeGa naar eindnoot5. In h(onorem) d(omus) d(ivinae) / (Deae) Virathe/thi Supe/rina Sup/ponis (filia) / v(otum) s(olvit) / (ibens) m(erito). | |
[pagina 108]
| |
Ter ere van het goddelijk huis. Aan de godin Virathethis. Superina, dochter van Suppo, heeft haar gelofte graag en terecht ingelost. De verering van het keizerlijke huis wordt in dit opschrift verbonden aan de verering van de Keltische godin Virathethis. Zij was niet alleen de godin van de strijd, maar ook de beschermster van de vruchtbaarheid. Het is misschien overmoedig dergelijke opschriften te verbinden met de communicatie van het keizerlijke huis dat zichzelf doorgaans toch als behoeder van de vrede, de Pax Romana, naar voor schoof. Maar gelet op het formalisme van de Romeinse godsdienst is dit niet onlogisch. De keizer zorgt voor vrede, voorspoed en welvaart, zijn onderdanen danken hiervoor door het plaatsen van wijdigen ter ere van het goddellijke keizerlijke huis. Van de godin Virathethis naar de vruchtbare moedergodinnen is slechts een kleine stap. Zij zijn een duidelijk voorbeeld van de Gallo-Germaanse tradities en vormen in de klassieke wereld een gavarieerde groep die eigen is aan Gallië. In hen komt de idee van het moederschap in zijn volste betekenis tot uiting en daarom dragen zij vaak de symbolen van de aardse voorspoed. De Romeinen hadden hiervoor Fortuna, de geluksgodin die een heel werkveld bestrijkt. Zij beschermde niet alleen het individu, maar ook bij voorbeeld de opbrengsten van de landbouw.
Eén van de belangrijkste vondsten te Tongeren in verband met de keizerscultus is de lupitergigantenruiter. Deze sculptuur bekroonde een zogenaamde lupitergigantenzuil. Opmerkelijk is dat de ruiter twee giganten bedwingt, terwijl bij een normale beeldengroep slechts één gigant ter aarde ligt. Dit soort monumenten was karakteristiek voor het bestuursdistrict van de Tungri. Belangrijk voor onze gedachtengang is de idee die achter deze monumenten schuilgaat. Over de betekenis van dergelijke monumenten zijn nogal wat discussies gevoerd. De strijd tussen de goden en de giganten is in oorsprong een oud Grieks motief. Hier krijgt het thema een inheems karakter. De giganten zijn de overwonnen tegenstanders van de ruiter. Zij symboliseren de duistere, onderaardse wereld, de chtonische krachten, de wanorde. De ruiter draagt de kentekenen van de oppergod lupiter, in onze contreien vereenzelvigd met Taranis. Het gaat in feite om de strijd tussen twee tegengestelde krachten met de overwinning van het goede op het kwade, van het leven op de dood, van de orde op de chaos. In feite gaat het hier om de allegorisch voorstelling van de oppergod, geïncarneerd door de keizer die zijn vijanden neerwerpt. De lupitergigantenruiter is zo een wezenlijk onderdeel van de keizerlijke propaganda en de officiële keizerscultus. Er bestond een nauwe band tussen de keizerscultus en de idee van de Pax Romana. De persoon van de goddelijke keizer was de behoeder van vrede, rust en voorspoed. Ook hierin lag de basis van de Romeinse vredesidee. | |
Van Pax Romana naar Pax ChristianaIn de erg formalistische Romeinse godsdienst en keizerscultus ontbrak echter iets. Mensen hadden behoefte aan een godsdienstbeleving die appelleerde aan het innerlijke. Aan die behoefte voldeden de oosterse mysterieculten. Deze culten spraken ook de mensen in Gallia Belgica klaarblijkelijk erg aan. De Mithras-cultus in Tienen getuigt hiervan. Sedert het begin van de keizertijd waren zij in het Romeinse Rijk officieel erkend en hun aanwezigheid in Gallia Belgica vanaf de Antonini wijst op een diepgaande hervorming in de godsdienstige opvattingen. De classis Germanica, waarin ook militairen van oosterse herkomst dienst deden, speelde vermoedelijk een rol in de verspreiding van de verschillende oriëntaalse religies in de Rijnregio en de aangrenzende Lage Landen. Het Christendom was nauw verbonden met deze mysterieculten.
Wat betekent dit voor de ontwikkeling van de vredesgedachte? De Romeinse vredesidee vertrok vanuit een militaire superioriteit ten overstaan van onderworpen volkeren die binnen het Romeinse Rijk leefden. In de figuur van de keizer lag de voorwaarde voor de vrede besloten. De Pax Christiana voegde een nieuwe dimensie toe aan de vredesidee. Dit was in wezen een religieuze dimensie die zowel op de persoonlijke als de gemeenschappelijke vrede betrekking had. Naar die persoonlijke vrede verwijst bij voorbeeld de formule HIC QUIESCIT IN PACE - Hier rust in vrede - die in talrijke inscripties op graven voorkomt. Met de dood vindt de overledene vrede in het Rijk van God. De vredesidee is betrokken op de persoon en het innerlijke en ontdaan van zijn formalisme. Maar de religieuze dimensie kwam onder meer ook tot uiting in het begrip concordia dat bij de Romeinen onbekend was gebleven. Concordia is te verstaan als de eenheid van alle gelovigen die samenleven in harmonie, betrokken op God en zijn Rijk op aarde. De Christenen vormen een gemeenschap in het geloof in God. Hierdoor steeg de Pax Christiana ver uit boven het Romeinse concept van een vrede dat zich beperkte tot de volkeren binnen het rijk, van een vrede ook die in wezen een ‘gewapende’ vrede was. Deze wereldvrede beperkte zich niet enkel tot de inwoners van het Romeinse Rijk, maar strekte zich uit over alle mensen die hoorden tot de christelijke gemeenschap waar ter wereld ook. Op het ogenblik dat het Christendom een ruimere verspreiding kende en aan invloed won, kreeg de christelijke vredesidee verder ook een politieke dimensie. Het Christendom werd immers geleidelijk een ideologische factor in het bestuur. God, en niet langer de keizer, was de redder en de behoeder van de wereldvrede.
Het verschijnen van de Ware God als ideologische factor betekende de aanvang van het moeilijke debat tussen Kerk en Staat. Dit blijkt ook uit de historische en archeologische gegevens in Gallia Belgica. Volgens Sulpicius SeverusGa naar eindnoot6 verspreidde het Christendom zich slechts laat en langzaam in Gallië. Maar, reeds op het einde van de tweede eeuw zouden er volgens Irenaeus, de bisschop van Lyon, in Germanië christelijke gemeenschappen geweest zijn.Ga naar eindnoot7 Een grafopschrift in Griekse hexameters, dat in 1974 in Lyon werd ontdekt, bevestigt misschien het bestaan van deze gemeenschappen in Gallia Belgica sedert de tweede helft van de tweede of uiterlijk de derde eeuw.Ga naar eindnoot8 De oosterse mysterieculten hadden al geruime tijd de weg naar | |
[pagina 109]
| |
■ Mijlpaal van Decius, afkomstig van het Wateringse Veld bij Den Haag
onze contreien gevonden en het Christendom was voor vele mensen uit die tijd niet meer dan één van die nieuwe godsdiensten. Op het ogenblik dat deze godsdienst hier ingang vond, had hij reeds een turbulente geschiedenis achter de rug. Onder meer de halstarrige weigering van de Christenen om te participeren in de keizerscultus leidde tot ernstige spanningen. De vervolgingen onder Nero in 64Ga naar eindnoot9 en Traianus (98-117)Ga naar eindnoot10 waren eerder incidenten, hoe gruwelijk zij ook waren. Totaal anders was de systematische christenvervolging tijdens het bewind van Decius (249-251). Wij weten niet of de christelijke gemeenschappen in de Lage Landen hier onder hebben geleden. Ook over eventuele vervolgingen in Trier vernemen wij niets. Een bijzonder fenomeen trekt echter in dit kader wel de aandacht. Het is immers opmerkelijk dat van het tweejarig bewind van Decius in de Gallisch-Germaanse provincies twaalf mijlpalen bewaard bleven waarvan negen in Germania Inferior en Superior. In de Lage Landen werd een eerste mijlpaal gevonden in het Wateringse Veld bij den Haag, een tweede in Rijswijk. In het begin van zijn regering werd keizer Decius geconfronteerd met een geheel van politieke, militaire, economische en sociale factoren die karakteristiek waren voor de zware crises van de derde eeuw. Als energiek keizer trachtte hij een beleid te voeren waarin het herstel van de officiële staatscultus een belangrijke rol speelde. Tot in het kleinste dorp in het hele rijk werden de inwoners geregistreerd en opgeroepen de voorgeschreven eer te betuigen. Dit was een offer ter ere van Romeinse goden en de goddelijke genius van de keizer,Ga naar eindnoot11 voor de Romeinen louter een daad van loyaliteit, voor de Christenen een religieuze handeling en in hun geloofsovertuiging dus totaal onaanvaardbaar. De keizer liet er op toezien dat dit in al de centra op een correcte wijze gebeurde. Tegen weigeraars moest de Romeinse overheid wel hard optreden. Een algemene christenvervolging was het gevolg. Nu is het wel opmerkelijk dat de twaalf mijlpalen van Decius, die in noordwest Europa werden gevonden, steeds ter ere van de keizer werden opgericht. De oprichting van de mijlpalen van het Wateringse Veld en van Rijswijk gebeurde door het Municipium Aelium Cananefatium (Voorburg). Gelet op de historische context was de wijding van de mijlpaal aan de keizer een teken van collectieve trouw. Was er omstreeks 250 een belangrijke christelijke gemeenschap in de civitas-hoofdstad van de Cananefates en werd op die manier het edict van de keizer omzeild? Wij weten het niet, maar het heeft er wel enige schijn van. Met de regering van keizer Diocletianus flakkerden de vervolgingen nog één maal in alle hevigheid op. In de Gallische provincies, die onder Constantius ressorteerden, verliepen deze vervolgingen echter zonder bloedvergieten. LactantiusGa naar eindnoot12 vertelt hierover meer: Want Constantius, die niet de indruk wilde wekken dat hij van de voorschriften van zijn superieuren afweek, liet toe dat men de plaatsen waar men samenkwam, dit wil zeggen de muren die men opnieuw kon opbouwen, verwoestte. De echte tempel Gods echter, die in de mensen is, bewaarde hij ongedeerd. Uit deze passage blijkt dat Constantius, één van de vier regenten, een relatief gematigde politiek voerde en de harde vervolgingsedicten niet ten uitvoer bracht. De christelijke gebedshuizen werden weliswaar verwoest en het Christendom was een verboden godsdienst. Van martelaars was echter geen sprake. In 313 versloeg keizer Constantijn zijn rivaal Maxentius in een beslissende veldslag bij de Milviusbrug over de Tiber. Na deze veldslag stelden Constantijn en Licinius het zogenaamde ‘Tolerantie-edict van Milaan’ op. Dit hief de laatste beperkingen voor het Christendom op, waarborgde de religieuze neutraliteit van de overheid en gaf de verbeurde goederen terug aan de Kerk. Christen zijn was niet langer een risico. | |
De Pax Christiana archeologisch bekekenDoor het tolerantie-edict van Milaan kon het Christendom zich dus geleidelijk ontplooien. Dit is ook in de archeologie van de Lage Landen merkbaar. De eerste christelijke kerken vestigden zich in de steden. Ten laatste op het einde van de derde eeuw was er in Trier een christelijke gemeenschap en een bisschop. De eerste betrouwbare berichten over het Christendom in de civitas Tungrorum dateren uit de vierde eeuw wanneer overal het aantal bisschopszetels zich vermenigvuldigde. Maternus, de bisschop van Keulen, wordt genoemd als de stichter van de bisschopszetel in Tongeren. Sint-Servatius is er de eerst bekende bisschop. De aanwezigheid van Sint-Servatius toont aan dat hier in de vierde eeuw een christelijke gemeenschap aanwezig was. Over deze en andere | |
[pagina 110]
| |
■ Priesterbank van een vroeg-christelijk gebedshuis, gevonden tijdens opgravingen in de O.-L.-Vrouwebasiliek in Tongeren [VIOE]
gemeenschappen weten wij zeer weinig. De bronnen zwijgen. Gezien de moeilijke tijden tot het Tolerantie-edict van 313 is dit eigenlijk niet zo verwonderlijk. Maar ook de archeologische sporen van dit vroegste Christendom zijn schaars en de interpretatie ervan is vaak voor discussie vatbaar. De eerste gebedshuizen zijn niet herkenbaar. Vóór het Tolerantie-edict waren dit immers meestal privaathuizen en dit zal na 313 ook nog geruime tijd het geval geweest zijn. Traditioneel nam men aan dat in Tongeren een laat-Romeinse basilica, de bisschopskerk van Servatius, aan de huidige Onze-Lieve-Vrouwe-Basiliek voorafging. Dit vermoeden berustte op de ontdekking in 1912 van de grondvesten van een absisvormige bouw onder de huidige basiliek. Recent archeologisch onderzoek toonde inmiddels aan dat een gebouw uit de vierde eeuw in de eerste kerk uit de vijfde eeuw was geïntegreerd. De absis zelf maakte oorspronkelijk deel uit van een stadswoning of een badgebouw. In de absis stond iets bijzonders, een ‘religieus teken’, en enkele eeuwen later bleek dat nog het geval. De ‘kerk van Sint-Servaas’ komt bijgevolg opnieuw in beeld. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een christelijke geloofsgemeenschap werden ook gezocht in de begravingen. Vanaf het einde van de tweede eeuw zien wij een verandering in de dodencultus. Onder Germaanse invloed vond geleidelijk aan in de loop van de derde eeuw de inhumatieritus naast de crematieritus ingang. De overledene werd vaak in een eenvoudige, houten kist begraven. Een stenen of een loden sarcofaag waren een zeldzaamheid. Soms treffen de archeologen een houten of een gemetselde grafkamer aan. In regel gaven de familieleden tot in de vierde eeuw aan hun dierbare overledenen giften voor de laatste reis mee. Tijdens de vijfde eeuw zien wij twee duidelijke groepen ontstaan. Het gaat om graven met bijgaven en graven zonder bijgaven. Omdat zij vaak naast elkaar voorkomen, zijn de archeologen van oordeel dat het onderscheid sociaal-religieus bepaald is. Dergelijke begravingen zonder bijgaven zijn echter nog geen bewijs van het christelijke geloof van de overledene. Andere criteria zijn hiervoor nodig. De oudere vondsten van zogenaamd christelijke graven uit de beide grafvelden van Tongeren zijn vaak onvoldoende betrouwbaar. De beperkte gegevens die beschikbaar zijn, wijzen evenwel op een kleine christelijke gemeenschap in de stad. Interessant in dit kader is het archeologisch onderzoek dat in 1982, 1987 en 1990 in de Jaminéstraat, 150 meter buiten de Maastrichterpoort op het noordoostelijk grafveld werd doorgevoerd. Ca. 200 skeletgraven werden blootgelegd. De overwegend west-oostelijke oriëntatie, het ontbreken van de traditionele bijgaven, opvallend veel kindergraven en vooral de vondst van een zilveren ring met een ingegraveerd christogram leidden tot de conclusie dat dit gedeelte van de necropool een christelijk karakter had. Ongetwijfeld christelijk zijn ook enkele merkwaardige graftomben van de zuidwestelijke begraafplaats. Het dubbelgraf, dat in 1880 werd ontdekt in de brikkenbakkerij Christiaens-Vanderijt, was beschilderd met guirlandes, lauwerkransen en duiven met een palmtak in de bek. De motieven waren in rechthoekige velden gevat. Op de binnenwanden van een in tufsteen gemetselde grafkamer die in 1876 langs de weg naar Bavay aan het licht kwam troffen de ontdekkers sporen van beschildering aan. Tussen twee gebogen palmranken stond een christogram. Andere ‘christelijke’ vondsten in en rond Tongeren zijn onvoldoende betrouwbaar.
Servatius bracht volgens de middeleeuwse traditie tijdens de tweede helft van de vierde eeuw zijn bisschopszetel van Tongeren naar Maastricht over waar hij omstreeks 384 overleed. Hiermee nam Maastricht ook de rol van Tongeren als centrum van de civitas Tungrorum over. Of was Maastricht tijdens de vierde eeuw een zogenaamde uitwijkresidentie van Tongeren? Gregorius van ToursGa naar eindnoot13 vermeldt dat pelgrims het graf van Sint-Servatius op bijzondere wijze vereerden. Over zijn graf was een houten grafkapel gebouwd. Maar ook in Maastricht blijven typisch christelijke vondsten een zeldzaamheid. De graven in het pandhof van de Sint-Servaaskerk die west-oost georiënteerd zijn en geen bijgaven bevatten zijn vermoedelijk | |
[pagina 111]
| |
■ Zilveren ring met Christogram [PGRM]
wel christelijk. In en rond de bedevaartskerk werden ook een aantal vroegchristelijke grafstenen met inscripties gevonden. Het oudste grafopschrift is dit van Amabilis. Het dateert zeker uit de vijfde eeuw. De tekst luidt: (H)ic pausat / Amabeles / in C(h)risto / q(u)i vixit an(nos) / [IIII] m(enses) VI d(ies) XII Hier rust Amabilis in Christus die vier jaar, zes maanden en twaalf dagen leefde. Dit gedenkteken voor een kind is merkwaardig, net zoals al die kindergraven op het noordoostelijk grafveld van Tongeren. Ook de grafsteen van het driejarige meisje Aluvefa is zeker christelijk, net als een grafsteen met opschrift, kruisen en druiven. Beide gedenktekens dateren misschien uit de vijfde, maar vermoedelijk eerder uit de zesde eeuw. Talrijke vroeg-christelijke grafinscripties zijn zo in Germania Prima en Secunda evenals in Belgica Prima en Secunda aan het licht gekomen. Onder meer in Keulen en Trier, om slechts deze steden te vernoemen, werden vele exemplaren gevonden. Het zijn vaak eenvoudige grafstenen die met de onderste helft in de aarde werden ingegraven. HIC IACET, HIC QUIESCIT IN PACE - hier rust in vrede luidt vaak de duidelijk christelijke aanvangsformule. De inscriptie vermeldt de naam, het beroep en de ouderdom van de overledene. De grafplaten voor jong gestorven kinderen zijn opmerkelijk talrijk. Het christogram of het kruisteken met de alfa en de omega vergezellen de tekst. Ook duiven treffen wij vaak aan. Het is klaar: het Christendom lijkt op zijn beurt fundamentele veranderingen in de grafkunst te bewerkstelligen. Vanaf nu lijken vooral eenvoudige graven de regel te zijn.
Het belang van Doornik als civitas-hoofdplaats tijdens de late Oudheid wordt nogmaals onderlijnd door de stichting van het bisdom Doornik, uiterlijk in 486. Voor de vierde eeuw is er geen bisschop bekend voor Doornik. Uit de brieven van Paulinus van Nola 14 weten wij wel dat Victricius, de bisschop van Rouen (ca. 330-ca. 407), tijdens het derde kwart van de vierde eeuw bij de Nervii en de Morini aan actieve missionering deed. Eleutherius van Doornik (ca. 455-531 /2 ) was er de eerste gekende bisschop. Hij was dus een tijdgenoot van Childeric en Clovis en behoorde vermoedelijk tot een lokale vooraanstaande familie. Maar net als in Tongeren en Maastricht blijven de archeologische aanwijzingen ondertussen erg bescheiden. Het archeologisch dossier van Doornik blijft ook tijdens de vierde en de vijfde eeuw erg overvloedig aan lacunes. Veel kerken werden in die periode gebouwd boven de graven van echte of vermeende bisschoppen en martelaars. De hoger vermelde Sint-Servaaskerk te Maastricht is hiervan een goed voorbeeld. Beperkte getuigenissen laten misschien toe religieuze constructies te veronderstellen die eventueel verband kunnen houden met de missie-ijver van bisschop Victricius. De eerste kerk van Doornik dateert echter pas uit de zesde eeuw. Hiermee moeten wij het dan voorlopig stellen.
De vondsten op het platteland zijn nog schaarser. Wij zijn verplicht genoegen te nemen met een glazen ring met christogram uit Matagne-la-Grande en een bronzen sierschijf met christogram uit de laat-Romeinse nederzetting van Neerharen-Rekem. Een identieke sierschijf is ook uit Trier bekend. Het kleinood getuigt van de missionering van Servatius vanuit Tongeren of Maastricht en het toont tegelijk aan dat ook in de landelijke nederzettingen de bevolking vrij vroeg met het christendom in contact kwam. Dit gebeurde op allerlei manieren. In het begin van de vijfde eeuw ontstond bij voorbeeld in de geometrische radstempelversiering een christelijke variant. In de segmentjes van de radstempelbanden komen nu kruismotieven, christogrammen, duiven, druiventrossen en wijnkelken voor. Deze christelijke kommen waren vooral het werk van de pottenbakkers uit Châtel Chéhéry in de Argonne. Onder meer in Gennep kwamen zij aan het licht. Gelijkaardige motieven komen ook voor op glazen komen die werden gevonden in vijfde-eeuwse graven in onder meer Eprave, Haillot, Namen, of Vieuxville. Getuigen deze objecten van een zich langzaam verspreidend christendom, zij bewijzen echter geenszins dat hun eigenaars ook daadwerkelijk christenen waren.Ga naar eindnoot14 |
|