| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ Ignaas Devisch - Marc De Kesel (red.)
Fundamentalisme face to face. Klement / Pelckmans, Kampen, 2007, 184 p. 19,95 €.
Fundamentalisme geldt als de grootste bedreiging voor de politieke en maatschappelijke orde.
Dat voorlopig niets erop wijst dat het fundamentalisme vermindert, maakt de bedreiging alleen maar erger. Is het Westen te tolerant geweest en zijn het democratische en multiculturele project aan het einde van hun Latijn gekomen? Hoog tijd om de uitdaging met het fundamentalisme aan te gaan, het fenomeen grondig te bestuderen en wegen te zoeken naar een open samenleving voorbij het fundamentalisme. De tien auteurs van Fundamentalisme face to face doen alvast een stap in die richting en belichten vanuit diverse invalshoeken dat doorgedreven traditionalisme. Voor Marc De Kesel is dat extreme antimodernisme tegelijk een typisch modern fenomeen. De fundamentalist gebruikt immers de moderne technieken om zijn boodschap te verspreiden en om wat voor hem heilig is, aan anderen op te dringen, schrijft ook Ignaas Devisch. De islamitische jihad hangt volgens Sami Zemni en Marlies Casier nauw samen met de globalisering en de groeiende nabijheid van culturen. Te moeten zien dat het Westen de wereld uitbuit en baadt in luxe, wekt de woede op van de vele arme moslims in het Midden-Oosten. Al te gemakkelijk wordt bij fundamentalisme aan de islam gedacht. Toch bestaat dat fenomeen in alle godsdiensten en ideologieën. Zo heeft Evert van der Zweerde het over het traditionalisme in de Russisch orthodoxe kerken licht Henk Oosterling het fundamentalisme van moderne vertogen toe. Dat vooral onze westerse politiek, ons rechtssysteem en de tolerantie door het fundamentalisme worden bedreigd, blijkt uit de andere bijdragen van Dirk De Schutter, Remi Peeters, Marc Schuilenburg en Patrick Loobuyck. Dit is duidelijk een boek dat voert naar een beter begrijpen van onszelf en de ander.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Samuel IJsseling & Ann Van Sevenant
Wat zou de wereld zijn zonder filosofie? [Inl. Jacques De Visscher], Klement / Pelckmans, Kampen, 2007, 176 p. 17,95 €.
Filosofen worden ervan verdacht iets nutteloos te doen en maar wat te filosoferen, merkt Jacques De Visscher op in zijn voorwoord bij het boek Wat zou de wereld zijn zonder filosofie? In kringen waar nut en rendement centraal staan, heeft De Visscher, net als alle filosofen, meer dan eens de vraag gekregen: Waartoe dient dat filosoferen? Die vraag is niet in een handomdraai te beantwoorden, daar is een heel essay voor nodig, zoals uit dit boek blijkt. De auteurs willen daarmee de niet-filosoof inleiden in wat filosofie is, al kan ook de filosoof door de herkenbaarheid van wat wordt beschreven, aan de lectuur veel plezier beleven. Tegelijk oogt het boek als een huldeboek voor Samuel IJsseling. Tot tien jaar geleden doceerde hij Moderne en Hedendaagse wijsbegeerte aan de Leuvense filosofiefaculteit. Voor velen in ons taalgebied was hij een leermeester in de filosofie, die het denken van Martin Heidegger en Jacques Derrida toegankelijk maakte. Toch is dit huldeboek niet door diverse auteurs geschreven, veeleer is de gehuldigde zelf aan het woord. Ann Van Sevenant stelde een anthologie samen uit het oeuvre van IJsseling en ging met de leermeester in gesprek over verwondering, dankbaarheid, onthechting en vertrouwen. De grondvragen van de wijsbegeerte zijn altijd dezelfde, al worden ze telkens enigszins anders benaderd. Vanuit de verwondering en het ondervragen van wat niet vanzelfsprekend is, wijzen filosofen op wat voorbij het onmiddellijk bruikbare ligt. Ze stellen vragen over het waarom van de dingen, of zoals Socrates al wist: een leven dat zichzelf niet ondervraagt, is geen menswaardig bestaan.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Bart Mesotten
Valse profeten. Honderden Bijbelse woorden en uitdrukkingen te gast in het Nederlands. Altiora, Averbode, 2007, 644 p. 36,50 €.
Naast een geloofsboek is de Bijbel ook een van de hoogtepunten uit de wereldliteratuur. In die zin oefende dat heilige boek een grote invloed uit op de cultuur in het algemeen en op de taal in het bijzonder. Vooral de vertalingen van de Bijbel in de taal van het volk onder invloed van de Reformatie verrijkten de volkstaal met tal van spreuken en uitdrukkingen. Voor het Nederlandse taalgebied was de Statenvertaling van 1736 van onschatbare waarde, maar ook recente vertalingen lieten hun sporen na. Zo blijkt uit de exegetisch-taalkundige studie van de Nachwirkung van de Bijbelse geschriften in onze taal, waarin Bart Mesotten aantoont dat ‘honderden Bijbelse woorden en uitdrukkingen te gast zijn in het Nederlands’. Die woorden en gezegden gingen een eigen leven leiden, kregen vaak nieuwe betekenissen, maar Mesotten plaats ze in zijn woordenboek terug in hun oorspronkelijke context. Net zoals in zijn vorige woordenboek Van aalmoes tot Zwitserse garde (2004), waarin hij de etymologie en betekenis van duizend woorden rond religie toelichtte, bespreekt de norbertijn van Averbode in alfabetische volgorde van aalmoes tot zweet - van ‘Als je aalmoezen geeft, bazuin dat dan niet rond’ (Mt. 6,3) tot ‘In het zweet uws aanschijns’ (Gen. 3,19) - de geijkte begrippen en spreekwoorden. De classicus die zich toelegde op de Japanse versvorm haikoe en steeds meer etymologische studies ondernam, blijkt met dit Bijbelse citatenboek tegelijk een degelijke exegeet en taalkundige te zijn, die speurt naar de diepere betekenis van woorden. Zo helpt hij alvast ‘de Babylonische spraakverwarring’ uit de wereld.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ Bernard Dewulf
Naderingen: kijken en zoeken naar schilders. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 223 p. € 19,90
Zes jaar na Bijlichtingen (2001) verschijnt van dichterjournalist Bernard Dewulf (1960) opnieuw een bundel met kunstbeschouwingen. Zelf gewaagt de auteur in het ‘Woord vooraf’ van ‘toenaderingspogingen’. Hij onderneemt ze ‘in het volle besef dat de blik bodemloos is, en elke toenadering een omhelzing van de afstand’. Dewulfs toenaderingspogingen nemen in het boek verschillende vormen aan: essays, gesprekken, reisverhalen. Naderingen bevat 17 bijdragen over schilders en één essay over ‘het grootste schilderij’: de zee. Zowel dode als levende, binnen als buitenlandse kunstenaars komen aan bod: van Bonnard, Picabia en De Staël over Spilliaert, De Keyser, Raveel en De Cordier. Een uitspraak van Bonnard: ‘Er zijn weinig mensen die kunnen kijken, die hélemaal kunnen kijken. Als ze konden kijken, zouden ze meer begrijpen van de schilderkunst.’ Eén ding is zeker: Dewulf kán kijken. En wat meer is: hij kan er ook over schrijven. Zijn discours is leesbaar. Klare taal, met een dichterlijk randje. Goede beschouwingen over kunst luisteren nauw. Dewulfs innerlijke gehoor werkt wat dat betreft optimaal. Hem lezen, is dan ook thuiskomen in de kunst waarover hij schrijft. Al kijkend en zoekend komt hij tot ‘waarheden’ als: ‘Nergens is immers het risico op louter bevalligheid zo groot als in de loutere abstractie. Daar dreigt de zelfverheerlijking van de verf.’ Een gedachte om minutenlang op te kauwen. Toch beseft Dewulf hoe relatief uitspraken over kunst als de voorgaande wel zijn. Zo last hij in zijn beschouwingen geregeld de tussenzin ‘denk ik’ in, en dat is heus geen dooddoener om zijn eigen ‘sérieux’ naar de lezer toe te ondermijnen. Hij méént het. Naar
aanleiding van de schilderijen van Raveel laat hij zich trouwens ook ontvallen: ‘En dichter dan in de buurt komen woorden nooit.’ Daarvoor moet je dus dichter zijn: om te beseffen dat elke onderneming in woorden bij voorbaat gedoemd is te mislukken. Naderingen is dienaangaande een héérlijke mislukking.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ A. Van Ruyssevelt en F. Schrevens (red.)
Zoo beeldig. Wandelen langs beelden en gebouwen van ZOO Antwerpen. Uitg. Mas, Erfgoedcel en KMDA, Antwerpen, 2007, 204 p. €20,00
Iedereen weet dat op het domein van de zoo in Antwerpen een uitgelezen verzameling beelden staan en dat ook bepaalde gebouwen ervan meer dan onze aandacht verdienen. Deze historische monumenten, die logischerwijze wel allemaal in verband met deze dierentuin kunnen worden gebracht, werden nu geïnventariseerd en beschreven. Ook wordt aandacht gevraagd voor de geschiedenis van de zoo. Verschillende auteurs werkten aan deze publicatie mee: Antoon Van Ruyssevelt, Fernand Schrevens, Ramsey Nasr, Giovanni Visini en Frank Herman. Het fraai uitgegeven bqek is verder rijkelijk verlucht met foto's uit de oude doos, maar uiteraard ook met recent beeldmateriaal opgenomen door kunstenares Karin Borghouts. De aandacht ligt hier niet op de dieren, wel op de kunstwerken. De inhoud en het fotomateriaal geven ons meteen een beeld hoe door de jaren heen een visie werd ontwikkeld over het park en hoe door de geschiedenis werd omgegaan met het welzijn van de dieren. Leuk is ook dat de indeling gebeurd is aan de hand van een wandeling, waardoor ieder plekje kan worden ontdekt. Bij het boek hoort ook een los blad als een wandelgids door het domein.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Umberto Eco (red.)
De geschiedenis van de lelijkheid. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, 455 p. € 35
Na De geschiedenis van de schoonheid uit 2004 stelde Umberto Eco nu De geschiedenis van de lelijkheid samen. Lelijkheid en schoonheid worden meestal als elkaars tegengestelden voorgesteld, al hoeft het niet zo te zijn dat het lelijke een tekort aan
| |
| |
of het tegendeel van het schone is. Aan het lelijke op zich zit eveneens iets fascinerends. We willen het gezien hebben, ook als het ons met huiver vervult. In een esthetiek van het lelijke wordt de lelijkheid om de lelijkheid gewaardeerd en bijgevolg kan dat lelijke - dat in normale omstandigheden onze afkeer oproept - in een kunstwerk zelfs mooi worden. Dat bewijzen zowel de illustraties die van deze uitgave een prachtig mooi boek maken, als de teksten van kunstenaars en filosofen over dat thema die Eco in dit boek bundelde. Toch maakt een schone weergave van het afstotelijke de lelijke realiteit niet mooi. Kunst maakt de realiteit niet mooier, wel draaglijker. Lelijkheid is net als schoonheid allesbehalve een eenduidig begrip. Daarom is het goed dat de semioloog Umberto Eco de gekozen kunstwerken duidt en een rangorde aanbrengt in de vele soorten slechtheid, sadisme en satanisme. Eco combineert daarbij de historische met de thematische indeling. We vinden het lelijke vooral in kunstwerken over het lijden van Christus en over martelaren, over de duivel en de hel, over monsters en heksen, misgeboorten en opengesneden lijken, zieken en decadenten, carnaval en kitsch. Die thema's tonen aan dat het lelijke zich niet alleen in de natuur voordoet, maar ook in de geestelijke wereld. Dat verklaart meteen de connotatie van het schone met het goede en van het lelijke met het moreel kwade. Maar omdat braaf zijn geen deugd is, genieten we toch van die lelijke prentjes.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Charles Dumas en Leo Endedijk
Meesters en molens. Van Rembrandt tot Mondriaan. Uitg. Waanders Uitgevers, Zwolle, 2007, 28 × 23 cm, 232 p. 24,95 €
Tot 28 mei 2007 liep in het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch een tentoonstelling over molens. Molens horen bij Nederland, net als kaas, klompen en tulpen. 1200 exemplaren hebben de tand des tijds getrosteerd. Destijds waren ze van groot belang, waren ze de motor van de economische, culturele en maatschappelijke ontwikkeling van dit land: drassige gebieden werden erdoor droog bemaald, boomstammen werden erdoor gezaagd, ze maalden graan, sloegen olie, verwerkten klompen, hielpen bij het maken van papier... Bij de tentoonstelling hoort een rijk geïllustreerde catalogus die een overzicht biedt van de uitbeelding van molens in de Nederlandse kunst vanaf Rembrandt tot Mondriaan. Het is dus een iconografisch-thematisch boek dat ingeleid wordt door een artikel over de herkomst en de functie van de molens, geschreven door Leo Endedijk. Het grootste deel van de catalogus bestaat uit de bespreking van bijna 150 schilderijen, tekeningen, aquarellen, etsen en gravures met voorstellingen van molens. Tientallen kunstenaars werden inderdaad in de loop van de eeuwen geïnspireerd door het landschap of een stadsgezicht met wind- of watermolens. Het gaat daarbij soms over beroemde meesters, zoals Rembrandt die trouwens zelf zoon van een molenaar was. Ze verbonden de stoere kracht van de molen dikwijls met het idyllische van het vlakke land. Deze uitgave biedt in elk geval een schitterend overzicht van Noord-Nederlandse kunstenaars die bekoord werden door dit onderwerp en ons meteen unieke panoramische gezichten bezorgen.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Ad. De Roover
Ontmoeting met de romaanse kunst langs de wegen en zijwegen naar Santiago de Compostela. Vlaams Genootschap van Santiago de Compostela, Mechelen, 2007, 304 p. € 28, 00
Over de pelgrimstocht naar Santiago de Compostela bestaat al een uitvoerige literatuurlijst, ook in het Nederlands. Ook het Kunsttijdschrift Vlaanderen heeft er een themanummer over uitgebracht. Allerlei aspecten van de geschiedenis, de kunst en de religieuze betekenis ervan werden tot nu toe ruimschoots toegelicht. Nu verscheen een vlot geschreven uitgave over de romaanse kunst langs de wegen naar dit bedevaartsoord. Het is zoals de folder het aankondigde tegelijk een lees- en kijkboek met ruim driehonderd zwartwit foto's. De schrijver is een kenner van de pelgrimstocht: Adriaan De Roover, pseudoniem van F.A. De Rooy die tientallen voordrachten over dit onderwerp in Vlaanderen gaf. Hoewel het boek een losse kaart met de aanduiding van de diverse sites bevat, is het werk geen toeristische gids met een beschrijving van de te bezoeken plaatsen. De auteur koos voor meer dan vijftig hoofdstukken die verschillende aspecten van de romaanse kunst belichten en vraagt vooral aandacht voor de iconografie en symboliek. In die zin is de titel wat misleidend omdat we aan de hand van deze uitgave - soms met een eigen interpretatie van de schrijver - kunnen kennis maken met de romaanse kunst en dito wereld in zijn ruimste zin.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Ria De Boodt & Ulrich Schäfer
Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk. Davidsfonds, Leuven, 298 p. € 64,50
In de late middeleeuwen genoot de laatmiddeleeuwse Vlaamse retabelkunst internationale bekendheid. Vooral Brussel, Antwerpen en Mechelen genoten aanzien als topproducenten van retabels. De kwaliteit van het beeldsnijwerk en de polychromie waren voortreffelijk; de scènes uit het leven van Christus, Maria of een heilige levendig en vol anekdotiek en emotie. Al deze factoren maakten van deze houten altaarstukken objecten die tot ver over de grenzen gegeerd waren. Uitgeverij Davidsfonds publiceerde afgelopen najaar een kijk- en leesboek over de laatmiddeleeuwse Vlaamse retabelkunst. De auteurs schetsen in hun boek in tien hoofdstukken ondermeer de historische context, de kunstenaars, ambachtslieden en gilden, de gebruikte technieken, de handel in retabels, de kopers en opdrachtgevers, de iconografie. Ook de restauratie komt aan bod. De voetnoten volgen na elk hoofdstuk; het boek wordt afgesloten met een bibliografie en een inventaris van Vlaamse retabels. Het formaat van de afbeeldingen doet niet altijd recht aan de monumentaliteit van de afgebeelde retabels. De keuze om een overvloed aan retabels aan bod te laten komen is daar wellicht debet aan. Toch blijft Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk een fraai koffietafelboek over een aspect van onze kunstgeschiedenis dat ten onrechte altijd wat in de schaduw van de schilderkunst is blijven staan.
[Geert Swaenepoel]
Met het hoofd onder de arm. Academia Press, Gent, 2007, 3 geïllustreerde delen: 496 p. + 70 p. + 208 p. en cd De mijter van Livinus, 50 €.
Van 22 april tot en met 19 augustus 2007 vonden in het Oost-Vlaamse Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens-Houtem de Livinusfeesten plaats. Dat volkse en feestelijke gebeuren doet zich slechts om de vijftig jaar voor en dus haalden beide gemeenten alles uit de kast om van die feesten iets groots te maken. Vertrekkend vanuit de aloude verering voor de heilige Livinus - volgens legenden een lerse missionaris die onze streken kerstende, bisschop van Gent werd en die met uitgerukte tong door onthoofding de marteldood stierf - werd als rode draad door alle activiteiten heen voor de eeuwige marteling gekozen. Internationale gasten zoals de Zuid-Vietnamese Kim Phuc - het meisje dat wereldberoemd werd met de foto waarop ze in paniek na een napalmbombardement wegrende - en de Rus Alexander Ogorodnikov die jarenlang in de Goelag verbleef, getuigden als levende iconen van die eeuwige marteling. Uit de eigen contreien werden pastoor Van Volcxem en de Vlaamse missionaris Serge Berten vanuit datzelfde thema belicht. Die grandioze Livinusfeesten met voordrachten, concerten, fiets- en wandeltochten en religieuze activiteiten zoals een speciaal gecomponeerde Livinusmis leidden tegelijk tot de uitgave van drie boeken en een cd. Het eerste boek in de reeks Met het hoofd onder de arm brengt een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens-Houtem. Het gaat in op de folklore, de geschiedenis, het kerkelijk patrimonium en de artistieke overlevering met betrekking tot de heilige Livinus. Deel twee is gewijd aan de verschillende kunstprojecten waarmee de 1.350ste verjaardag van de legendarische Livinus werd herdacht: de meditatietuin van Philippe Van Isacker, het project ‘zeven weken republiek’ in de kerk met ruimtelijke ingrepen van Honoré d'O, het nieuwe altaar en de nieuwe lezenaar van designer Hans de Pelsmacker,
de tentoonstelling van Etiënne Van Doorslaer - Dom Maur, de creatie ‘untitled’ van Matthieu Ronse en de nocturnes op muziek van Koen Severens en met een poëtische reflectie van Patrick Lateur bij het schilderij ‘De marteling van de heilige Livinus’ van Pieter-Paul Rubens. Het laatste deel in de reeks Met het hoofd onder de arm werd een verslagboek met vooral foto's van de verschillende activiteiten, maar ook met reacties van de deelnemers en tekstfragmenten uit de artikels die de pers aan dat evenement besteedde. Radio 2 Oost-Vlaanderen maakte bij de Livinusfeesten een luisterspel De mijter van Livinus dat als toemaatje bij de drie boeken op cd wordt aangeboden. Een aloude geloofstraditie laat op die manier nog altijd sporen na in onze kunst en cultuur.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Hugo Vanermen, Hedwig Zeedijk & Carine Cuypers
Fiamminghi in Rome. Vlaamse voetsporen in de Eeuwige Stad. Davidsfonds, Leuven, 2007, 320 p. € 24,5
Al eeuwen oefent Rome een grote aantrekkingskracht op de reiziger uit. De reisgidsen die over Rome verschenen zijn kunnen dan ook moeiteloos een bibliotheek vullen. Initiatiefnemer Hugo Vanermen, de rector van de Koninklijke Belgische Kerk en Stichting San Giuliano dei Fiamminghi, tekstschrijver Hedwig Zeedijk, correspondente voor de VRT in Rome en Carine Cuypers, fotografe, vonden toch nog een originele invalshoek voor hun Romeboek. In hun thematische stadsgids stippelen zij zestien meestal korte wandelingen uit langs plaatsen en monumenten waar sporen te vinden zijn van de zgn. ‘Fiamminghi’, Vlaamse schilders, beeldhouwers en andere kunstenaars die vanaf de vroege 16e eeuw naar Rome trokken. Soms waren het kunstenaars wier werk het culturele werelderfgoed behoort. Denk maar aan Bruegel of aan Rubens of Van Dijck Heel dikwijls gaat het om werk van mindere goden. Maar ook dat levert soms verrassende resultaten op. De teksten zijn bondig en informatief en worden aangevuld en afgewisseld door duidelijke kaartjes, kaders met praktische informatie, grondplannen en veel foto's. Fiamminghi in Rome wordt afgesloten door een bibliografie en een lijst van de vermelde Vlamingen. Op de uitvouwbare omslag vind je overzichtskaarten. De lay-out is duidelijk schatplichtig aan de bekende Kapitool Reisgidsen. Een originele gids, die de lezer meevoert naar soms onbekende plekjes of een nieuw facet toont van overbekende monumenten. Het boek is vooral geschikt voor wie de stad reeds eerder bezocht heeft.
[Geert Swaenepoel]
| |
Architectuur
■ Lieven Ascoop (red.)
150 jaar Sint-Annakerk Gent. Een kerkgebouw en zijn bestemming: zorgen voor heden en toekomst. Kerkfabriek Sint-Anna, Gent, 2007, 202 p. 10 €, bestellen via 09/225.97.67 of mieroos@mail.be.
Toen besloten werd de voordrachten van de vieringen bij het 150-jarig bestaan van de Gentse Sint-Annakerk te bundelen, kozen de samenstellers van het gedenkboek er bewust voor niet bij het verleden te blijven hangen. Met diverse bijdragen over de (her)bestemming van kerkgebouwen werpen ze tegelijk een blik in de toekomst. Daarmee stijgt het boek 150 jaar Sint-Annakerk Gent uit boven zijn lokale karakter en roept het op tot een dringend debat over de toekomst van kerkgebouwen. Voor de bisdommen zijn parochies in de eerste plaats gemeenschappen van mensen die samenkomen rond het Woord van God. Niet de kerkgebouwen op zich zijn belangrijk, maar wel wat in
| |
| |
en rond zo'n gebouw gebeurt. Die visie staat in contrast met het standpunt van de burgerlijke overheden. Zij maken zich zorgen over de gebouwen. Dat heeft niet alleen met financiering en subsidiëring te maken, ze zijn evenzeer begaan met de religieuze, cultuurhistorische en identiteitsbepalende waarde van kerkgebouwen. Kerken slopen is dan ook geen optie voor de Oost-Vlaamse gouverneur of voor de Gentse burgemeester. Het zoeken naar neven- of herbestemmingen die aansluiten bij de oorspronkelijke bedoeling en met respect voor de voormalige sacrale betekenis, vraagt bovendien een grondig overleg met alle betrokkenen. Naast kerkelijke en burgerlijke overheden komen ook andere invalshoeken in het boek aan bod. Zo bespreekt architect Marc Dubois naast Belgische voorbeelden twee geslaagde internationale herbestemmingen. De San Fernandokerk in Madrid werd een bibliotheek en de Maastrichtse dominicanenkerk een boekhandel. Die laatste verbouwing won De Lensvelt de Architect Interieurprijs 2007 (zie www.merkx-girod.nl). Die herbestemmingen tot ruimtes voor boeken en stilte zijn zinvoller dan leegstand die uiteindelijk leidt tot vernietiging.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Literair essay
■ Bart Slijper
Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2007, 390 p. € 34,95
De dichter J.C. Bloem werd in mei 1887 geboren als zoon van een burgemeester. Zijn jeugd bracht hij door in Oudshoorn, een idyllisch dorpje in Zuid-Holland. De herinnering aan deze gelukkige periode van zijn leven zou Bloem altijd blijven koesteren. Op zijn vijftiende werd hij getroffen door een sonnet van Jacques Perk en begon hij gedichten te schrijven. Eind 1910 debuteerde hij met twee verzen in het tijdschrift De Beweging. Zijn eerste bundel, getiteld Het Verlangen, verscheen in 1921. Er zouden nog acht bundels volgen. Samen vormen ze een beperkt, maar zuiver en fijnzinnig oeuvre. Bloems Verzamelde gedichten bestaan uit een kleine 160 gedichten. Behalve het onbestemde, onvervulde en onvervulbare verlangen verwoorden ze op indringende wijze het menselijke tekort. Van de verzamelbundel zijn sinds de dood van de dichter in 1966 ruim 50.000 exemplaren verkocht. Daarmee behoort Bloem tot de meest populaire dichters van ons taalgebied.
Bloem leefde in, door en voor de literatuur. De enige ambitie in zijn bestaan was de poëzie. Een maatschappelijke carrière heeft hij nooit gewild. Maar er moest wel geld worden verdiend. Dus sleepte hij zich wanhopig van het ene baantje naar het andere, terwijl hij aan boeken en drank meer uitgaf dan er aan inkomsten binnenkwam. Daardoor ging hij zijn leven lang gebukt onder schulden. Zijn indolentie en drankzucht zijn legendarisch en hebben aanleiding gegeven tot tal van vermakelijke anekdotes. Over Bloem zijn eerder twee biografische schetsen gepubliceerd. Slijper heeft deze en de verdere literatuur over de dichter en de bewaard gebleven documenten bekwaam verwerkt in een doorlopend verhaal, maar tot verrassende of nieuwe inzichten is hij niet gekomen. Daarvoor is hij is teveel aan de buitenkant blijven hangen. En voorzover er verklaringen en interpretaties worden gegeven, zijn die voor het grootste deel aan de bestaande literatuur over Bloem ontleend. Naar eigen zeggen ging het de biograaf om de centrale vraag ‘wie was Bloem?’ (p. 329), maar nergens in deze onderhoudende biografie krijgt de lezer het gevoel dat Slijper tot de kern van Bloems persoonlijkheid is doorgedrongen. Helaas ontbreekt ook een duidelijke plaatsbepaling van de dichter Bloem in de literatuur van de twintigste eeuw.
[Dick van Vliet]
| |
■ Matthijs de Ridder
Aan Borms. Willem Elsschot, een politiek schrijver. Essay. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 232 p. € 18,95
In dit essay probeert Matthijs de Ridder hard te maken dat het omstreden gedicht ‘Aan Borms’ geen misstap was maar gewoon paste in Elsschots politieke gedachtegoed. Zijn uitgangspunt is dat Elsschot en enkele van zijn belangrijkste romanpersonages eigenlijk undercover flaminganten waren. Ik kan hem daarin een heel eind volgen maar hier en daar moet De Ridder toch te hard wringen om de feiten in zijn kraam te doen passen. Zo bestrijdt hij de opvatting dat Lijmen ‘een genadeloze parodie op de reclamewereld’ of ‘een uitvergroting van de mens die als een wolf is voor zijn medemens’ zou zijn, zoals tot nu toe op gezag van vooral Nederlandse critici als Jan Greshoff en Menno ter Braak wordt aangenomen. Volgens De Ridder is het echter geen toeval dat Boormans slachtoffers bijna allemaal uit de katholieke, Franstalige bourgeoisie komen. Daarvoor heeft hij heel wat overtuigende argumenten, die bovendien blijk geven van een gedegen kennis van de Vlaamse geschiedenis. Maar de belangrijke uitzondering in Lijmen, mevrouw Lauwereyssen, is een eenvoudige, bovendien manke, Vlaamse vrouw. Hoe de lepe Boorman, wiens hele lijmonderneming volgens Matthijs de Ridder haast tot in het absurde op een flamingantische ideologie gestoeld is, deze kapitale en ronduit domme fout kon maken, blijft onduidelijk. Het haalt niet de hele theorie onderuit maar het is toch een zwak punt in De Ridders interpretatie van de roman. Er lijkt me ook een discrepantie te bestaan tussen het ‘communisme’ dat Elsschot in Tsjip zou belijden en de uitgesproken bourgeois levensstijl van Alfons De Ridder (alias Willem Elsschot). Zoals het een goed essay betaamt, biedt De Ridders Aan Borms dus voer voor boeiende discussies.
Hier en daar laat De Ridder een feitelijk steekje vallen. Zo leest hij in Van Ostaijens slogan ‘Vive Max / Vive Mercier / Vive / Martel’, in Max wel de Brusselse burgemeester Adolphe Max (maar niet de Duitse rijkskanselier Max von Baden), in Mercier wel de kardinaal (maar niet het champagnemerk) en in Martel niet de Frankische vorst (maar wel het cognacmerk, dat overigens ‘Martell’ gespeld wordt). Voorts zou het bij wet verboden moeten worden dat uitgevers boeken als het onderhavige zonder persoonsnamenregister op de markt brengen.
[Manu van der Aa]
| |
■ Chris Vandenbroucke
Papieren moorden. Een encyclopedisch lexicon van de Vlaamse misdaadliteratuur. Chris Vandenbroucke, Kortrijk, 2007, 300 p. € 22,95
Van de Kortrijkse bibliothecaris Chris Vandenbroucke verscheen in eigen beheer Papieren moorden. Het boek bevat naast een gebald historisch overzicht van de Vlaamse misdaadliteratuur ook een lexicon waarin meer dan 200 auteurs worden geportretteerd en ruim 700 boeken aan bod komen. Het historisch overzicht overspant 80 jaar geschiedenis van het Vlaamse misdaadverhaal waarbij niet alleen de belangrijke figuren belicht worden, maar ook aandacht besteed wordt aan stijlen en stromingen. De auteursportretten en hun misdaadverhalen worden verlucht met covers van de boeken en gestoffeerd met citaten uit besprekingen van bekende recensenten en de persoonlijke beoordeling van de samensteller. In afzonderlijke hoofdstukken wordt aandacht besteed aan jeugddetectives en stripdetectives, aan vertalingen en verhalenbundels, aan film en tv-detectives, prijzen of awards, kritieken waarin uitspraken worden gedaan over het genre, twee West-Vlaamse spionnen. Het boek wordt afgesloten met een bibliografie waarin 723 Vlaamse misdaadromans worden genoemd en benoemd. Vijftien jaar lang heeft de auteur aan dit boek gewerkt. Een echte ‘tour de force’ die bij Chris Vandenbroucke in goede handen is: hij komt niet alleen als beroepsmatig elke dag met misdaadliteratuur in aanraking, maar recenseert al 20 jaar voor NBLC / Biblion en Boekengids / Leesldee en Leeswolf. Papieren moorden Is zonder meer een aanwinst voor elke lezer die in het genre van de misdaadliteratuur geïnteresseerd is. Een boek dat ook een regelmatige update verdient! Wie geïnteresseerd is in Papieren moorden kan het boek bestellen via vandenbrouckechris@hotmail.com
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Gerard Reve
Moedig Voorwaarts. Brieven aan Bert en Netty de Groot 1971-1997. Bezorgd door Nop Maas, L.J. Veen, Amsterdam, 2007, 559 p. € 34,90
Gerard Reve heeft in zijn carrière verscheidene uitgevers versleten. Zelf schreef hij hierover: ‘Ik heb het altijd een beetje moeilijk met mijn uitgever(s) gehad. Ik heb iemand nodig, een mens bedoel ik, naast een goed contract en goede verkoopcijfers.’ Deze ideale combinatie bleek in de praktijk moeilijk te vinden. Reves beroemde debuutroman De Avonden verscheen in 1947 bij De Bezige Bij, maar de auteur stapte vrij snel over naar Geert van Oorschot. Na oneinigheid met deze gedreven uitgever kwam hij in 1971 onder de hoede van Johan Polak. Toen deze om persoonlijke redenen de roman Ik Had Hem Lief niet kon uitgeven, wendde Reve zich tot Elsevier. Daar kreeg hij te maken met Bert de Groot. Met hem zou hij meer dan vijfentwintig jaar intensief samenwerken. Aanvankelijk gaven Polak en Elsevier het werk van Reve samen uit: de mooie gebonden editie werd gemaakt door Polak, terwijl Elsevier de paperback uitbracht. In 1978 kwam het tot een breuk tussen Reve en Polak. Een jaar later stapte Bert de Groot over naar het Kluwerconcern om daar de literaire uitgeverij L.J. Veen nieuw leven in te blazen. Reve volgde De Groot niet, maar hij gunde Veen wel de uitgave van zijn brievenboeken, waarvan Brieven aan Wimie (1980) het eerste was. Toen uitgeverij Elsevier besloot haar literaire fonds te verkopen, werd L.J. Veen in januari 1987 de officiële uitgever van Reve. De Groot reageerde opgetogen: ‘Ik ga zingend en dansend door de straten’. Reve had in hem zijn meest ideale uitgever gevonden. In tegenstelling tot Van Oorschot en Polak had De Groot geen grote literaire pretenties; hij zag het dus ook niet als zijn roeping de grote schrijver Reve te ‘leiden’. Hij was zonder twijfel een uitgekookte zakenman, maar in zijn eenvoud en eerlijkheid wist hij tegenover Reve precies de
juiste toon te vinden en hij speelde vol overgave het Reviaanse spel mee. Daarvan getuigen de honderden aan hem gerichte brieven van de volksschrijver. Deze gaan in de eerste plaats over voor de hand liggende zaken als contracten, boekproducties en verkoopcijfers. Helaas zijn alle geldbedragen vervangen door drie sterretjes. Waarom de lezer deze financiële gegevens niet mag weten, is niet duidelijk. In de uitgave is nergens vermeld op wiens gezag ze zijn geschrapt. Verder bevatten de brieven vele persoonlijke ontboezemingen en talrijke voorbeelden van de legendarische Reviaanse humor en ironie, zoals een schitterend verslag van een bezoek aan Lourdes (p. 391-396). Ook geven ze inzicht in de ontstaansgeschiedenis van romans als Een Circusjongen, Oud En Eenzaam, Moeder En Zoon en Bezorgde Ouders. De antwoordbrieven van De Groot zijn in deze uitgave niet opgenomen, maar wel door Nop Maas gebruikt in zijn voortreffelijke commentaar.
[Dick van Vliet]
| |
Literair proza
■ Marc Reugebrink
Het grote uitstel. Meulenhoff, Amsterdam, 2007, 308 p. € 19,95
Het grote uitstel. Een toepasselijkere titel kon schrijver, dichter en essayist Marc Reugebrink (1960) niet bedenken voor deze Bildungsroman waarin de onzekere jongeman Daniël Winfried Rega in de woelige jaren zestig op zoek gaat naar zowel zijn politieke als persoonlijke identiteit en deze maar al te graag op de lange baan schuift. In het eerste deel ‘Che’ wordt de ‘hippie’ Rega vernederd door zijn burgerlijk ingesteld liefje Mireille. Ze kan maar geen
| |
| |
begrip opbrengen voor Rega's rechtvaardigheidsgevoel en zijn band met de arbeiders. Verder verwijt ze hem enkel geïnteresseerd te zijn in haar lichaam en, in plaats van begeerte na te streven, enkel uit te zijn op een seksuele escapade. Egocentrisch als ‘amazone’ Mireille is, stelt ze haar dressuurwedstrijden boven Rega en verbiedt ze hem telkens de avond voor elke wedstrijd contact op te zoeken met haar. Die eenzame avonden brengt Rega meestal door in de linkse club Che waar Mireille - hoe kan het ook anders - eveneens een grote hekel aan heeft. De relatie wordt beëindigd wanneer Rega voor de zoveelste keer verplicht wordt om Mireille te beffen en hij per ongeluk of misschien uit vrijheidsdrang in haar vagina bijt nadat hij zelf een aantal harde knepen van Mireille moest incasseren.
De queeste naar de ware liefde wordt door idealist en romanticus Rega verder gezet in het tweede deel ‘Rabenhaupt’. Heel wat studentes kruisen Rega's pad, maar door de weinig krachtige signalen die Rega uitzendt, blijft hij rondzwerven tussen de liefde en de leegte. Als moraalridder ontfermt hij zich over de gedumpte liefjes van zijn boezemvriend Werda. Zo loopt hij op een avond dancing De Joker binnen waar de beeldschone Esther hem wenkt, haar armen rond zijn nek slaat en declameert wat voor flauwe minnaar Werda wel was. Rega brengt Esther naar huis, en bedrijft de liefde met haar omdat hij bedwelmd raakt door de ‘weeïg zoete geur van bessenjenever vermengd met iets van haar...’ Na de seks vertrekt Rega ‘met iets van opluchting en iets van spijt, met een gevoel van triomf en nederlaag tegelijk’. Opnieuw stelt Rega de liefde uit. Ook met studente Petra Cuyck, die de grond ingeboord wordt door Rega's kompaan Steven van Parys omdat ze nog geen enkel boek van Simon Vestdijk gelezen had, draait de relatie op niets uit. Kort daarna is er de breuk met Steven doordat Rega Stevens Spaanse verovering Rosa al te nadrukkelijk bemint.
Na de studentenperiode in Groningen komt Rega in Berlijn terecht waar hij zich eerst wat vermaakt in het bordeel ‘Das Rode Kabinett’. Met de meisjes schiet Rega zeer goed op. Meer zelfs, hij beschermt hen wanneer de excentrieke klanten hen pijn doen. Maar ook in ‘Das Rode Kabinett’ loopt het verkeerd af wanneer de hitsige klant Harko zijn klauw rond Yvettes enkel slaat en de stripdanseres onderuit haalt, het podium beklimt en met zijn hoofd tussen Yvettes spartelende benen ligt, waar hij stotende bewegingen maakt alsof hij zo probeert in Yvette binnen te dringen. Op de achtergrond van de ongelukkige gebeurtenissen in ‘Das Rode Kabinett’ worden Oost- en West-Duitsland verenigd. De symbolische brug waar de hereniging geschiedt, is er een van een deinende massa mensen ‘waarin niemand meer werkelijk goed te onderscheiden was, waar Oost- en West-Berlijners met elkaar versmolten tot één kluwen van elkaar omhelzende, met de armen om elkaars schouders hossende, in innige verbondenheid verkerende lichamen’. Rega juicht omdat hij het pure geluk meent gevonden te hebben. De lezer juicht omdat Het grote uitstel - in tegenstelling tot Reugebrinks tweede roman Touchdown - een ware pageturner geworden is die erg helder geschreven is, nergens te gezocht literair aandoet, en wemelt van de bevlogen passages waar het (schrijf)plezier werkelijk van afdruipt. Een niet beëindigde, maar des te spannender zoektocht.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Jan Siebelink
Verdwaald gezin. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 284 p. € 19,95
Enkele maanden geleden verscheen bij De Bezige Bij in Amsterdam een derde herziene druk van de reeds veertien jaar oude roman Verdwaald gezin van Siebelink. Waarom precies deze roman uit het omvangrijke oeuvre van deze in België niet zo bekende Nederlandse auteur een herdruk kreeg is op het eerste gezicht niet duidelijk maar wordt het al vlug bij een aandachtige lectuur. Niet dat het een boek is dat de lezer meteen bij het nekvel grijpt en meesleept in een overrompelende plot. Integendeel, het is een zeer rustig boek over een heel gewoon gezin met een onopvallend leven. Een korte droom is de enige uitweg uit dit grijze bestaan van kleine vreugde en onvermijdelijk verdriet. Het is nu de zeer prijzenswaardige verdienste van Siebelink met deze banale gegevens aan de slag te zijn gegaan en er een zeer leesbaar boekt van gemaakt te hebben. De modale lezer zal zich voortdurend betrappen op herkenbare situaties en gevoelens. Alleen verwerkt de auteur ze in een ingenieuze omgang met verschillende tijdsniveaus die subtiel door kleine verwijzingen met elkaar verbonden zijn. Op die manier helpt hij de lezer de structuur te volgen en bouwt hij druppelsgewijs een grote spanning in het boek in. De lezer dreigt zelfs verslaafd te raken aan dit heerlijke relaas van het alledaagse. Siebelink is een vlotte verteller die een keurig maar geenszins hoogdravend Nederlands hanteert. Dit is een eenvoudig, onopvallend maar erg rijk boek van een groot vakman.
[Frank Tubex]
| |
■ Dimitri Bontenakel
Mijn ontmantelde wereld. Davidsfonds/Literair, Leuven, 2007, 233 p. € 19,95
Rond een kwartet van personages (de vertellende ikfiguur Harold, zijn vriendin Claire, kompaan Andries en het meisje Leni Kahn, dat stilaan de hoofdfiguur wordt) bouwt Dimitri Bontenakel een intrigerend verhaal op rond de manier waarop de zekerheden van de ikfiguur op de helling worden gezet. In een sfeer die naar de keel grijpt (de stad waar het verhaal wordt gesitueerd, is letterlijk en figuurlijk dichtgevroren) en met als referentiekader het beroemde Orson Welles-luisterspel ‘The War of the Worlds’- het programma dat in Amerika zoveel paniek veroorzaakte en op gezette tijden en in andere omstandigheden werd hernomen - slaagt Leni, die als radioprogrammatrice werkzaam is, erin via een remake van Welles' story de wereld van Harold totaal overhoop te halen, te ‘ontmantelen’ zoals in de titel wordt gesuggereerd. Voor de lezer openen zich gaandeweg de ware krijtlijnen waarbinnen het hele verhaal zich afspeelt. In een aantal gedoseerde en weloverwogen flashbacks legt Bontenakel bloot wat Harold en Leni aan elkaar bindt: hun kindertijd o.m., waarin beiden, via de vaderfiguur, krassen op de ziel hebben opgelopen waarvan ze nauwelijks genezen konden. Met als overkoepelend motief de zoektocht naar de verdwenen Leni krijgt de roman een existentiële dimensie die de queeste naar zingeving en houvast in beeld brengt. Ook de kunst speelt hierin een niet onbelangrijke rol: Leni zoekt zichzelf waar te maken in het luisterspel, voor Harold, die als nachtwaker in een universiteitsgebouw werkt, blijft er de uitweg van zijn schilder- en tekenkunst, die o.m. in het project van de stad die hij in de gangen van het gebouw moet realiseren, gestalte krijgt. Dimitri Bontenakel formuleert gevat wat de personages drijft en bezighoudt. Vaak weet hij in rake beelden treffend te typeren. Ter illustratie de beschrijving van twee vrouwen die de hoofdfiguur in
het oog lijken te houden: ‘Winter of zomer, steeds verschijnen ze in dezelfde katoenen jurken met bloemenmotief. Hun blote armen hebben zich mettertijd gevormd naar de smeedijzeren balustrade, armen die enkel in actie schieten als er een beschimmelde duif verjaagd moet worden.’ (p.54-55)
[Jooris van Hulle]
| |
■ Robert Anker
Nieuw-Lelievelt. Uitgeverij Querido, Amsterdam, 2007, 253 p. € 18,95
Wanneer Rudolf Bouwmeester in 1945 opgepakt wordt op verdenking van collaboratie met de Duitsers, weet zijn dochter Wies dat ze later architect wordt, net zoals haar vader, die de trotse ontwerper is van de moderne Nederlandse woonwijk Nieuw-Lelievelt. Wies wil de misstap van haar vader (doen) vergeten en het naoorlogse Nederland helpen opbouwen met al haar talent, haar wilskracht en haar gedurfde inzichten. Hierbij staan Wies' architectonische opvattingen haaks op die van de Duitse einzelgänger Mies van der Rohe (1886-1969) voor wie bouwkunst niet het voorwerp van intellectuele speculatie is, maar uitsluitend als levensproces te begrijpen is. Wies raakt in Nederland al snel gedesillusioneerd doordat de bouwprojecten waar ze zich voor inspant niets van doen hebben met ‘bevrijdende architectuur’ die een ‘nieuwe mens’ zal voortbrengen, maar echter eentonigheid, anonimiteit en eenzaamheid nastreven. Ze beslist zich te herbronnen in het Mauretaanse Wassarobbé waar ze met succes en plezier een verzameling hutten van diverse afmetingen met een modern ogend overdekt marktplein in het midden, en een schuurvormige moskee creëert.
Lang geniet Wies niet van het idealistische project. Eerst wordt ze door twee vijandige dorpsbewoners verkracht en daarna door haar collega en minnaar Jakob Lerner die kort daarna hun relatie afbreekt wanneer hij verkeerdelijk vermoedt dat Wies' vader zijn ouders vermoord heeft. Tot overmaat van ramp verneemt Wies bij haar terugkomst in Rotterdam dat Wassarobbé volkomen vernield is na uit de hand gelopen stammentwisten. Haar levensproject is niet meer. Nog eventjes vertoeft ze in het gezelschap van architect Henk Stam vooraleer ze definitief de brui geeft aan het ontwerpen. De bouwer in Wies verandert in de filosoof die Heideggers artikels kritisch analyseert, vooral het artikel waarin Heidegger stelt dat de mens het enige dier op aarde is dat woont en de ruimte bewoonbaar maakt.
Robert Ankers Nieuw-Lelievelt boeit zowel de literatuur- als de architectuurliefhebber. Toch is de roman minder zinderend geschreven dan pakweg Ankers magistrale Hajar en Daan en zijn magnum opus Een soort Engeland. Het persoonlijke drama dat zich in Wies' leven ontvouwt is bovendien te voorspelbaar en te flets gepresenteerd om de lezers te overweldigen. Ankers grootste verdienste is dat hij op een heldere manier enerzijds inzicht verschaft in de symbiose tussen architectuur en samenleving en anderzijds de grenzen tussen diverse culturen nauwkeurig en respectvol aftast. Een diepzinnige roman die jammer genoeg heel wat vaart mist.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Peter Drehmanns
Altijd maar begraven. Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2007, 285 p. € 21,90
Peter Drehmanns' vijfde roman Altijd maar begraven kan men lezen als een ‘sentimental journey’ van de antiheld Hans Woedman die zijn zwangere vrouw Bebel ontvlucht omdat hij niets van zijn persoonlijke vrijheid wil inboeten. Alle ‘babyparafernalia, van spenen tot en met slabbetjes, van een muskietennet voor de wieg tot en met Nijntje-sokjes, zijn niet aan hem besteed. Om zin te geven aan zijn op automatische piloot gerichte leven legt corrector en onuitgegeven schrijver Woedman een Oost-Europees parcours af, langs een twintigtal steden, die alle met een B beginnen. Woedman kan zijn obsessie voor de tweede letter van het alfabet nu eenmaal niet verloochenen. Om toch ietwat gelouterd aan de reis te kunnen beginnen, ondergaat Woedman eerst een decadente wellnesskuur in het Oostenrijkse Bad Hall. Hij kiest er voor een verwenpakket met vitaalbad, rugmassage, een inhalatie en gratis toegang tot de thermen. Weinig tevreden met deze verjongingskuur tussen ‘halfdode mensen’, zet Woedman zijn queeste verder. Stopplaatsen zijn het Tsjechische Brno met de door Mies van der Rohe ontworpen Villa Tugendhat, het gastvrije Hongaarse Balatonfüred aan het verrassend ondiepe Balatonmeer, het Kroatische Bjelovar met de hallucinante dodenakker, het Bosnische Banja Luka met borden van plaats- en straatnamen in het cyrillische schrift, het Servische Bor met uitsluitend grijsbruine flats en reusachtige schoorsteenpijpen en nog vele andere Oost-Europese steden in verval of in opbouw.
| |
| |
Hoe verder Woedman van Bebel verwijderd raakt, hoe pijnlijker het zelfonderzoek wordt. Wanneer Woedman door Oekraïne rijdt, merkt hij op dat iets in hem het stuur westwaarts wendt. Zou het Bebels lokroep zijn of is het de verantwoordelijkheidszin in Woedman die het bohémienleventje de rug toekeert. In het Poolse Belchatow stelt Woedman eerst zijn humoristische geloofsbelijdenis op, die een tikkeltje existentialistisch klinkt, maar vooral aan het krankzinnige grenst, vooraleer hij in een soort sluimertoestand Duitsland tegemoet rijdt. Om de suspense te bewaren brengt Drehmanns kort daarna Woedmans wagen tot stilstand in het gedenkoord Bergen-Belsen waar de antiheld in een Writer's blok verkeert. Altijd maar begraven leest men niet omwille van de nu eens verwoede dan weer vermoeide pogingen van Woedman om het vaderschap en de liefde onder ogen te durven zien, maar wel om de verrassende kijk op het van ‘toekomstverwachtingen vibrerende’ Oost-Europa. Kortom, Altijd maar begraven is een wervelende bij-de-keel-grijpende literaire reisroman die meerwaarde biedt door de diverse architecturale, geschiedkundige en wetenschappelijke verkenningen.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Arthur Japin
De overgave. De Arbeiderspers, Amsterdam - Antwerpen, 2007, 370 p. € 19,95
Net als in zijn succesroman ‘Een schitterend gebrek’ (2003) is een buitengewoon sterke vrouw het hoofdpersonage van Arthur Japins nieuwste boek ‘De overgave’. In het eerstvermelde boek doet Lucia, de vergeten geliefde van Casanova, haar aangrijpende verhaal. In ‘De overgave’ lezen we het relaas van Granny Parker, een hoogbejaarde Texaanse vrouw die bij een brute overval door Comanche-indianen haar man ziet sterven, kinderen en kleinkinderen verliest en zelf seksueel misbruikt achterblijft.
Arthur Japin beschrijft het verhaal, van voorgeschiedenis tot afloop, in een vloeiende stijl waarin hij de harde details van de overval niet schuwt, maar zich tegelijk niet bezondigt aan ‘goedkope’, sensationele taferelen. Granny Parker, die met zichzelf de afspraak maakte ‘niet op te geven, daaraan heb ik me tot aan vandaag gehouden’ (p. 67), zint niet op wraak, wel op klaarheid en rechtzetting. De zoektocht naar kleindochter Cynthia Ann is een van de levensdoelen die haar drijven, wat mij betreft ook het meest aangrijpende. Intussen dwingt ze, door haar sterke levensvisie, respect af van de lezer.
‘Alle leven [is] lieflijker na ellende’ (p. 71), verzucht ze. En voor wie ooit medelijden met haar zou willen voelen, heeft ze volgende wijze raad: ‘Mensen die denken dat je leed kunt delen met woorden hebben zelf nooit iets meegemaakt. Uit dingen die worden gezegd valt geen enkele troost te peuren.’ (p. 115) Wanneer, veertig jaar na de overval, Quanah, de nieuwe leider van de Comanche, bij haar op bezoek komt, verwacht ze dan ook geen medeleven. Zijn komst zal toch enig soelaas bieden, al was het maar omdat hij haar meer klaarheid verschaft in het wat en hoe van veertig jaar geleden. Tegelijk krijgt zij de kans om Quanah tot duidelijker inzicht te brengen. Ook dat troost. Zowel het hoofdpersonage als de auteur blinken uit in overgave: zij in de prachtige levenswijsheid die ze ontwikkelt ondanks en dankzij haar noodlot, hij in het klasseboek dat ‘De overgave’ is.
[Hilde van Looveren]
| |
■ Céline Linssen
Duet. Uitgeverij Augustus, Amsterdam, 2007, 190 p. € 17,50
Wie Leeuwarden zegt, denkt vrijwel onmiddellijk aan naaktdanseres Mata Hari, die in 1917 in Parijs gefusilleerd werd omdat ze gespioneerd zou hebben voor de Duitse bezetter. Het leven van Mata Hari (in het echte leven heette ze Margaretha Geertruida Zelle) was kort en erg bewogen. Na een stukgelopen huwelijk en de dood van haar zoontje vestigde ze zich in het begin van de vorige eeuw in Parijs, waar ze zich door haar opzwepende, maar stijlvolle dansacts tot koningin van de beau monde wist te kronen. In Duet volgt Céline Linssen (1958) Mata Hari gedurende haar laatste drie dagen in de Parijse vrouwengevangenis Saint-Lazare. Mata Hari wordt er verzorgd door de ascetische jonge non Léonide die er wonderwel in slaagt om gesprek na gesprek het flamboyante leven van Mata Hari te reconstrueren. Zo ontdekt ze de minnares Mata Hari die alle heil van de Russische kolonel Vadim verwacht. In haar cel smacht Mata Hari naar haar ‘obozjaemy Vadim’, haar heerlijke Vadim die voor hemelse ervaringen zorgde met zijn handen op haar huid. Léonide leert ook de exotische Mata Hari kennen die volle zalen trok in het Trocadéro waar ze de wildste fantasieën van de Parijse toeschouwers prikkelde toen ze op de zwoel zinderende klanken van een sitar met één handbeweging ‘een goddelijke devotie kon neerzetten die tegelijk vibreerde van wellust’. Veel respect heeft de non voor de diplomatieke onderhandelaar in Mata Hari die grote doelen voor ogen hield, en die uit liefde voor Frankrijk belangrijke Duitse pionnen naar het kamp van de geallieerden liet overlopen, maar die het uiteindelijk als vermeende landverraadster met haar leven bekoopt. In tegenstelling tot Tomas Ross die in zijn vuistdikke thriller De tranen van Mata Hari de beroemde danseres herleidt tot een weinig aantrekkelijk
meisje dat allesbehalve goed kon dansen, laat Linssen de ‘mythe’ van Mata Hari zo goed als intact. Mata Hari wordt in Duet afgespiegeld als een elegante vrouw die ook nadat ze haar bont, haar hoed en handschoenen ingeleverd heeft vooraleer ze haar dodencel binnenstapt er verrukkelijk blijft uitzien. Mata Hari mag dan al een gekrenkte vrouw zijn, toch slaagt ze er op haar eigenzinnige manier in om het hoofd van Léonide en andere nonnen op hol te brengen. In Ross' roman krijgt de lezer vooral een prachtig tijdbeeld van de periode voor en tijdens WOII met Mata Hari als kleurrijke figurant. In Linssens Duet is dat tijdbeeld eveneens aanwezig, maar komt de nadruk veeleer te liggen op de fascinerende vrouw die Mata Hari was. In beide sprankelende romans speelt de gedroomde werkelijkheid een belangrijke rol en die stemt ons tot nadenken.
[Nicolas Verscheure]
| |
Poezië
■ Karel van de Woestijne
Verzameld dichtwerk, deel 1: Lyrische poëzie, deel 2: Epische poëzie. Bezorgd door Anne Marie Musschoot met medewerking van Kristoffel Demoen, Leo Jansen en Yves T'Sjoen. Lannoo, Tielt, 2007, 762/531 p. 49,95.
Deze nieuwe uitgave van het dichtwerk van Karel van de Woestijne verscheen in de Deltareeks, een serie waarin Nederlandse en Vlaamse uitgevers met steun van de overheid klassieke teksten uit onze literatuur publiceren. Het eerste en meest omvangrijke deel van de editie opent met ‘Door het zomeren’, een impressionistisch gedicht in alexandrijnen uit 1895, gevolgd door enkele andere vroege gedichten. Hierna komt de bundel Het Vader-huis met de meer bekende verzen, zoals ‘Wijding aan mijn vader’ (‘o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart,’) en de prachtige ‘Voor-zang’ met de beroemde openingsregel ‘Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren,’ Na Het Vader-huis volgen in chronologische volgorde alle bundels van Van de Woestijne naar de tekst van de laatste door de dichter geautoriseerde druk. De slotafdeling bestaat uit de ongebundelde gedichten en een keuze uit de nagelaten jeugdverzen. In het tweede deel is de epische poëzie opgenomen, lange verhalende gedichten over thema's uit de Griekse mythologie. De meeste werden tijdens Van de Woestijnes leven gebundeld in Interludiën en Zon in den rug. Ze behoren tot het minder bekende deel van zijn werk, maar bij herlezing verrassen ze door hun meeslepende, krachtige stijl. Achterin het tweede deel staan toelichtingen en woordverklaringen bij de gedichten, gevolgd door een kort essay. Hierin geven de editeurs een karakteristiek van de poëzie van Van de Woestijne en een overzicht van de publicatiegeschiedenis van zijn werk. Van de Woestijne stelde zijn bundels zeer zorgvuldig samen. Door een weloverwogen structuur van tegenstellingen en verbanden bracht de dichter thematische spanningen aan tussen de afzonderlijke gedichten. Vanaf 1910 vindt
er een duidelijke verandering plaats in het werk van Van de Woestijne. De overgang van een zintuiglijke naar een meer vergeestelijkte poëzie gaat samen met een versobering van de versvorm en de taal. Wat blijft zijn de langdurige compositie en herschikking van de gedichtenreeksen en bundels. In de kritiek is de poëzie van Van de Woestijne dikwijls moeilijk en duister genoemd. Maar wie zich niet door de wat ouderwetse taal laat afschrikken, wordt gefascineerd door de beeldenrijkdom en de emotionele kracht van veel gedichten. En voor wie zich verder wil verdiepen in het werk is achterin de editie een selectieve bibliografie over Van de Woestijne opgenomen. Deze bijzonder mooie en goedverzorgde uitgave van een van de grote klassieke Vlaamse dichters verdient een ruime verspreiding.
[Dick van Vliet]
| |
■ F. van Dixhoorn
Twee piepjes. Gedicht. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 40 p. € 12,90
F. Van Dixhoorn, die zich graag Dix laat noemen, lokt veel onbegrip uit met zijn gedichten. Kenmerkend voor zijn poëzie zijn de korte verzen, bestaande uit eenvoudige woorden en de getallen 1 tot 4 die de schrijver in zijn gedichten rondstrooit. You love it, or you hate it. Voor wie hier niets mee kan, is er een charlatan aan het woord; wie wel houdt van deze tellende dichter bij wie de lezer door het vele wit rond de woorden gedwongen wordt heel veel zelf in te vullen, vindt deze poëzie een wonderlijk universum dat aanleiding geeft tot talrijke filosofische bespiegelingen. Het zou over de chaotische werkelijkheid gaan, hoe die zich aan ons voordoet, hoe de mens greep tracht te krijgen op al de warrige indrukken die hij te verwerken krijgt. Op die manier worden de opvallendste stijlkenmerken - de herhaling en het tellen - verklaard.
In een gedicht uit de bundel Takken molenwater/Kastanje jo / Hakke tonen / Hakke tonen / Uiterton / Molen in de zon noteerde Dix: ‘meer berust / op struikelen / in het donker duister / op peinzen / en herinneren / dan op doelbewuste / strategie’, verzen met een duidelijk poëticale lading. Hier wordt niet enkel kernachtig de condition humaine beschreven, het is ook de werkwijze van de dichter. Hij probeert woorden uit, woorden die zich soms bij elkaar voegen en wat betekenen, maar nooit een boodschap moeten uitdragen. De lezer krijgt wel een resultaat, maar dat was toeval en wat hij eruit begrijpt is onbedoeld. Punt is wel dat de lezer het daarmee moet doen. Van Dixhoorn confronteert je met de volledige vrijheid. Dat geldt ook voor de nieuwe bundel Twee piepjes, hoewel. Twee piepjes heeft als ondertitel ‘Gedicht’. Hier wordt dus één lang gedicht gepresenteerd, zij het in de typische Dix-stijl: nog steeds meer wit dan woorden. In vergelijking met vorige bundels is deze zelfs nog kariger, kaler. Hij is niet enkel minder dik, ook het aantal woorden is opnieuw flink geslonken. Op geen vijf minuten kan je deze bundel doorlezen. Om dat te illustreren citeer ik graag het tweede gedicht: ‘hoed’. Zo gaat het snel natuurlijk, maar wat staat er nu eigenlijk, often minste: wat zou er kunnen staan?
Deze lezer begon met eens na te kijken wat ‘piep’ wel kon betekenen. Behalve de associatie die je meteen maakt, namelijk dat Twee piepjes iets met het geluid van een muis te maken heeft, leerde dikke vriend Van Dale dat ‘piep’ ook een woord is voor ‘penis’. Hup, weg vrijheid. Deze titelverklaring zorgde ervoor dat mijn dirty mind in actie schoot en ja hoor: ik zag er een verhaal in. Twee piepjes werd plots een bundel waarin iemand in de homo-erotische liefde wordt ingewijd. Las ik het openingsgedicht, waarin de vraag ‘de wat’ zestien keer herhaald wordt, bij een eerste onbevangen lectuur als een knipoog naar de onbegrijpende recensenten die met deze nieuwe gedichten wel weer niet veel zouden kunnen aanvangen, na het raadplegen van het woordenboek werd dit een soort stotteren dat uitdrukt hoe moeilijk homoseksualiteit aanvaardbaar is en hoe sterk het nog een taboe is. Ook een op het eerste gezicht neutrale mededeling als ‘beiden / bedoelen / dezelfde vogel’ krijgt in dit soort lectuur een seksuele connotatie en ‘3. spannend / een keer / een onderzoek’ wordt dan het uittesten van de mogelijkheden. Binnen dit interpretatiekader zie je een man die een nieuw aspect van zijn seksualiteit ontdekt, dit ergens op een verlaten plek uittest, spannend vindt en dit vast nog eens wil herhalen. Concentreerde de Van Dixhoorn-receptie zich tot nu toe volop op een filosofische laag in deze poëzie, dan lijkt mij Twee piepjes ook
| |
| |
tot een meer aardse lezing uit te nodigen. Andere lezers zullen wellicht andere verhalen actualiseren, deze extreem open poëzie laat dat toe. De poëzie van Dix, da's puzzelen met taal.
[Carl De Strycker]
| |
■ Pat Donnez
Het is een mooi leven (zolang je niet bestaat). De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 75 p. € 16,95
Beeld je in: een flauw afkooksel van een Herman de Coninck-gedicht, op smaak gebracht met lauwe beeldspraak. Dat gevoel bekroop me meermaals bij de babbelzieke gedichten van deze ‘profeet van magere woorden’, zoals één van de vijf afdelingen in het poëziedebuut van radiomaker Pat Donnez heet. Heel wat gedichten geven dialogen weer, wat een boeiend procédé is, maar ze klonteren vast in een niets zeggende woordenbrij. Hij gebruikt dikwijls een opsomming van vragen. Misschien wil de dichter dat het lijkt alsof de ene vraag de andere oproept, of wil hij de illusie wekken van een gedicht dat zichzelf creëert, zoals de ene actie in het leven voortvloeit uit een andere. Jacques Prévert was een meester in echo-effecten en woordkettingen, waardoor de eenvoudige werkelijkheid plots een diepte krijgt. Dat motief van de complexiteit van het alledaagse wil Pat Donnez aantonen, maar hij slaagt er niet in. Sommige gedichten komen over als geweeklaag of seksistische fantasieën. Af en toe overstijgt het zelfs niet het niveau van puberale bakvispraat. Is dit een gedicht: ‘Pathetisch.// Als je in zijn armen ligt/knuffel je mij langzaam dood’? Of moeten deze regels mij beroeren: ‘Doe mij maar in de uitverkoop / Twee meter vierkante huid / Prijs overeen te komen / Ledematen met garantie voor één jaar / De sluitspier kreeg het hard te verduren / maar hield stand’? De personages zijn in dit universum ofwel pionnen die worden geleefd, ofwel kiezen ze voor slaafse onderdanigheid: ‘Als je me slaat en roept/ man kruip/ kruip onder de stoel/ kruip onder de stoel bij de tafel/ dan kruip ik onder de stoel bij de tafel / Ik kruip me kreupel// omdat ik je geloof.’ Andere keren bevelen ze er zelf op los en dromen van meisjes op hun tapijt, liefst zonder slipje. Dan weer
droomt een meisje van ‘hop paardje hop’ met een Arabische volbloed, want ‘Alle hippodromen zijn mooi meegenomen’. Pat Donnez bakt zijn opgewarmde dubbelzinnigheden met te veel sérieux.
[Hilde Lauwers]
| |
■ Rob Schouten
Spijsamen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2007, 60 p. € 15,95
De nieuwe bundel van Rob Schouten heet Spijsamen, een neologisme gevormd uit de samentrekking van de beide laatste woorden van ‘Heer, zegen deze spijzen, amen’. Dat tekent de gereformeerde achtergrond van deze dichter, maar trekt tegelijk ook de aandacht op de taal zelf. Wanneer, zoals in dit gebed, je op automatische piloot met de woorden omgaat, de taal het overneemt en de betekenis verdwijnt, blijft er enkel nog een soort incantatorisch effect over. En dan krijg je poëzie. Of hoe de Bijbel de dichter maakt, iets waarvan de auteur zich ook zelf bewust is, zoals blijkt uit ‘Kanaans’, waarin hij zijn schatplichtigheid aan het boek der boeken belijdt. De titel roept echter ook iets van verbinding op: spijs-samen. Het sociale wordt dan ook in een aantal gedichten nadrukkelijk gethematiseerd. Zo geeft ‘Licht maar charmant strabisme’ kritiek op adoptie, gaat ‘Dictaat’ over de omgang met gevallen dictators en neemt Schouten een reeks op over het samenleven met je partner na overspel. Dit is dus poëzie die over iets gáát. Het zou echter een vergissing zijn om te denken dat Schouten zich hier als een soort zedenprediker opstelt, wel in tegendeel. Dat blijkt uit een reeks gedichten waarin hij profeten behandelt. De vijfde en laatste die aan bod komt, is Rob. Die blijkt wel aanleg te hebben en de drang te voelen om waarschuwende voorspellingen te doen, maar hij is zich er terdege van bewust dat hij met zijn woorden weinig impact heeft. De dichter een ziener? Zo omhooggevallen moet je niet zijn, vindt Schouten. Zijn positie is dus ambivalent: enerzijds wil hij wel degelijk wat meedelen, anderzijds weet hij dat hij voor een hele kleine kerk preekt. Schoutens wapen daarbij is de zelfspot en de ironie, want hoewel het hier over serieuze zaken gaat, zit er veel humor in
Spijsamen, al zijn de grapjes ook wel eens minder geslaagd of zelfs ronduit flauw. In het gedicht over de profeet Maleachi, waarin deze wordt aanroepen als ‘Malle Achie’ bijvoorbeeld. OK, dat tekent de vergeefsheid van zijn opdracht, maar is toch wel erg goedkoop taalspel. Het best is Schouten wanneer hij het over de oerthema's heeft: leven, liefde, dood en poëzie. Zo gaat het prachtige ‘Groeve van Sylvius’ (een deel in de hersenen) over hoe je de wereld percipieert en hoe je daarmee omgaat. ‘Naliefde’ beschrijft het gevoel nadat je de liefde bedreven hebt, maar tegelijk ook wat je voelt als de liefde voorbij is, en ‘Grote genade’ is een genadeloze ontmaskering van wat het betekent te leven: ‘De miskraam is mislukt, ik word gelucht’ luidt het eerste vers en het gedicht besluit wrang: ‘O zeker ben ik er, ik ben, ik ben / nog jarenlang ten dode opgeschreven.’. Jammer dat Spijsamen wat moeizaam opent. De eerste acht, negen gedichten zijn warrig en geforceerd, maar wie daardoorheen komt, wordt meer dan beloond.
[Carl De Strycker]
| |
■ Ruth Lasters
Vouwplannen. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam, 2007, 53 p. € 18,95
Wie de titels van Ruth Lasters' debuutbundel Vouwplannen doorneemt, merkt spontaan het toegankelijke karakter op: ‘Trap’, ‘Voetbal’, ‘Kersen’, ‘Tafels’, ‘Kelder’, ‘Rug’, ‘Plein’ etc. Niet erg verwonderlijk want Lasters hekelt in diverse interviews hermetische poëzie omdat ze er stellig van overtuigd is dat ze enkel via concrete literatuur mensen bereikt en ontroert. De methode die Lasters hierbij hanteert lijkt echter verdacht veel op die van het hermetisme. Zo gaat Lasters er prat op dat ze ideeën en woorden ontbindt in factoren, tot alleen het noodzakelijke overblijft. Wanneer men Lasters' gedichten analyseert, moet men vaststellen dat deze zogezegd toegankelijke gedichten allesbehalve toegankelijk zijn. Het gedicht ‘Verder’ hoort wonderwel thuis in de poëtische wereld van ‘hermeticus’ Hans Faverey; vooral de slotverzen ‘Als verder gaan onmogelijk / is, kies dan één teruggaan naar een toen dat alle ooits / die je beloofd waren plots nu werden...’. Het moet gezegd worden dat Faverey er beter in slaagde om melodieuze en krachtiger verzen te pennen, maar toch is het uitermate boeiend om tijd te nemen voor de vele ongewone woordcombinaties (‘stille, snaterloze plas’, ‘een tribunaal van stof’,...) en de verrassende beeldspraak (‘Ik wikkel deze avond in een deken en draag hem naar de tuin...’ en ‘Soms zit ik in het park en breek ik in gedachten / eenden die ik in een broodzak aan je / geef’) die een eigenzinnig tintje meegeven aan Lasters' Vouwplannen. Met Faverey heeft Lasters verder de filosofische inslag gemeen. Niet zozeer in het gedicht ‘Scheur’ waarin Lasters al te geforceerd balanceert
op de grens tussen de on- en volmaaktheid, maar vooral in het meesterlijke ‘Plan’ waar de titel van de dichtbundel verklaard wordt: ‘Het oervouwplan van alle dozen roven / en de vaardigheid / uit de vingers van de dozenvouwers. Tot idee “doos” / vervlakt tot plat karton waar niets in kan...’. Daar waar Faverey vooral oog heeft voor het abstracte ideeëngoed an sich, gaat Lasters nog enkele stapjes verder. Ze doorbreekt de ideeën op zoek naar een concrete invulling van die ideeën. Van het mysterie van de idee ‘doos’ laat ze geen spaander heel. Eerst mystificeert ze de voorwerpen om daarna de mystificatie ervan te doorprikken. Deze dichtbundel kan de lezer niet zomaar naast zich neerleggen. Er is steevast een spanningsveld voelbaar dat enkel door de meest vaardige dichters opgetrokken wordt.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Leonard Nolens
Bres. Querido, Amsterdam, 2007. 100 p. 16,95 €
In 1996, in de bundel En verdwijn met mate, publiceerde Leonard Nolens voor het eerst een cyclus met de titel ‘Bres’. De dichter wist toen nog niet heel goed waar het naartoe moest met die gedichten, maar in elk van de daarop volgende bundels liet hij een reeks onder die titel verschijnen. Bedoeling was dat ze samen een geheel zouden vormen. Die bundel ligt er nu en het is opnieuw een hoogtepunt in het rijke oeuvre van Nolens. Op de kaft zien we een foto van Cartier-Bresson: een muur met een groot gat in, een bres. Nolens speelt met de betekenissen van dat woord, volgens Van Dale een ‘opening in een vestingmuur door schieten of mijnontploffing veroorzaakt’. Dat is wat de foto afbeeldt, maar voor Nolens is het natuurlijk een metafoor. Al altijd was Nolens op zoek naar een ontmoeting met de ander, met deze gedichten maakt hij een opening in het schild dat er tussen hem en zijn lezers is bestaat. Maar de titel duidt ook op het feit dat deze gedichten de auteur heel wat moeite hebben gekost (ze hebben een bres geschoten) én verwijst naar de uitdrukkingen ‘voor iemand in de bres springen’ of ‘op de bres staan’. De bres is dus nu eens een beeld voor de strikt persoonlijke ontmoeting, dan weer voor het bredere engagement. Het is tussen die twee uitersten dat Nolens zijn positie in deze bundel tracht te bepalen. Was zijn werk altijd al autobiografisch, hier is het dat onomwonden. De tweede reeks is een onverholen beschrijving van de eigen geboorte en ook verderop in de bundel gaat het over Leonard Nolens en over niemand anders. Maar toch wordt ook in het kader van dat strikt persoonlijke contact gezocht met de ander: ‘Net jij, / Net als jij, / Net als jij die me leest [...] Zo werd ik als iedereen 's ochtends geboren’. In zijn typische spel met de voornaamwoorden leidt dat tot
een osmose tussen ik en jij, waardoor de wij-vorm de meest gebruikte is in Bres. Doorheen het persoonlijke schemert iets van het gemeenschappelijke. Die gemeenschap onderzoekt Nolens verder in de bedwelmende reeks ‘Wij waren de zwijgers na mei vijfenveertig’ waarin hij het gemeenschapsgevoel van de naoorlogse jaren en de jaren zestig, de tijd van de grote linkse idealen, beschrijft. Al gauw spat het wij uit elkaar en is er een kleine groep die zich niet thuis voelt in die collectiviteit: ‘Wij waren weinigen. / Wij waren sommigen. / Wij waren enkelen. / Wij waren anderen’. Het individu trekt zich terug uit de gemeenschap en gaat resoluut voor zijn eigen privéproject: ‘Wij dachten, wij maken ons eigen gedicht. / Wij dachten, wij maken geschiedenis hier / In het geniep.’. Dichter zijn, dat kan je enkel alleen. Daarom ook dat Nolens het zich niet kon voorstellen stadsdichter van Antwerpen te worden. Hij reageert op die vraag met een cyclus over zijn stad, maar poneert duidelijk: ‘Ook Antwerpen is een persoonlijke kwestie.’. Engagement zoals Lanoye of later Nasr dat in hun stadsgedichten stopten, dat is het mei '68-engagement dat Nolens een cyclus voordien net heeft afgezworen. Zijn engagement is er een dat minder op de barricaden wil staan, wat niet betekent dat het afwezig is, zoals uit de eerste cyclus in Bres duidelijk blijkt, maar ook impliciet in de andere afdelingen naar voren komt. Hij is zich echter bewust van het feit dat het een literair engagement is dat enkel op het interpersoonlijke vlak werkzaam kan zijn, namelijk van dichter tot lezer via het gedicht. De dichter kan niet meer dan ‘een prachtig boek’ maken, zoals het in de laatste afdeling heet, en hopen dat hij daarmee zijn lezer raakt. Gebeurt dat, dan heeft het gedicht één mens
veranderd. Dat is iets waar Nolens met zijn verzen en dagboeken wel vaker en bij meerdere lezers in slaagt en het is dan ook niet overdreven om over Bres met de woorden van de dichter zelf te zeggen: ‘Het is een prachtig boek’.
[Carl De Strycker]
| |
■ Miriam Van hee
Buitenland. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 45 p. € 16,50
Miriam Van hee (1952) denkt in Buitenland na over het achterlaten van vertrouwd land, dat zelfs in taal ongrijpbaar wordt. Haar personages zijn vaak onderweg naar een onvindbare plek. Naamloos staan ze symbool voor ‘de mens op queeste’.
De melancholie in deze verzen wordt in evenwicht gehouden door een uiterst beheerste toon, de zo herkenbare stijl van Van hee.
Niets ontgaat de blik van de schrijfster. Integendeel, met haar sensitieve observaties bezweert ze de tijd: ‘je zocht op de radio andere talen,// muziek, je schreef wat je hoorde/in schriften, met woorden/ heb je de tijd zoekgemaakt.’ Als een Alice in Wonderland die de tijd ontspringt, lijkt de ik-figuur soms letterlijk uit te stijgen boven de werkelijkheid, in
| |
| |
een bergachtig landschap. Maar het schaduwen werpende wolkendek en de panorama's vormen patronen die haar terughalen. Het motto van de afdeling ‘Buitenland’ luidt dan ook: ‘Alle wijsheid van de wereld bevindt zich daar/ en laat zich kennen in die grote, weidse, stille/panorama's.//’(D. Sallenave)
Van hee is geïntrigeerd door het verband tussen taal, betekenis en ervaring. Het ongrijpbare gebied situeert zich ook in de mens zelf: ‘stel je voor dat er diep binnenin je/ een buitenland ligt, dennen/, sneeuw en barakken, land/ zonder bodem, je haalt het niet op// stel je voor dat de tijd niet bestaat/ en jij wel nog, stel dat je nooit abrikozen/ gegeten hebt, trouwens, het woord/ abrikoos was verdwenen en moskou/, je broer, promenade, ze waren geweken,/ terug naar het schuim van de zee.//’
Het ene moment denkt de schrijfster tijdens een vlucht aan haar overleden vriend Eddy van Vliet. Dan weer bestijgt ze een berg -even nieuwsgierig als Petrarca eertijds de Mont Ventoux. Deze gedichten zijn muziekdoosjes, waarbij de muziek pas weerklinkt als je het gedicht meerdere malen hebt ‘afgewonden’. Ik bewonder Van hees meesterschap, waarmee ze een bedrieglijk eenvoudige taal hanteert.
[Hilde Lauwers]
| |
Jeugdliteratuur
■ Gerda De Preter
Anna was hier. Querido, Amsterdam, 2007, 149 p. € 12,95
Anna is dik en dat levert haar de bijnaam ‘nijlpaard’ op. Eerst wordt ze gemeden en uitgescholden maar daarna krijgt ze ook klappen van Maud en haar bende. Zelfs Anna's beste vriendin Em kiest voor de vijand om zelf niet gepest te worden. Toch is Anna geen weerloos slachtoffer. Ze maakt zich veelal onzichtbaar voor de anderen maar ze probeert ook keihard terug te vechten als het kan. Toch wordt ze tot het uiterste op de proef gesteld. Het open einde is niet wensvervullend maar het toont Anna wel als een weerbare persoonlijkheid. De auteur zet een knap psychologisch portret van Anna neer. Ze beschrijft subtiel en suggestief hoe Anna probeert te overleven, hoe ze zich verweert waar het kan maar ook hoe wanhopig ze wordt en hoe geïsoleerd ze raakt. Ze trekt zich terug in een cocon en schrijft haar verhaal neer voor een ingebeelde vriendin Laura. Anna probeert onzichtbaar en onkwetsbaar te lijken maar dat is niet zo. De innerlijke pijn wordt stilaan ondraaglijker dan de fysieke pijn en de vernederingen. Dat alles beschrijft de auteur in korte zinnen waarin elk woord belangrijk is. Sterke beelden verhogen af en toe de poëtische kracht van de tekst. De auteur plaatst de problematiek van Anna binnen een ruimer kader. Ze is niet het enige ‘tegelkind’ dat gepest wordt op school. Haar vriendin Em heeft het dan weer niet onder de markt met de nakende scheiding van haar ouders. Dat dit ontroerende boek niet loodzwaar wordt, is te danken aan de mooie stijl en de gevatte humor die geregeld opduikt. Voor lezers van elf à dertien jaar is dit een sterk boek dat je onweerstaanbaar meeneemt in het hoofd en het hart van Anna.
[Ria De Schepper]
| |
■ Jet Marchau
Jan van Coillie. VWS-cahiers 241, jg 42, nr. 4, juli-augustus 2007, 50 p. € 5,00
Jan van Coillie is al zo'n vijfentwintig jaar actief als academicus, recensent, didacticus, bloemlezer van poëzie en pleitbezorger voor de jeugdliteratuur. Versjes, taalspel en poëzie blijven zijn eerste grote liefde. Voor zijn talrijke bloemlezingen met poëzie voor kinderen en adolescenten las hij zowat alles wat er op dat vlak verscheen. Hij was de eerste Vlaamse doctor in de jeugdliteratuur en is sindsdien in zijn professionele loopbaan voordurend met poëzie en jeugdliteratuur bezig geweest. Codewoorden als invoelbaarheid, authenticiteit, gedrevenheid, originaliteit en een rijke, heldere taal voert hij hoog in het vaandel. In zijn kritisch werk waarschuwde hij vaak tegen trivialiteit en infantilisering van inhoud en taal. In deze gedegen monografie bewijst de auteur dat ze het werk van Van Coillie grondig gelezen en bestudeerd heeft. Ze zet lijnen uit in zijn visie en werk en illustreert die met passende citaten. Een korte bloemlezing en een uitvoerige bibliografie sluiten dit interessante boekje af.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
■ Stefan Meylaers
Portrait of a Composer II. Phaedra DDD 92048
Stefan Meylaers is een jonge componist die al flink van zich heeft doen spreken in het Vlaamse muzieklandschap en, jawel, ver daarbuiten. Van hem verscheen er al een portret bij Phaedra met een overzicht van werken geschreven vóór 2001. Deze tweede cd gaat verder en biedt een boeiende nieuwe selectie aan. Kunst, zegt Meylaers, en muziek staat op de hoogste trede, is een gegeven dat de mens in al zijn facetten verrijkt en wegen opent naar het mystieke. Muziek is een communicatiemiddel en daarom schrijft hij in een directe, vrij toegepaste tonaliteit met aantrekkelijke melodieën die metrisch en ritmisch goed uitgebalanceerd zijn. Zijn werken komen als spontane creaties over die aangenaam in de oren klinken. De thema's gaan over liefde, dans, ondoorgrondelijke mysteries, dromen en tuinen, een boom die tot de verbeelding spreekt, ter nagedachtenis aan de orkaan Katrina, een Verborgen Stad, over het bruisende leven in Brazilië enz. Naast componist is hij ook als vertolker actief op deze cd samen met andere bekende artiesten zoals Geert Callaert, Frank Hendrickx en Carlo Willems. Vele werken zijn voor piano, maar ook voor strijkkwartet, voor fluit, viool, vibrafoon, sax, telkens met piano. Speciaal zijn de twee duetten voor sopraan, tenor en piano. Françoise Van Hecke en Marc Meersman schitteren in I can tell from Paradise en in Un amore ritrovato, het laatste geschreven voor de Prom Concerten in een populaire Italiaanse stijl. Een cd voor luisteraars zonder complexen.
[Simonne Claeys]
| |
■ RadioKUKAOrkest
Songs For Broadcast. Audio-cd, 69 min., opname en mix Walter De Niel, De Werf, W.E.R.F. 062, www.dewerf.be, 2007
In 2005 vroeg Radio Klara aan Kristof Roseeuw om een groep samen te stellen met de bedoeling hun liveprogramma De Kunstkaravaan muzikaal in te vullen. Roseeuw (contrabas, zang) bracht daarop een akoestisch kamerensemble bijeen, bestaande uit muzikanten waarmee hij al eerder geschreven en geïmproviseerde muziek maakte: Lode Vercampt (cello, vocals), Tom Wouters (klarinet, basklarinet, percussie, vocals) en Philippe Thuriot (accordeon, vocals). In het kielzog van De Kunstkaravaan trok de groep in 2005 en 2006 langs een aantal Belgische tentoonstellingen. Klara vroeg de groep vervolgens hun repertoire op te nemen en De Werf in Brugge bracht de cd uit. Het schijfje telt veertien nieuwe composities, geïmproviseerde benaderingen en bewerkingen van bestaand materiaal. Stilistisch pendelt de muziek tussen klassiek, jazz en volks amusement. Ook al is ze altijd luchtig en bijwijlen zelfs opgewekt, toch worden melancholie en tristesse niet geweerd. Sommige passages zijn zo mooi dat ze het oor strelen als de woorden van een geliefde. De muziek bevat daarnaast echter ook een flinke dosis gekte. Dat valt alleen al af te leiden uit de titels van de nummers: ‘salade nr. 3’, ‘une vache caractérielle’. Wat mee bijdraagt aan de rijkdom en de gelaagdheid van de muziek, zijn de arrangementen. Ze zorgen ervoor dat de muziek op een hoger plan wordt getild. Dynamische en intimistische passages binnen een en hetzelfde stuk versterken dit effect nog. Als luisteraar ben je dan ook nooit klaar met deze muziek. Bij elke beluistering valt er wat nieuws te ontdekken.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ August De Boeck
Orchestral Works. Ning Kam, viool, VRO o.l.v. Marc Soustrot; Flemish Connection VII; ET'CETERA KTC 4024.
Het nummer 7 in de reeks Flemish Connection van radio KLARA is gewijd aan het orkestwerk van Merchtemnaar August De Boeck (1865-1937). De Boeck, vriend en leerling van leeftijdgenoot Paul Gilson, was organist en docent harmonie aan de conservatoria van Antwerpen en Brussel, en directeur van het Mechelse conservatorium. Als componist hoort hij samen met Gilson en Lodewijk Mortelmans tot die generatie van Vlaamse componisten die zich losmaakte van een al te grote invloed van Peter Benoit en die aansluiting zocht bij Europese voorbeelden: Wagner, de Russische Nationale School, het impressionisme.
Het hier voorgestelde repertoire omspant De Boecks hele compositorische loopbaan, van de populaire Dahomeese Rapsodie (1893) tot het plastische In de schuur, zijn laatste, onvoltooid gebleven orkestwerk dat in 1968 door Emmanuel Geeurickx werd afgewerkt; daartussenin: een door Frits Celis geredigeerde orkestsuite uit de opera Rijndwergen (1906), het heel lyrische Vioolconcerto (1912-1934), de guitige Fantaisie sur deux thèmes flamands (1923) en de impressionistische Nocturne (1931).
Deze selectie leert ons De Boeck kennen als een uitgesproken lyricus, trouw aan de klassiek romantische traditie van de late 19de eeuw, als een fris geïnspireerd componist die bovenal een verbluffend orkestrator was.
Al zijn de uitvoeringen niet altijd helemaal vlekkeloos, deze waardevolle opname maakt, andermaal, brandhout van uitlatingen als zou deze generatie Vlamingen zich schuldig hebben gemaakt aan ‘botte negatie van de instrumentale muziek’ zoals
enkele vooraanstaande musicologen, nog maar 10 jaar geleden, beweerden.
[Jaak Van Holen]
| |
■ SouNZ
SouNZ. PO Box 10042, Wellington 6143, New Zealand
SouNZ, of sounds van N(ew) Z(ealand). Nieuw Zeeland ligt verder dan ver van ons, maar te oordelen naar de muziek is het water niet diep. De diversiteit en de aantrekkelijkheid van hun muzikale cultuur hangt samen met hun respect en bewondering voor hun natuurlijke omgeving, gecombineerd met een open geest. Alles wat interessant is geweest en nog is waar ook werd afgewogen en beoordeeld. Een typische gelukkige omstandigheid daarom dat het nummer 83 van de New Zealand Geographic vergezeld gaat van een dubbele CD met 28 korte stukjes. Alle zijn ze interessant, vele zijn mooi, sommige zijn buitengewoon. In enkele gevallen is er historisch belang, zoals bij het orkestwerk van de vader van de Nieuwzeelandse muziek, Douglas Lilburn en David Farquhar. In andere gevallen is er muziekfilosofisch belang zoals bij de werken die direct verband houden met de fauna van Nieuw Zeeland, bij Eve de Castro-Robinson, Helen Bowater, Edwin Carr, Ross Carey of Helen Fisher. En sommige zijn gewoon niet te missen, zoals Mumbo Jumbo van Gareth Farr en last but not least Arum Manis van de onovertroffen Jack Body. Maar alle 28 zijn volop een kennismaking waard. Voor meer informatie: www.sounz.org.nz
[Simonne Claeys]
| |
■ C.O.I.N.
Expressions. Audio-cd, 66 min., productie vzw AAA, 2007 (te verkrijgen bij Cel Overberghe, Kleine Markt 4 bus 2, 2000 Antwerpen, tel. 03 213 01 30)
Bespeelde beeldend kunstenaar en muzikant Cel Overberghe (1937) op zijn vorige cd Transparent Selfportrait (2005) nog alle instrumenten zelf, op zijn nieuwste laat hij zich bijstaan door Kris Nelissen op bas en Michael Weilacher op drums. Zelf houdt hij het bij piano en tenorsax. Van een ‘eenmanskwartet’ naar een heus trio: C.O.I.N., ofwel Cel Overberghe Intuition. Nelissen begon als autodidact bij Bert Joris & Impuls, en speelde al eerder met Overberghe in Relax 85. Weilacher studeerde aan diverse klassieke conservatoria in de VS. en is vooral thuis in de hedendaagse klassieke muziek. Expressions telt drie lange improvisaties, tot stand gekomen zonder voorafgaande afspraken, geheel in de geest van de free jazz en de vrije, geïmproviseerde muziek. Hoewel er geen sprake is van een vaste maatverdeling of van harmonische beperkingen, is het swingelement steeds onderhuids aanwezig. Overberghe mag op muzi- | |
| |
kaal vlak al een vrije vogel zijn, zijn jazzroots zal hij nooit verloochenen. De muziek op Expressions is doorgaans rustelozer, nerveuzer en gejaagder dan op Transparent Self-portrait. Uitgebeende klanken bepalen het geluidsbeeld. ‘Expressions 1’ trapt af met donkere pianoakkoorden die het begin van een halfuur durende dialoog inluiden. ‘Expressions 2’ sluit daar stilistisch en inhoudelijk naadloos bij aan. Ook hier weer maakt Overberghe snelle statements op de piano, alsof hij ons iets dringends of dwingends wil vertellen. Maar wat? Wil hij ons deelgenoot maken van een existentieel avontuur dat een innerlijke tweestrijd verraadt? Op afsluiter ‘Saxism’ speelt Overberghe tenorsax. Rauwe, sonore klanken ontspruiten aan het instrument. Het knarst, het piept, het schuurt, maar soms ook legt het lyrische kernen bloot die fel
contrasteren met de nietsontziendheid waarmee hier over vrijwel de hele lijn wordt gemusiceerd. Expressions: een overtuigend geborsteld muzikaal groepsportret.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Eli Van de Vondel
Falsiphobia (For Guitar Solo). Audio-cd, 44 min., CiCliC Records Project, CRP0014b, www.ciclicrecords.org, 2007 / Mythophobia (For Guitar Solo). Audio-cd, 46 min., CiCliC Records Project, CRP0014, www.ciclic-records.org, 2007
Eli Van de Vondel is medeoprichter van CiCliC Records Project, een in 2005 in Gent opgericht cd-label en muzikantencollectief voor jazz en experimentele muziek. Hij studeerde gitaar aan het conservatorium van Mechelen en legde zich vervolgens toe op compositie, elektro-akoestische klanksynthese en geluidstechniek. In 2007 bracht hij twee solo-cd's uit. Beide werden live opgenomen. Elke cd bestaat uit verschillende ‘bewegingen’ en/of ‘geaardheden’ die een muzikale evolutie vormen van begin tot einde, zonder pauzes. De verschillende tracks waaruit elke cd blijkens de hoesjes bestaat, geven dus geen nieuwe stukken aan, maar een volgend thematisch gegeven binnen een overkoepelend geheel. De eerste cd bevat negen van die thematische bewegingen, uitgevoerd op een ‘processed’ Fendergitaar. De muziek laat zich best omschrijven als een cross-over van vrije, geïmproviseerde muziek en (hedendaags) klassiek. Repetitieve patronen en motieven versterken de indruk van eenheid tussen de verschillende bewegingen. De lyrische passages in de eerste beweging doen denken aan het overbekende ‘Jeux Interdits’ van Narciso Yepes. In andere passages overheersen dan weer harde, metalige en staccato aangeslagen akkoorden die naar dissonantie neigen. Andere muzikale elementen in de overige bewegingen baden in een bevreemdende sfeer en lijken zo weggeplukt uit de soundtrack van een David Lynchfilm: Twin Peaks in Flanders. Intelligente muziek is dit, die nergens steriel of vervelend aandoet en die gebruikmaakt van effecten zonder dat het effectbejag wordt: de effecten staan steeds in functie van wat Van de Vondel wil uitdrukken. De tweede cd sluit in meerdere opzichten aan bij de eerste. Ook hier speelt Van de Vondel op een ‘processed’ Fendergitaar. Toch klinkt de cd anders van toonaard. Zo vallen er opvallend veel
lyrische passages op te beluisteren. De vijf bewegingen zijn ook langer. Ze hebben doorgaans een intimistisch, beschouwend en ingetogen karakter. Ze poneren niet: ze suggereren. Van de Vondel laat daarbij niet na alle mogelijkheden van zijn instrument te verkennen: hij speelt met de stemsleutels en past uiteenlopende technieken toe met de rechterhand. Maar nergens klinkt dat creatief omspringen met zijn instrument gratuit. Altijd is er een onderliggend sérieux hoorbaar, dat de muziek een existentieel karakter verleent. Geen goedkoop entertainment, maar duurzaam luistervoer voor melomanen met een oor voor ‘afwijkende’ muziek.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Pauline Viardot and Friends
Opera Rara. ORR 240 CD1,2
Pauline Viardot - García was een geliefde dame die de harten van vele kunstenaars stal door haar buitengewone kwaliteiten als zangeres. Haar grote vriendenkring vertegenwoordigde de intellectuele en muzikale elite van haar tijd. Ze was de jongste van drie kinderen van de bekende tenor Manuel García. Haar oudere zus Maria Malibran was een legendarische diva. De cd is een live opname van een interessant concert waar composities van Pauline Viardot werden uitgevoerd naast groten uit de 19de eeuw die allen met Pauline bevriend waren: Rossini, Gounod, Meyerbeer, Chopin en Berlioz. Het is een zeer geslaagde collectie van werken waar Pauline op een of andere manier mee geconfronteerd werd.
Viardots debuut als Desdemona in Rossini's Otello begon toen ze 18 jaar oud was. Met Rossini's werken had ze altijd veel succes en toen ze beiden in Parijs woonden was ze vaak te gast op zijn Soirées musicales. Charles Gounod was ten huize van Viardot om daar grote delen uit Sapho te componeren. Meyerbeer was één van haar aanbidders en wou enkel nog opera's componeren als Pauline erin zou optreden. Chopin leerde ze kennen door George Sand. Viardot maakte een aantal vocale bewerkingen van Chopins mazurka's. Zoals de dichter Toergenev werd ook Berlioz verliefd op Pauline. Voor hem was zij de ideale zangeres. De teksten van Viardots liederen, -er werden er zestien opgenomen-, zijn onder meer van Racine, Victor Hugo, Poesjkin en Toergenev. De uitvoerders zijn Frederica von Stade, Vladimir Chernov, Anna Caterina Antonacci, David Watkin, cello, David Harper, piano en tussendoor hoor je de speaker Fanny Ardant. Een zeer geslaagde en mooie productie.
[Simonne Claeys]
| |
■ Johan Duijck
El Camino del Alma. Hilde Coppé (sopraan), Noëlle Schepens (alt), Hans Ryckelynck (piano), Ignace Michiels (orgel), Gents Madrigaalkoor, VRK, Collegium Instrumentale Brugense o.l.v. Johan Duijck
Tussen 1996 en 2005 componeerde hispanofiel Johan Duijck drie koorwerken op teksten van zestiende eeuwse Spaanse mystiekers: Alma de la Musica - De Ziel van de muziek (Fray Luis de Léon) voor sopraansolo, koor en orkest, Cantor del Alma - Lied van de ziel (San Juan de la Cruz) voor altsolo, koor en piano, en Alma, búscate en Mí - Ziel zoek jezelf in Mij (Santa Teresa de Ávila) voor koor en orgel.
Aan de opname ervan is veel zorg besteed; er werden drie verschillende locaties uitgezocht om de werken optimaal tot hun recht te laten komen.
Het resultaat mag beslist gehoord worden. Onder leiding van de componist zelf slagen solisten, koren en orkest erin de veelvuldig wisselende stemmingen, de momenten van intense verstilling, de dynamisch opzwepende passages, de klankrijkdom, de spirituele diepten en de sensuele schoonheid van deze muziek heel raak te treffen. Vooral het Gents Madrigaalkoor - uiteindelijk toch een ‘amateurkoor’ - verdient in deze veel lof, niet alleen om de enorme inzet die het realiseren van een dergelijk project vereist, maar ook om de schitterende vertolking van deze muziek die zowel inhoudelijk als technisch zeer zeker niet de gemakkelijkste is.
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
■ Eric Moormann & Olivier Hekster
Ooggetuigen van het Romeinse Rijk in meer dan zestig reportages. Bert Bakker, Amsterdam, 2007. € 17
In de reeks Ooggetuigen is nu ook een boek met een zestigtal ooggetuigen van het Romeinse Rijk verschenen. Het boek biedt 63 teksten in vertaling, onder meer van reportages, pronkredes, inscripties en papyri, van historische verslagen, maar ook van verhalen over het soldatenleven, slavernij en burgerschap, handel en reizen, het huiselijk leven, het keizerschap....en het is dan ook op die manier een goede introductie op de verscheidenheid aan bronnen voor de geschiedenis van politiek, maatschappij en cultuur van het Romeinse wereldrijk. Die bronnen zijn schaars en niet geïnformeerde lezers beseffen vaak niet dat het erg moeilijk is geschiedenis te schrijven over een periode waarover maar zeer weinig berichtgeving bestaat. Dagboeken en kranten zoals wij die kennen bestonden niet. En de bronnen die tot ons kwamen, zijn vaak met bijzondere doelen voor ogen geschreven. De selectie van de teksten is verrassend omdat niet alleen werd geput uit de grote auteurs. Wij waren onder meer aangenaam verrast om de diepgevoelige lofrede van een liefhebbende man voor zijn geliefde Turia terug te vinden. Het boek is met een wetenschappelijke nauwkeurigheid samengesteld door twee auteurs die hun oudheid kennen. Wij bevelen het met plezier aan iedereen aan.
[Robert Nouwen]
| |
■ R. van Uytven
Geschiedenis van de dorst. Twintig eeuwen drinken in de Lage Landen. Davidsfonds, Leuven, 2007, 290 p. € 29,95
Met de nodige vlijt publiceert professor emeritus Raymond van Uytven aangenaam leesbare uitgaven over allerlei maatschappelijke onderwerpen. Enkele maanden geleden verscheen van zijn hand dit vlot geschreven maar wetenschappelijke gefundeerde boek over de ‘Geschiedenis van de dorst’. Om dit werk samen te stellen verdiepte de eminente historicus zich in allerlei literaire en ambachtelijke teksten en kon zo een boeiend relaas samenstellen over de drinkgewoonten vanaf de Oudheid tot nu in de Nederlanden. De chronologische opbouw zorgt ervoor dat we ook systematisch geconfronteerd worden met de wisselwerking van de soorten dranken en hun invloeden op het sociale, culturele en maatschappelijke leven door de eeuwen heen. Het boek is, zoals het ook op de achterflap staat, meteen een cultuurgeschiedenis geworden met een unieke kijk op het dagelijkse leven van onze voorouders, hun materiële welstand en hun manier van denken. Er zouden meer dergelijke uitgaven mogen verschijnen.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Eric M. Moorman & Wilfried Uitterhoeve
Van Alexander tot Zeus. Figuren uit de klassieke mythologie en geschiedenis, met hun voortleven na de oudheid. Een lexicon. SUN, Amsterdam, 2007, 512 p. € 32,90
Wie kent nog Charon, de oude veerman, die de verdoemden van het rijk der levenden naar de onderwereld overzet? Het is een van de mythologische figuren die opduikt in de Divina Commedia van Dante. Net voorbij de hellepoort en een eerste groep gestraften - de lafaards - ontmoet Dante in het derde canto van het Inferno bij de rivier Acheron de oude veerman. Het is uiteraard Vergilius die Charon herkend. Had hij immers niet zelf in zijn Aeneis VI over hem geschreven? Wie meer wil weten over zo'n mythologische figuur als Charon, over de legenden, verhalen, muziekstukken, kunstwerken en zelfs over de hedendaagse Nederlandse literatuur waarin hij voorkomt, kan terecht in het imposante lexicon van Eric M. Moorman en Wilfried Uiterhoeve. In hun boek Van Alexander tot Zeus bespreken zij in ongeveer 250 lemma's de figuren uit de klassieke mythologie en geschiedenis. Tegelijk laten beide auteurs zien hoe die klassieke personages deel zijn gaan uitmaken van de westerse cultuurgeschiedenis. Zo komen we Charon onder meer tegen bij Purcell en Händel, in de Sixtijnse kapel en bij Blake, en in de gedichten van Nijhoff, Komrij en Gerhardt. Ook heersers als Agamemnon en Caesar, wijzen
| |
| |
als Solon en Sokrates, tragische figuren als Elektra en Antigone en schurken als Nero en Caligula lieten hun sporen na in de beeldende kunsten, maar evenzeer in de politieke geschiedenis, in de reflecties over het menselijk bestaan, in de literatuur en het theater. De zinvolle registers van de historische en mythologische figuren en van de vermelde auteurs en kunstenaars maken van dit geïllustreerde lexicon een handig instrument voor elke cultuurliefhebber die de invloeden van figuren uit de oudheid wil nagaan.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Peter Altena, Wim Gerritsen, Tom van Melle, Léon Stapper, Michel Uyen (red.)
Van Abélard tot de Zwaanridder. Literaire en historische personages uit middeleeuwen en later tijd, met hun voortleven in de kunsten. Een lexicon, SUN, Amsterdam, 2007, 510 p. 34,90 €.
Van Abélard tot de Zwaanridder is het logische vervolg op het boek Van Alexander tot Zeus van Eric M. Moormann en Wilfried Uitterhoeve. Net zoals het daar ging om de mythologische en historische personages uit de klassieke oudheid, zo worden in dit lexicon de middeleeuwse en moderne literaire en historische figuren behandeld. Sinds hun intrede in de westerse cultuurgeschiedenis zijn bepaalde personages niet meer verdwenen. Integendeel, ze duiken telkens weer op in nieuwe gedaanten en blijven onze cultuur beïnvloeden. Wie kent niet de middeleeuwse verhalen van de ridders rond koning Arthur, van Tristan en Isolde of van Reynaert de Vos? Wie heeft nog nooit van Don Juan, Werther, Faust, Don Quijote of Hamlet gehoord? En wie houdt niet van de wondere sprookjeswereld van Roodkapje of Assepoester? Al die literaire personages lieten hun sporen na in het collectieve artistieke geheugen van het Westen. Zij verbeelden de zekerheden en vooral de onzekerheden van de moderne mens en werden daardoor het voorwerp van een onophoudelijke stroom van literaire bewerkingen, artistieke expressies en filosofische beschouwingen. Dat geldt trouwens evenzeer voor historische personages als Luther, Byron, Napoleon of Wilhelm Tell. In Van Abélard tot de Zwaanridder worden honderd dergelijke literaire en historische personages beschreven. Telkens komen de herkomst of biografie, de doorwerking in de literatuur en het voortleven in diverse kunstvormen aan bod. Wie beide lexicons in huis haalt, kan niet meer verdwalen in de westerse verhaalkunst.
[Emmanuel Van Lierde]
|
|