| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Filosofie en religie
Joseph Ratzinger - Paus Benedictus XVI
De geest van de liturgie, Vereniging voor Latijnse Liturgie, Postbus 39, NL-9540 AA Vlagtwedde, 2006, 176 p., 24,95 €, www.latijnseliturgie.nl.
Boeiend, om niet te zeggen briljant is de manier waarop Joseph Ratzinger in De geest van de liturgie de liturgische symbolen en metaforen toelicht, de kerkelijke architectuur bespreekt en zijn visie op religieuze, sacrale en liturgische kunst geeft. De inzichten uit dat boek van het jaar 2000 geven een goede achtergrond bij de huidige geschriften en uitspraken van paus Benedictus XVI over de liturgie. De met opzet gekozen titel verwijst naar de klassieker van de liturgische theologie van Romano Guardini. Ratzinger wil in de gewijzigde historische context hetzelfde doel nastreven als Guardini in 1918: een nieuw en beter verstaan van wat liturgie ten diepste is. De beeldenstorm van het Tweede Vaticaans Concilie heeft veel smakeloosheid en kitsch opgeruimd, maar liet uiteindelijk een leegte achter. Hoe moet het nu verder? Voor Ratzinger is er niet alleen een crisis in de sacrale kunst, maar ook in de kunst in het algemeen en die crisis is op haar beurt een symptoom van de crisis in het menselijk bestaan. Pop, rock en dans vinden in zijn ogen weinig genade. Door het materialisme is de geest verblind. Er moet opnieuw ruimte komen voor een innerlijk zien dat in het zichtbare het onzichtbare op het spoor komt. Kunst en liturgie zijn telkens een geschenk waarbij men niet naar zichzelf kijkt, maar naar dat wat het zelf overstijgt. Er moet een openheid zijn naar voren en naar boven in plaats van alles naar omlaag te trekken naar de eigen wereld. Al te vaak is kunst en liturgie een feest van zelfbevestiging, maar de ervaring van bevrijding blijft uit, aldus Ratzinger. Alleen weerbarstige kunst en liturgie kan mensen boeien en het contact tussen de mens en het transcendente tot stand brengen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
Patrick Allegaert e.a. (red.)
Verborgen werelden. Outsiderkunst in het Museum Dr. Guislain. Lannoo, Tielt, 2006, 160 p., €29,95
Het Gentse Museum Dr. Guislain heeft zich de laatste jaren een niet meer weg te denken positie veroverd in het Vlaamse museumlandschap. Als ultieme bekroning riep Openbaar Kunstbezit Vlaanderen de instelling in 2006 uit tot beste museum van Vlaanderen. Onder de redactionele leiding van curator Patrick Allegaert en enkele medewerkers verscheen nu naar aanleiding van het twintigjarige bestaan van het museum de nieuwe catalogus van de vaste collecties. Het verzorgd uitgegeven boek ‘wil op de eerste plaats een prikkelende inleiding zijn tot de outsiderkunst’. Het was de Britse kunsthistoricus Roger Cardinal die het begrip outsiderkunst, of liever outsider art - voorheen door Jean Dubuffet bedacht met de term ‘art brut’ - in 1972 lanceerde: ‘Het wordt vanaf dan dé term waarmee werk van kunstenaars wordt aangeduid die op de een of andere manier in de marge werken.’ Het van talrijke kleurenafbeeldingen voorziene werk bevat maar liefst 19 essays van kunsthistorici, psychiaters, tentoonstellingsmakers en kunstenaars, ondergebracht in drie afdelingen: over categorieën en de onmogelijkheid outsiderkunst te begrenzen, over drijfveren, thema's en stijlkenmerken, en over kunstenaars. Ten slotte volgt nog een index van kunstenaars en personalia. Een grote verdienste van sommige teksten in dit boek is dat ze de inmiddels achterhaalde conclusies ondergraven waartoe enkele, in hun tijd nochtans vooruitstrevende psychiaters als Prinzhorn kwamen met betrekking tot de creatieve uitingen van psychisch zieke mensen. Daarmee zetten de auteurs aan tot een debat over de vraag wat outsiderkunst nu precies is en over hoe de benaming onderhevig is aan door de jaren heen steeds wisselende betekenissen.
[Patrick Auwelaert]
| |
Stefaan Hautekiet
Tekeningen uit Nederlands Gouden Eeuw in de verzameling van Jean de Grez, Snoeck, Gent, 2007, 288 p. €34
Tot 1 juli 2007 loopt in het Kon. Museum voor Schone Kunsten van België in Bussel in een speciaal daartoe ingerichte zaal een tentoonstelling met als titel Tekeningen uit Nederlands Gouden Eeuw in de verzameling van Jean de Grez. Bijna honderd jaar geleden schonk deze Nederlander, die later in Brussel kwam wonen, een collectie van zo'n 4250 tekeningen aan het geciteerd museum. De meeste daarvan dateren uit de negentiende eeuw. Nu werd, eindelijk, een tweede catalogus uitgegeven met een overzicht van de belangrijkste exemplaren uit de zeventiende eeuw van Noord-Nederlandse meesters. Het werd een catalogus in de ware zin van het woord met per tekening een technische fiche en een uitvoerige bespreking. Tot de gemaakte selectie behoort naast werk van een aantal amateurs-tekenaars, die soms een vrij hoog niveau bereiken, vooral tekeningen van een resem belangrijke kunstenaars, zoals Hendrik Goltzius, Jacob de Gheyn II, David Vinckbooms, Pieter Jansz. Saenredam, Jan van Goyen, Adriaen Jansz. Van Ostade, Jacob Ruysdael, Nicolaes Maes en Rembrandt Harmensz. Van Rijn. De catalogus oogt niet op volledigheid, wel is gepoogd een evenwichtig overzicht na te streven waarbij de specificiteit van de verzameling tot uiting komt, gekoppeld aan de kwaliteit van de tekeningen. We kijken met spanning uit naar het vervolg van de inventarisatie van deze collectie.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Architectuur
Philip Willaert; fotogr. Jan Liegeois en Peter Slaets
Belgisch Budget Bouwboek. 100 creatieve woningen voor een bouwbudget van 150000 euro: informatie, plattegronden, foto's, budget, renovatie, nieuwbouw. Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2007, 504 p., €49,95
Wie wil bouwen of verbouwen, en alvorens een architect aan te spreken zelf wat inspiratie wil opdoen, heeft eindelijk een boek gevonden dat aan deze noden kan voldoen. Het bevat immers een mooie collectie van nieuwbouwprojecten en renovaties die met een beperkt budget gerealiseerd werden.
Elke woning wordt voorgesteld op vier pagina's, met ruim voldoende informatie naar bouwkost, planindeling en architectuur toe. Telkens wordt een analyse gemaakt van de pro's en contra's van de woning, en wordt beschreven op welke wijze het budget beheerd werd, wat een interessante aanleiding kan zijn tot het creëren van een eigen visie op een eigen project. Bovendien krijgt de lezer een mooie staalkaart van de hedendaagse woningbouw in Vlaanderen.
Toch kunnen er enkele kanttekeningen gemaakt worden. De realisaties werden immers in de eerste plaats bekeken in het licht van de kostprijs, zonder rekening te houden met de omvang van de woning. Dit geeft aan de toekomstige bouwheer soms een minder realistisch beeld van de werkelijke kostprijs van een hedendaagse woning. Sommige kleinere woningen die in het boek zijn opgenomen, zijn in verhouding tot de gerealiseerde vierkante meters eerder duur te noemen. Goedkoop bouwen hoeft immers niet altijd minder bouwen te zijn. Daarnaast is de voorgestelde architectuur niet altijd haalbaar binnen het stedenbouwkundige kader. Er worden voornamelijk voorbeelden gegeven van heel moderne projecten, die helaas in 80% van de Vlaamse verkavelingen niet toegelaten zijn.
Toch is dit boek een absolute aanrader voor de bouwheer, die misschien eens iets anders zoekt en meer informatie verlangt dan hij terugvindt op de jaarlijks terugkerende beurzen. Maar ook de liefhebbers van moderne architectuur vinden in dit rijkelijke geïllustreerde boek een uitgelezen verzameling van hedendaagse woningen in Vlaanderen.
[Thomas Swaenepoel]
| |
Literair essay
Stijn Vanclooster
De rest is nog veel erger. De briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Emmanuel de Bom. Pelckmans, Kapellen, 2006, 251 p., €25
Het belang van het werk van Maurice Gilliams in ons taalgebied is onomstreden. Ook vijfentwintig jaar na zijn overlijden blijft zijn verfijnde oeuvre de echte literatuurliefhebber bekoren. De naam van Emmanuel de Bom daarentegen klinkt heden ten dage minder bekend in de oren. Als prozaschrijver werd hij bekend met de Antwerpse stadsroman Wrakken (1897). Maar vooral zijn centrale rol als bibliothecaris, als chroniqueur van ruim vijftig jaar Vlaams cultureel leven en als vriend van vele kunstenaars, maken van De Bom een belangwekkend personage. Dat Gilliams en De Bom met elkaar correspondeerden mag geen verwondering wekken. Ruim tweehonderd brieven die Gilliams en De Bom met elkaar wisselden, bleven bewaard. Ze zijn integraal en getrouw weergegeven en aangevuld met de nodige literair-historische verklaringen. In zijn inleiding voert samensteller Stijn Vanclooster de lezer binnen in de wereld van Gilliams en De Bom. De correspondentie bevat een schat aan biografische gegevens maar helpt ook hun evolutie als auteur beter begrijpen. De lezer ziet hoe belangrijk De Bom geweest is voor de groei van Gilliams als schrijver. Het beeld van Gilliams als erg op zichzelf betrokken persoonlijkheid wordt erdoor bevestigd. Daarnaast zijn de brieven ook een belangrijke bron van informatie over het culturele maar ook het sociale en politieke leven van die periode. De uitgave is een initiatief van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, en werd mede mogelijk gemaakt door de financiële steun van de stichting Vita Brevis. Projectbegeleiders waren Leen van Dijck en Marc Somers van het AMVC-Letterenhuis. Een interessante publicatie. Maar men kan zich afvragen of een digitale versie, toegankelijk via internet, niet even interessant ware geweest. Het is een bedenking die men ook kan maken bij de publicatie van de briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Maurice Roelants, bezorgd door
Liesbeth van Melle.
[Geert Swaenepoel]
| |
| |
| |
Liesbeth van Melle
‘Die Onvinbare heb ik bij u gezocht, Maurice...’ De briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Maurice Roelants. KANTL, Gent, 2006, 254 p., €19,50
Grotere tegenpolen in de Vlaamse letteren dan Maurice Roelants (1898-1966) en Maurice Gilliams (1900-1982) lijken op het eerste zicht niet denkbaar. Gilliams werd bekend met zijn introspectief autobiografische roman Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936). Met zijn spaarzaam oeuvre is hij altijd een literaire eenzaat gebleven. Roelants treedt met de publicatie van de psychologische roman Komen en gaan (1927) op het literaire voorplan in Vlaanderen, engageerde zich in tal van verenigingen en tijdschriftredacties en bekleedde een sleutelpositie in de contacten tussen het literaire Vlaanderen en Nederland. Met Raymond Herreman, Karel Leroux en Richard Minne was hij ook stichter en redacteur van het tijdschrift 't Fonteintje (1921-1924) en behoorde hij als enige Vlaming samen met de Nederlanders Eddy du Perron en Menno ter Braak tot de oprichtende redactie van het toonaangevende Forum (1932-1935). Toch hebben beide auteurs hoe verschillend qua persoonlijkheid en literaire positionering ook, elkaar jarenlang geschreven. Hun overgeleverde correspondentie telt 119 brieven en bestrijkt de periode van 1933 tot 1966. De brieven getuigen van een warme en hechte vriendschap. In hun correspondentie wisselden Gilliams en Roelants van gedachten over hun literaire opvattingen, ze bekijken het reilen en zeilen van het letterkundig wereldje en sparen hun kritiek niet. Verder zenden ze elkaar gedichten toe en dragen teksten aan elkaar op. Deze geannoteerde en becommentarieerde brieveneditie verrijkt onze kennis over deze twee literaire persoonlijkheden, over hun hun leven en denken. De brieven zijn van hoge literaire kwaliteit en leveren een schat aan informatie op over Maurice Roelants en Maurice Gilliams en over de literairhistorische context van de drie decennia die de correspondentie overspant. De boeiende inleiding en heldere annotaties zijn van de hand van Liesbeth Van Melle.
‘Die Onvinbare heb ik bij u gezocht, Maurice...’ is een publicatie die de geïnteresseerde liefhebber beslist zal kunnen bekoren. De publicatie kan besteld worden bij het secretariaat van de KANTL, Koningstraat 18 - 9000 Gent, tel + 32 (0)9 / 265.93.40, fax + 32 (0)9 / 265.93.49, e-mail: secretariaat@kantl.be
[Geert Swaenepoel]
| |
Hans Renders, Lisa Kuitert en Ernst Bruinsma (red.)
Inktpatronen. De Tweede Wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, 432 p. €39,90.
Deze bundel is de eerste uitvoerige studie over het reilen en zeilen van de (literaire) uitgeverijen in Nederland en Vlaanderen gedurende de Tweede Wereldoorlog. In twee inleidende essays wordt de situatie in de beide landen geschetst. Deze verschilde aanzienlijk. De uitgeverijen in Nederland vielen onder de afdeling Boekwezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Via dit departement had de Duitse bezetter een grote invloed op het culturele leven, zeker na de instelling van de Kultuurkamer op 22 januari 1942. De uitgeverijen moesten manuscripten vooraf ter lezing voorleggen. De censuur die de Duitsers uitoefenden, kwam vooral tot uiting in de papiertoewijzing. De steeds groter wordende schaarste aan papier gaf de bezetter een machtig wapen in handen om onwelgevallige publicaties tegen te houden. Vlaanderen werd niet zoals Nederland genazificeerd, maar kreeg een Militair Bestuur dat omzichtig optrad en niet veel interesse toonde voor de literatuur. Daardoor bleef de boekproductie lange tijd op peil en kon zelfs een auteur als Louis Paul Boon debuteren. Uiteindelijk werd ook in Vlaanderen de papierschaarste een nijpend probleem waarvan de censor Hans Teske gebruik maakte. Toch is de algemene conclusie dat de meeste uitgeverijen in Noord en Zuid de oorlog redelijk goed doorgekomen zijn. Veel uitgeverijen verkochten zelfs meer in plaats van minder boeken door de grote leeshonger onder de bevolking. Ze konden hun oude voorraden slijten. En de in april 1938 opgerichte uitgeverij Manteau kwam juist tijdens de Duitse bezetting tot grote bloei, omdat de import vanuit Nederland wegviel. Manteau wist daarvan te profiteren door licentieuitgaven van Nederlandse uitgeverijen op de markt te brengen. Het uitbrengen van nieuwe titels werd op den duur voor alle uitgevers een probleem. De meeste uitgevers waren overigens erg handig in het omzeilen van de regels en in het knoeien met cijfers om meer papier toegewezen te krijgen. Zo maakten ze van bepaalde titels
minder exemplaren dan in de opgave aan de bezetter stond vermeld om zo papier te sparen voor een andere, al dan niet illegale, uitgave. Na de inleidende hoofdstukken gaan verschillende auteurs in op de lotgevallen van dertien uitgeverijen. Elk essay wordt gevolgd door een fondslijst van de in de oorlogsjaren door de desbetreffende uitgever gepubliceerde boeken. Deze overzichten worden ondersteund door illustraties. De bijdragen zijn boeiend en rijk aan nieuwe gegevens. Enkele voorbeelden zijn de geschiedenis van de socialistische uitgeverij De Arbeiderspers, die door de bezetter werd overgenomen met opvallend weinig gevolgen voor de inhoud van het fonds, van de collaborerende uitgeverij De Lage Landen in Brussel met Guido Eeckels als centrale figuur, van uitgeverij Bruna, die haar Engelse en Amerikaanse detectives inruilde voor Duitse, van Lannoo met enkele bedenkelijke publicaties en met Streuvels als middelpunt van de Duitse propaganda, en ten slotte van de bekende uitgever A.A.M. Stols die zijn rol na de oorlog veel mooier heeft voorgesteld dan zij in werkelijkheid was.
[Dick van Vliet]
| |
Luc Daems
Liske in Brasschaat. Alice Nahon bij Tybaert de Kater. Brasschaat, De Lezer, 2007, 94 p. 25 €
Ook 74 jaar na haar dood is de jong gestorven dichteres Alice Nahon niet geheel uit het collectieve geheugen verdwenen. De versregel ‘'t Is goed in eigen hert te kijken nog even voor het slapen geen’ is zeker bij een wat ouder publiek nog ruim bekend. Stilaan wordt ook het beeld van de vrome, in stilte lijdende maagd bijgesteld en groeit het besef dat Alice Nahon een erg levendige en ondernemende jongedame was.
Manu Van der Aa, die werkt aan een biografie van Alice Nahon, wou graag het fijne weten over de door Pijnenburg uitgeschreven anekdote over de fietstocht van vrolijke artistieke vriendenbende met onder meer Michel Seuphor, Alice Nahon en Geert Pijnenburg zelf die op de fiets naar Brasschaat trokken om kerstmis te vieren. Hij vroeg aan Brasschatenaar Luc Daems om verder te pluizen. Het resultaat van zijn minutieuze speurtocht is het bescheiden, vlot en boeiend geschreven en mooi uitgegeven Liske in Brasschaat, waarin de auteur tal van wetenswaardigheden over het artistieke leven in Brasschaat in kaart brengt én het ambigue beeld van Alice Nahon aanvult. Liske in Brasschaat is in beperkte oplage verschenen bij ‘De Lezer’, Ploegsebaan 96, Brasschaat en kan ook telefonisch besteld worden op 03 / 663 21 93 of per e-mail bij de.lezer@scarlet.be
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair proza
Bernlef
Op slot. Querido, Amsterdam, 2007, 192 p., €16,95
Was Bernlef in de jaren zestig vooral dichter, sinds het verschijnen van het monstersucces Hersenschimmen in 1984 en de met de AKO Literatuurprijs bekroonde roman Publiek geheim (1987) is hij bij het grote publiek vooral als prozaïst bekend. Met zijn nieuwste roman, Op slot, voegt de schrijver prachtige bladzijden toe aan zijn proza-oeuvre.
De fotograaf Dick Noordeloos treft op een ochtend zijn goeie vriend, de schilder Ijsbrand Blok, zieltogend in zijn huis aan. Na diens dood besluit men een overzichtstentoonstelling te organiseren en wordt Noordeloos door de dochter van Blok aangezocht om de foto's voor de catalogus te maken. Samen met haar slaagt hij erin om net grote geheim van Blok te ontraadselen. Dat wordt gesymboliseerd door de kamer in het huis die op slot is. Het blijkt de kamer geweest te zijn van Bloks vrouw en muze Nadia die al jaren in een psychiatrische instelling verblijft. Wanneer de dochter samen met Noordeloos haar moeder gaat opzoeken en hem vraagt om van haar foto's te maken, merkt de fotograaf het verschil op tussen de reële vrouw en de vrouw die hij kent van de doeken van zijn vriend. Blok heeft zijn model steeds afgebeeld zoals hij haar in gedachten had: jong en bloedmooi. Voor Nadia zoals ze was, had hij geen oog, iets wat haar letterlijk tot waanzin gedreven heeft.
Op een avond merkt Noordeloos licht in het verlaten huis van Blok. Als hij gaat kijken, blijkt de mysterieuze kamer geopend te zijn en liggen er zelfportretten van de schilder die vakkundig doormidden gesneden zijn. Wanneer een paar dagen later Nadia aan een longontsteking overlijdt, wordt duidelijk dat zij de dader is geweest. De dochter vindt in de kamer behalve de verminkte zelfportretten van haar vader ook een aantal aantekeningen van haar moeder die veel verhelderen over de relatie tussen haar ouders. Nadia mocht dan wel de vrouw zijn van wie Blok het lichaam het beste kende, als mens bleef ze voor hem eigenlijk een gesloten boek. Echt tot elkaar zijn deze echtelieden nooit doorgedrongen. Hij zocht haar, heeft haar proberen te vangen op doek, maar gevonden heeft hij haar nooit. Hoe indringend hij ook keek, door een bepaald pantser van haar heeft hij nooit weten te breken, iets waar de fotograaf door louter te observeren blijkbaar wel in slaagt. Niet voor niets wordt een aantal keren gesuggereerd dat Noordeloos eigenlijk schilder had willen worden.
Bernlef heeft met Op slot een roman geschreven waarin hij zich afvraagt hoe sterk een mens zijn medemens tot object reduceert en daardoor diens eigenheid negeert. De protagonisten, een fotograaf en een schilder, zijn beide kunstenaars die gefascineerd zijn door het kijken, maar ze gaan daarbij anders te werk. De ene wil de werkelijkheid vastleggen, de ander zoekt via het beeld naar een essentie. Wie de grootste kunst schept, is een vraag, wie het meest respectvol met de ander omgaat, is een andere. Bernlef weegt beide posities tegen elkaar af in een bijzonder uitgebalanceerde roman. Een zeldzaam mooi boek!
[Carl De Strycker]
| |
Bart Koubaa
Het gebied van Nevski. Querido, Amsterdam, 2007, 127p. €14,95
Wanneer een schrijver op de grens tussen Estland en Rusland door een dichtgevroren meer zakt, begint een ware nachtmerrie voor hem. Door onderkoeling loopt de schrijver een hersenbeschadiging op die een blijvende taalstoornis bij hem teweegbrengt. De schrijver laat het niet aan zijn hart komen en verkent onder begeleiding van de Gentse professor-neuroloog Van Nieuwenhuyze zijn artistieke mogelijkheden. Volgens de letters van zijn AZERTY-klavier, op zoek naar enig houvast op zijn toetsenbord, deelt de schrijver nauwkeurig zijn schrijfproces in dat zesentwintig dagen in beslag neemt omdat - zoals de schrijver stelt - Gent nu eenmaal een kluwen van zesentwintig wijken is en omdat ons alfabet zesentwintig letters rijk is. Bart Koubaa's derde roman Het gebied van Nevski is een erg indringend boek geworden waarin de auteur alle verbeelding aan de macht laat. Zo vereenzelvigt de schrijver, naarmate de roman vordert, zich met de succesvolle legeraanvoerder Alexander Nevski, die in 1242 korte metten maakte met het leger van de Duitse Orde. Koubaa schrijft steevast zinderende beeldrijke dialogen die nimmer breedvoerig zijn, en altijd zeer zorgvuldig opgebouwd zijn met tal van suggestieve woordspelingen. Het gebied van Nevski zou men het best als een erg veelzijdig intellectueel dagboek kunnen bestempelen dat alle verwachtingen moeiteloos inlost. Werkelijk alles komt aan bod: taalkunde, literatuur, filosofie, cultuurwetenschappen, geneeskunde, depressieve en euforische buien en vooral volharding in het
| |
| |
leven, ook wanneer het voor geen meter loopt. Een groots, verkwikkend en volstrekt uniek geluid in de Vlaamse letteren.
[Nicolas Verscheure]
| |
Adriaan van Dis
De wandelaar. Augustus, Amsterdam, 2007, 219 p., 17,90 €
Tijdens zijn dagelijkse avondwandeling door Parijs, belandt meneer Mulder toevallig bij een brandend kraakpand. Hij staat tussen de toeschouwers wanneer plots een hond uit dat brandend huis hem aanklampt. Wat doet de rentenierende Hollander dan? Van alles: hij neemt de hond mee naar huis, wast en verzorgt hem, geeft bij de politie in een opwelling een valse identiteit op enzovoort. Maar in feite neemt de hond het voortouw. Geen wonder dat van Dis dan ook dit verhaal met het dier begint.
De hond kent een ander Parijs dan Mulder en sleurt hem dan ook willens nillens overal mee naartoe. De al wat oudere man leert er allerlei ‘andere’ mensen kennen. ‘Een paar dagen geleden zou hij aan die mensen zijn voorbijgegaan, maar sinds de hond schudde hij vele vieze handen.’ (p. 31) Zwervers, illegalen, daklozen, drugsverslaafden, prostituees... allen kennen ze de hond en hij kent hen.
Met zijn vragen, twijfels en schuldgevoel belandt Mulder bij Père Bruno, waarmee hij graag discussieert. En een borrel drinkt. Geloven doet Mulder niet, maar hij kan wel helpen? Hij begint aarzelend aan zijn ‘tweede’ leven als ‘wilde weldoener’.
Of dat denkt hij toch.
Van Dis heeft geen melig verhaal geschreven. Hoewel de ingrediënten er toe konden leiden: armoe en miserie langs de ene kant en rijke westerlingen aan de andere kant, en dat allemaal in dicht bij je bed... Maar dat hadden we van de auteur dan ook niet verwacht. Hij kaart op zijn eigen manier de problemen van nu in een grootstad aan. Niet alleen de sociale maar ook de persoonlijke. Het dagelijkse leven van zij die uit de boot vallen, met hun levensvisie en commentaren boeiden mij meer dan de innerlijke strijd van Mulder. Maar met de nodige ironie geschreven, leest dit verhaal aardig weg.
[Joke Depuydt]
| |
Leo Pleysier
De Latino's. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 175p., €16,50
De Latino's, zo werden ze genoemd, Toon en Anna, omdat ze reeds van in hun bevlogen studententijd alleen maar Latijns-Amerika vooropstelden om daar aan ontwikkelingshulp te gaan doen. Leo Pleysier schetst op een direct aansprekende manier hun wedervaren. Aanvankelijk kan het koppel alleen maar blijven wachten tot hun aanvraag ook effectief wordt goedgekeurd. Anna aanvaard gaat deeltijds les geven - er moet nu eenmaal brood op de plank komen - terwijl Toon in een depressief makende ledigheid verzinkt. Als ze dan uiteindelijk toch naar Ecuador kunnen vertrekken, lijkt alles op te klaren: in het dorpje Calisto gaan ze vol goede moed aan de slag.
Toon moet er een project op poten zetten dat overstromingen moet tegen gaan, Anna slaagt erin zich, zonder dat ze ook echt een welomschreven opdracht heeft, bij de gemeenschap geliefd te maken. Alles verloopt schijnbaar wonderwel, tot een ramp hun persoonlijke relatie komt te vertroebelen. Ze keren halsoverkop terug naar België, modderen nog wat aan in hun relatie en besluiten dan toch - zo blijkt uit de epiloog die ruim tien jaar nadien wordt gesitueerd - uit mekaar te gaan. Een op en top herkenbaar verhaal kortom, balancerend op het randje van het cliché, met een puberende tiener die Anna het leven zuur maakt, met zoveel dat tussen droom en werkelijkheid komt te staan, maar dat alles dan toch weer door de typische Pleysier-aanpak op een hoger niveau getild. Op zowat elke bladzijde van dit verhaal over gefnuikt idealisme hangt een soort onvatbare dreiging die de lezer blijvend naar de keel grijpt. En ook al zo typisch voor Pleysier: de hang naar stemmen, naar geluiden die opklinken als Anna in Calisto met een bandopnemertje rondloopt om daar zoveel mogelijk geluiden te registreren. Symbolisch ook rondt Pleysier zijn verhaal over Toon en Anna cyclisch af: de openingsscène speelt zich af in een parochiezaaltje in Mechelen, wanneer twee van hun vrienden een afscheidsfeestje geven omdat ze naar Afrika vertrekken. In de slotscène vindt, weer in een achterafzaaltje in Mechelen, een Latijns-Amerikaanse fiesta plaats voort het goede doel. Anna, die de hele zaak op touw geeft gezet, blijft ontgoocheld achter, het publiek laat het immers afweten. De vraag of Pleysier met zijn ‘Latino's’ een statement heeft willen aanbrengen inzake ontwikkelingshulp, hoeft niet direct beantwoord. Wat de lezer aangereikt krijgt, is een indringende, maar steeds even vlotlezende benadering van twee mensen in hun onderlinge relatie en hoe die door de buitenwereld - lees: alles wat op ze afkomt - wordt ondergraven.
[Jooris van Hulle]
| |
Poezië
L.Th. Lehmann
Wat boven kwam. Gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006. 64 p., 15 €
Louis Lehmann is bijna negentig jaar oud, maar zijn poëzie is nog niets van haar frisheid verloren. Lehmann debuteerde al in 1940 en oogstte toen lof van Menno ter Braak en Simon Vestdijk, maar ergens in de jaren zestig hield hij op met het publiceren van gedichten. Pas in 1996, na meer dan dertig jaar, maakte Lehmann een opgemerkt tweede poëziedebuut. En deze dichter is nog niet uitgeschreven, zoals uit zijn nieuwe dichtbundel Wat boven kwam blijkt. Die opent hij met een poëticaal gedicht: ‘Van mij kan men zeggen / dat ik mij verlies / in kleinigheden. / Maar ook / dat ik mij erin vind’. Meteen is de toon gezet: het zit 'm in het kleine, de grondige observatie van wat nietig lijkt, zo betoogt deze dichter. Bovendien heeft hij daar ook geen grote woorden voor nodig. In alledaagse taal weet Lehmann treffende dingen op te merken. Hij heeft oog voor paradoxen (de tunnel verbindt, maar scheidt ook; het paard trekt met zijn voorpoten het landschap naar zich toe en stoot het met de achterpoten weer weg), gaat in op de letterlijke betekenis van de taal (wat heeft het paard met de paardenkastanje te maken, behalve dat het de bladeren van deze boom niet eet?) of laat zich leiden door taalspel (rijm, oogrijm, een minimaal verschil tussen de woorden) en komt zo tot een aantal schijnbaar naïeve vragen of vaststellingen die tot een grote luciditeit leiden. Wat te denken bijvoorbeeld van dit ‘Waar verhaal’: ‘De toekomst is dit: / dat vlees en botten / 't bewustzijn afdanken / en dan gaan rotten’ - veel onschuldiger kan het niet uitgedrukt en toch komt dit bij de lezer aan als een slag in het gezicht.
Wat boven kwam bevat speelse poëzie die soms doet denken aan de grappen en grollen van Barbarber, maar Lehmann is nooit vrijblijvend. Het is ernstige luim bij hem. Wat oppervlakkig spel en vrolijkheid lijkt, blijkt bij nader toezien een inzicht te bevatten dat je even doet stilstaan bij bepaalde vanzelfsprekendheden en je soms zelfs van je sokken blaast.
[Carl De Strycker]
| |
Ivo van Strijtem
Het tegenbezoek. Gedichten. Atlas, Amsterdam, 2006, 68 p. €15
Ivo van Strijtem is vooral bekend van de reeks De mooiste van... die hij met zijn kompaan Koen Stassijns samenstelt. Toch is hij zelf ook geen onverdienstelijk dichter, zoals bleek uit Een rode sjaal (1998) en De mooie Ierse (2002). Nu ligt Het tegenbezoek in de winkel, Van Strijtems beste bundel tot nu toe. Nog steeds lijdt zijn poëzie een beetje aan babbelziekte, is de bundel wisselvallig en vertonen de gedichten onderling weinig samenhang, maar het grote aantal sterke verzen en vooral de toegenomen beeldende kracht maken van Het tegenbezoek een interessante leeservaring die bovendien crescendo gaat.
De eerste cyclus ‘Herfst en korf’ sluit nog sterk aan bij Van Strijtems vorige werk: het zijn verhalende verzen die teren op enkele vondsten, maar door hun al te expliciete karakter veel van hun charme verliezen. In ‘Zweedse suite’ tapt Van Strijtem uit een ander vaatje. In de meest geslaagde gedichten uit deze reeks, zoals ‘Kerkhof in Gräsmark’, ‘Mos’ en ‘Steen’ weet hij op een haast Nijhoffiaanse manier in heldere verzen een mystieke ervaring op te roepen. Weer wat meer ongelijk van kwaliteit zijn de gedichten uit ‘Buiten mijn oevers’. Bijzonder knappe gedichten als ‘Bloemenwinkels’ - ‘Bloemenwinkels maken mannen zwanger. / Daar ruiken ze de melodieën die hen / opwarmen en openen’ - en ‘De brieven van augustus’ - ‘De brieven van augustus / zijn verloren. Ze waaiden open, / vlogen hoger, witte vogels, / en de regen liet de woorden lopen’ - staan er naast visioenachtige gedichten over de hemel of de dageraad of een Van Ostaijen-pastiche (‘De maan en de sloep’: ‘maar de maan is open / / en kust de sloep, bimbam, / de sloep glijdt in de maan’ - zou Van Strijtem een plekje ambiëren in de herdruk van de Dikke Buelens?). De sterkste en meest fantasievolle gedichten bevinden zich in de laatste afdeling. In het titelgedicht ‘Het tegenbezoek’ komen bijvoorbeeld alle steden die de dichter ooit bezocht aan bod. Het is een prachtige parabel waaruit duidelijk wordt dat de wereld een aanwezigheid niet zomaar ondergaat, maar er de mens wel degelijk mee vormt. In ‘Vertalen’, een gedicht naar aanleiding van de vertaling van ‘clothes’ met ‘wolken’, toont de dichter dat er poëzie zit in zo'n misverstand en in ‘Nacht’ vermijdt Van Strijtem dan weer het cliché als hij zijn gedicht opent met ‘De nacht is de
buik van de vorige dag’. Maar met zijn mooiste gedicht sluit hij zijn bundel af, het mysterieuze ‘Ginds in de verte’, waarin de dichter in de toekomst tracht te kijken. Het verslag van wat hij ziet, doet alvast het beste vermoeden voor zijn toekomst als dichter.
[Carl De Strycker]
| |
Nachoem M. Wijnberg
Liedjes. Contact, Amsterdam, 2006. 96 p., 16,90 €
Liedjes van Nachoem M. Wijnberg was een van de grote evenementen op poëziegebied in 2006. In eindejaarslijstjes van wie iets met poëzie te maken heeft, dook de bundel steevast op en het boek werd door recensenten gehyped. Waarom vielen deze ogenschijnlijk doorzichtige gedichten zo in de smaak bij publiek en kritiek? In Liedjes neemt Wijnberg zonder schroom een van de oerfuncties van de dichter op: hij wordt zanger. Hij schrijft welluidende verzen waarin hij de retorische strategieën van de liedkunst toepast: rijm, alliteratie en terugkerende elementen (geen echte refreinen, maar zinnetjes of woorden die in meerdere gedichten opduiken), maar vooral: hij schuwt de grote woorden voor de grote gevoelens niet. Het genre brengt met zich mee dat hij voluit lyrisch kan zijn (‘Waarom ik wegga, / jij kust mij op de lippen / als ik wegga’) en zich lekker kan uitleven met typisch dichterlijke woorden als zon, maan, liefde, ochtend en avond. En het gaat over de liefde: het verlangen samen te zijn, het onvermogen om tot de diepste kern van elkaar door te dringen, het bij elkaar komen en elkaar weer verlaten, heimwee naar de ouderlijke liefde. Daarmee doet Wijnberg zowat alles wat in hedendaagse poëzie taboe is. Bewust. Net daarom zijn dit geen sentimentele smartlappen, maar door en door postmoderne schlagers. Enerzijds tast de auteur zo de grenzen van de pathetiek af, anderzijds test hij de effecten van de stilistiek uit. Juist in gedichten die klankmatig zo lekker lopen, blijkt de conclusie trouwens dat zingen onmogelijk is: hoe sterk hij ook zijn best doet, de dichter een gemankeerde zanger en het gedicht vermomt zich slechts als lied, het is het niet. Het motief van de grap, dat doorheen de hele bundel opduikt, is daarbij veelzeggend: ge- | |
| |
dichten hebben geen pointe en zijn met parafraseerbaar, maar verrassen de lezer/toehoorder telkens opnieuw. De eenvoud in Liedjes
is dan ook bedrieglijk. Deze poëzie brengt, niet in het minst dankzij het ritme en de klank, een gevoel over dat verwant is aan de sensatie bij een sterk levenslied of een goede song, maar wat er nu precies staat, daarvoor moet je telkens opnieuw lezen. Ondanks het feit dat ze de gevoelens onverholen bij naam noemen, blijkt er toch een onuitspreekbare rest te zijn die slechts met woorden omcirkeld kan worden, waardoor de gedichten iets mysterieus behouden. Wijnbergs liedjes zijn associatieve denkprocessen die de lezer alle kanten opsturen. Opgepast! Liedjes bevat oorwurmen: gedichten die je na lectuur in je hoofd blijft horen, gedichten die zich nestelen in je gedachten.
[Carl De Strycker]
| |
Taalkunde
Ton den Boon
Jaarboek taal 2007, met cd-rom, Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen, 2006, 160 p. €29.50
Dit boek bevat maar liefst 3650 nieuwe woorden die in 2007 onze taal ‘verrijkt’ hebben. De vraag hierbij is natuurlijk welke woorden ooit eens in de Grote Van Dale afgedrukt zullen worden, m.a.w. welke woorden zijn zgn. ‘eendagsvliegen’. De samensteller (tevens hoofdredacteur van de Grote Van Dale) definieert de 3650 nieuwe woorden en die woorden zijn er een levend bewijs van dat ons Nederlands een springlevende taal is die jaarlijks een groot aantal ‘nieuwkomers’ produceert. Behalve de uitleg van de opgenomen nieuwe woorden krijgen we meteen ook de correcte spelling van die woorden, wat wel bij heel wat woorden van vreemde komaf erg praktisch is; vb. opensourcesolftware naast open source, memorystick, langkorrelrijst, 9/11-theorie, enz. De klemtoon van ieder lemma wordt aangegeven door een streepje (zie voorbeelden hierboven). Bij de substantieven vinden we het lidwoord, gevolgd door de meervoudsuitgang. Bij de-woorden wordt vaak ook het genus (v)/(m) aangeduid, vb. afhaalpizzeria (de(v.); -'s). Achter woorden die uit een vreemde taal (meestal Engels) zijn overgenomen, staat vaak de uitspraak in fonetisch schrift erbij. Tot slot nog dit: wie reeds de Grote Van Dale op zijn pc heeft geïnstalleerd, kan het Jaarboek taal 2007 daarmee integreren.
[Robert Declerck]
| |
Discotheek
Bart Quartier Quintet
Thank You. Audio-cd, 51 min., opname Walter De Niel, productie Michel Herr, W.E.R.F. 058, distributie AMG en www.dewerf.be, 2006
Vibrafonist en marimbaspeler Bart Quartier is een veelgevraagd begeleider, zowel in de klassieke muziek als in de moderne jazz. Voor zijn eerste cd onder eigen naam verzamelde hij vier muzikanten van grote klasse rond zich: Nico Schepers (tr, fh), Bart Defoort (ss, ts), Jean-Louis Rassinfosse (b) en Jan de Haas (dr). De negen composities, alle van de hand van Quartier zelf, zijn geïnspireerd door Mike Mainieri's akoestische periode en het Dave Holland Quintet. Echt gedenkwaardige thema's, die een wonderlijk mechaniekje in je hoofd op gang brengen, zijn op de cd in geen velden of wegen te bekennen, mooie solo's, in het bijzonder van beide blazers, dan weer wel. Veel meer dan van het ál te brave vibrafoon- en marimbaspel van Quartier kwam ik dan ook onder de bekoring van het warme trompetgeluid van Schepers en van de doorvoelde, maar nooit opdringerige saxlijnen van Defoort. Jammer dat nergens buiten de lijntjes wordt gekleurd. Zin voor avontuur is op Thank You ver te zoeken en ook de begrippen swing en schwung zijn door talloze anderen al veel dynamischer op hun elasticiteit getest. Deze vakkundig gemaakte cd had net zo goed de vijfde van Quartier kunnen zijn in plaats van de eerste.
Smaakvolle muziek, daar niet van, maar voor mij had het allemaal wat smeuïger gemogen. Wat minder smokingjazz, wat meer jazz met een hoger vetkuifgehalte.
[Patrick Auwelaert]
| |
BackBack
BackBack, audio-cd, 57 min., opname en mix Karel De Backer, productie Filip Wauters, Cybersax 001, distributie AMG, www.backback.be, 2006
Het is opvallend hoeveel kwaliteit er de laatste jaren komt bovendrijven in de Belgische jazz en aanverwante genres. Nu is er BackBack, de debuutcd van het gelijknamige trio rond Filip Wauters (gitaar), Marc de Maeseneer (baritonsax, tenorsax en basklarinet) en Giovanni Barcella (drums). De cd telt 13 overwegend korte composities, waarvan 12 van Wauters en één groepsimprovisatie. Geen bas op deze cd, maar dat vormt voor het energieke trio hoorbaar geen handicap. Hun invloeden: jazz, free, rock, blues, funk. Nogal wat composities bevatten repetitieve elementen en drijven op een stevige groove, aangezwengeld door een obsederende gitaarriff waarop Demaeseneer met zijn gruizige, korrelige toon staccato inhaakt. ‘Green’ is schatplichtig aan de blues, ‘Speed’ klinkt kort en krachtig als een rocksong. Maar ook rustiger nummers krijgen een kans. ‘Impro 2’ bv. is een solo-improvisatie van Wauters: zijn glasheldere, uitgebeende gitaarklank doet achtereenvolgens denken aan John Lee Hooker en de Ry Cooder van Paris, Texas. Ruimtelijk en sfeervol, met een sinistere ondertoon. Op afsluiter ‘Ti apre gli occhi la notte’ reciteert Barcella tekstfragmenten in het Italiaans. Harmoniumsamples van gastmuzikant Erik Rottiers versterken de bevreemdende sfeer waarin deze compositie baadt.
BackBack: een verfrissende cocktail met een pittige nasmaak.
[Patrick Auwelaert]
| |
Chris Joris - Bob Stewart
Rainbow Country. Audio-cd, 73 min., opname en mix Danny Van Roosendael, W.E.R.F. 057, distributie AMG en www.dewerf.be, 2006
Van alle blanke Belgische jazzmusici heeft Chris Joris ongetwijfeld de zwartste ziel. Zijn talloze samenwerkingen met Afrikaanse en Afro-Amerikaanse musici én zijn voorliefde voor traditionele Afrikaanse instrumenten als de djembé, de likembé en de conga bewijzen dat. Op Rainbow Country omringt hij zich met zeven internationale musici, waaronder tubaspeler Bob Stewart, met wie hij vijftien jaar geleden al samenwerkte op Songs For Mbizo. Vijftien composities: de helft van Joris, één van Ellington, de rest van een aantal andere bandleden. Het instrumentarium is een mix van klassieke jazzinstrumenten en Afrikaanse instrumenten, die bespeeld worden door Baba Sissoko, Junior Mhtombeni en Chris Joris zelf. Afro-Amerikaanse, Europese, Afrikaanse en Aziatische invloeden vormen een regenboog van klankkleuren en texturen die welluidend samenklinken. De cd opent ietwat plechtstatig met de titeltrack: een rustig voortkabbelend, introspectief nummer dat model staat voor de rest van de cd, waarop complexloos ontspannen gemusiceerd wordt. Er gaat van de muziek op deze sfeervolle cd dan ook een gevoel van onthaasting en sereniteit uit. Ze ademt als het ware op het ritme van Afrika. Voor de broodnodige contrasten zorgen ongewone combinaties als de tuba en de fluit. Een ingehouden cd, maar wel een die blaakt van vitaliteit. Een verademing in deze hectische tijden.
[Patrick Auwelaert]
| |
Heinrich Schütz
Opus Ultimum / Schwanengesang; Collegium Vocale Gent & Concerto Palatino o.l.v. Philippe Herreweghe; Harmonia Mundi, HMC 901895.96
Aan het einde van zijn lange leven schreef Heinrich Schütz (1585-1672) zijn Opus Ultimum of Schwanengesang: een reeks dubbelkorige zettingen van de 176 verzen van Psalm 119, Psalm 100 en een Duits Magnificat. De partituur van Psalm 119 bleef spoorloos tot het begin van vorige eeuw, verdween dan weer om in het midden van de zeventiger jaren voor de tweede maal herontdekt te worden. Pas na meer dan 300 jaar kon werk worden gemaakt van reconstructie (want onvolledig bewaard gebleven) en uitvoering ervan. Waarschijnlijk pas voor het eerst, want Schütz, wiens stijl in de 2de helft van de 17de eeuw als ouderwets werd ervaren, schreef deze muziek, zo luidt het in het bijhorende cd-boekje, ‘niet voor zijn tijdgenoten maar voor de eeuwigheid’. Het is muziek van een man die weet dat de dood nabij is: ingetogen, sereen, contemplatief.
De uitvoering door deze gerenommeerde ensembles is overheerlijk, benadert de perfectie: vocaal onwaarschijnlijk gaaf; met beperkte middelen (zoals afwisseling tussen soli en tutti) wordt een helder perspectief gecreëerd; waar nodig, wordt de tekst accuraat madrigalistisch onderstreept. Deze vertolking blaakt van aardse sensuele schoonheid, maar evenzeer van hemelse mystieke diepte. Muziek geschreven voor de eeuwigheid in een uitvoering voor de eeuwigheid!
[Jaak Van Holen]
| |
Mêäk's Spirit
5. Audio-cd, 69 min., opname Jo Volckeryck en Vincent De Bast, mix Christine Verschorren, W.E.R.F. 059, distributie AMG en www.dewerf.be, 2006
In tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, is dit niet de vijfde maar de vierde cd van het Frans-Vlaamse, avant-gardistische ensemble rond Laurent Blondiau (tr) en Jeroen Van Herzeele (ts). Zij zijn de enige overgebleven leden van de originele bezetting die met elke nieuwe cd van samenstelling wisselt. De huidige line-up bestaat verder uit Jean-Yves Evrard (g), Jozef Dumoulin (kb), Sébastien Boisseau (b) en Eric Thielemans (dr), bijgestaan door de zangeressen Sophie Kokaj en Samanta7. Alle composities zijn van Evrard, en dat staat op zich al garant voor een flinke portie weirdness, want de Franse gitarist houdt er een onorthodoxe speelwijze op na. In de openingstrack ‘Sonnerie’ lijkt een losgeslagen circusorkest aan het werk dat jongleert met net begrip kakofonie. ‘Strange Meeting’ is een bevreemdende geluidscollage die nog het meest doet denken aan een dierentuin waar alle dieren door elkaar lopen, snuivend, brullend, trompettend, grommend. ‘Interlude’ heeft wel wat weg van ambient music: een stroom van zweverige geluiden, onderdrukte noise en feedback waarin ae afzonderlijke instrumenten als het ware voor pulsen zorgen, opstootjes van energie. ‘Datta error 9’ is een elektriserend nummer dat zich langzaam op gang trekt en het karakter van een langgerekte jam aanneemt, culminerend in gierende en fluitende distortion- en fuzzgeluiden die het oor teisteren en je verbluft in je stoel achterlaten met het gevoel dat er een sonische storm over je heen is gegaan. Waarom kan ik me niet van de indruk ontdoen dat deze cd de perfecte soundtrack vormt bij onze tijd, waarin waanzin stilaan tot norm is verheven?
[Patrick Auwelaert]
| |
Nathalie Loriers - Chemins Croisés
L'arbre pleure. Audio-cd, 64 min., opname en mix Pino Guarraci, W.E.R.F. 055, distributie AMG en www.dewerf.be, 2006
Een nieuw album van de ‘leading lady’ van de Belgische jazz is altijd een gebeurtenis. Voor L'arbre pleure stelde de Naamse pianiste-componiste een begeleidingsband samen waarin vooral de inbreng opvalt van Karim Baggili, een oudspeler van Jordaans-Joegoslavische afkomst. Van de tien composities op het album nam hij er twee voor zijn rekening, Loriers tekende voor de res- | |
| |
terende acht. De Fransman Joël Allouche (dr, pc), de Italiaan Gianluigi Trovesi (cl) en de Belg Philippe Aerts (b) vervolledigen dit internationale kwintet, waarin de oud (= Arabische luit) de Arabische, en de piano de Europese traditie vertegenwoordigt. Toch is er van een scherp contrast, laat staan van een clash, nergens sprake op de cd. Beide instrumenten vormen integendeel een geslaagde combinatie van eigentijdse jazz met meditatieve oriëntaalse muziek. De toon van het album is overwegend intimistisch en dromerig, al zorgen tempowisselingen hier en daar voor een aanstekelijke dynamiek. Loriers' evenwichtige en glasheldere pianospel, waar een natuurlijke flow van uitgaat, drukt op elke compositie een herkenbaar stempel. Met L'arbre pleure bevestigt de Europese Django D'Or-winnares van 2000 nogmaals haar toch al ijzersterke reputatie.
[Patrick Auwelaert]
| |
André Laporte
Symphonic & Vocal Works; Flemish Radio Orchestra & Choir; Fuga Libera, FUG523 (4cd's)
André Laporte (1931) bekleedt een unieke plaats in het Belgische muziekleven. Zonder ooit baanbreker te zijn geweest, synthetiseert hij alle verworvenheden van de 20ste eeuwse muziek, maar vervalt daarbij geenszins in technisch academisme. Hoe doordacht zijn muziek ook is, hoezeer hij ook belang schenkt aan de structuur van zijn werken, de creatieve impuls, gevoel, emotie en intuïtie vormen de basis van elk stuk. Zijn muziek is beeldend en narratief, suggereert en evoceert zonder programmatisch scnilderend te zijn. In 4 cd's is door Fuga Libera een symfonische en vocale bloemlezing uit zijn omvangrijke oeuvre samengebracht. Van Jubilus voor koperblazers en slagwerk (1966) tot het Concerto grosso ‘la creazione’ voor symfonisch blaasorkest, celesta en slagwerk (2000). Met als meest omvangrijke compositie, de opera Das Schloss (1980-85) naar Franz Kafka. Verder ook o.m. twee ‘klassiekers’ uit zijn oeuvre, m.n. Nachtmusik (1970) voor groot orkest en Fantasia-Rondino con tema reale (1988) voor viool en orkest. Het geheel biedt een uitstekend beeld van een zeer rijk oeuvre, van een zeer rijke, boeiende, intrigerende klankentaal.
De opnames zijn niet nieuw maar dateren grotendeels nog uit de tijd dat het huidige VRO en VRK essentieel deel uitmaakten van de openbare omroep. Het waren tijden waarin het tot hun wezenlijke taak behoorde om werk van Vlaamse componisten te promoten. In die zin is het een document dat getuigt van helaas definitief(?) vervlogen tijden.
[Jaak Van Holen]
| |
Ben Sluijs Quartet
Live: Somewhere in Between, audio-cd, 75 min., opname en mix Jeroen Van Herzeele, W.E.R.F. 056, distributie AMG en www.dewerf.be, 2006
Somewhere in Between, live opgenomen tijdens de JazzLab Series-tournee in het najaar van 2005, is na True Nature ('05) de tweede cd van het vernieuwde Ben Sluijs Quartet. Jeroen Van Herzeele (ts), Manolo Cabras (b) en Marek Patrman (dr) zijn Sluijs' compagnons de route op zijn tocht doorheen een klankenlandschap dat kaler en onherbergzamer is dan dat op de vier cd's van het eerste kwartet. Die verandering is grotendeels toe te schrijven aan het ontbreken van een harmonisch instrument als de piano. Beide blazers zijn nu op zichzelf aangewezen, zij het met dank aan inspirerende leermeesters als Ornette Coleman en John Coltrane. Hun geest waart dan ook rond op Somewhere in Between, waarvoor Sluijs alle acht de composities schreef. Zo is Colemans invloed hoorbaar op ‘Schooled Mind (Part 2)’. In de improvisaties lopen de lijnen van beide blaasinstrumenten nu eens broederlijk gelijk met elkaar op, kruisen elkaar dan weer als degens of wervelen en spiralen door elkaar heen als guirlandes. De toon is afwisselend lyrisch en laconiek, de frasen zijn veelal kort. ‘Earth’ draagt dan weer de sporen van Coltrane. Het is een koortsachtig voortijlend nummer waarin de blazers langere frasen ontwikkelen. Het rauwe geluid roept herinneringen op aan Afro-Amerikaanse free jazzers als rank Wright, Archie Shepp en Albert Ayler. Somewhere in Between is een cd waarop stem en tegenstem volmondig ‘Ja!’ zeggen tegen het leven. Een down to earth-statement dat kan tellen in een tijd van collectieve geestelijke verdwazing.
[Patrick Auwelaert]
| |
Franco Saint De Bakker
Live at the Ancienne Belgique II, audio-cd, 50 min., opname en mix Stef Van Alsenoy, Heaven Hotel HH0602, www.heavenhotel.be, distributie Lowlands, 2006
Stel je een maf orkestje popmuzikanten voor dat alle muziek die het voor de voeten krijgt gegooid omzet in een onorthodoxe jazzuitvoering, en je komt vanzelf bij FSDB uit. Pop, rock, new wave, jazz, gypsy music, cartoon tunes, latin, filmmuziek: geen genre is veilig voor gitarist Elko Blijweert en zijn zes medestanders. Op hun eerste cd, Live at the Ancienne Belgique I (2005), namen ze, naast eigen composities, zo werk onder handen van Duke Ellington, Sun Ra, Benny Goodman en Django Reinhardt. ‘Onder handen’ betekent hier: met de kettingzaag erin en de zo ontstane stukken opnieuw aan elkaar hechten, met grove draad en hier en daar een steek los. Op hun nieuwe cd gaan ze zich op dezelfde manier schaamteloos te buiten aan onder andere ‘Marcha Escocesa’ van de Braziliaanse gitarist Baden Powell, ‘I See You’ van de obscure Belgische new-wavegroep Subject en een stukje soundtrack van de Waalse horrorfilm Calvaire. Grillige geluidseffecten, hysterisch gekrijs en ontstemde instrumenten dragen bij aan het prettig gestoorde karakter van deze muziek, die in tegenstelling tot wat je zou verwachten strak georkestreerd is. Gecontroleerde waanzin, zoals we die ook graag horen in de muziek van Captain Beefheart, Tom Waits en Frank Zappa. Onze favorieten: ‘Filidé’ van Ray Draper, ‘Calvaire’ van Vincent Cahay en ‘Big Tree’ van James ‘Blood’ Ulmer. Maar probeert u ook Blijweerts ‘Slaapliedje’ eens vóór het slapengaan.
[Patrick Auwelaert]
| |
Allard Schröder
Mozart. Drie luisterspelen, Marc Klein Essink, Marcel Maas, Saskia Temmink, Erik de Vogel e.a., HoorSpelFabriek, 2006, €34,95
Het hoorspel, door de opkomst van nieuwe media een tijdlang uit de belangstelling verdwenen, is terug van weggeweest. Boeken om naar te luisteren, heet het tegenwoordig op KLARA. In Duitsland, Engeland en de VS is het al een poosje in om hoorspelen op cd te zetten. Bij ons is dit fenomeen nieuw. In Nederland werd in 2005 door Marlies Cordia en Vibeke von Saher de HoorSpelFabriek opgericht. In korte tijd verschenen verschillende titels. De HoorSpelFabriek brengt zowel oude, bestaande producties uit als nieuwe, in fraaie vormgeving en telkens voorzien van een informatief booklet. Meer info op www.hoorspelfabriek.nl.
De drie Mozart-hoorspelen zijn uitgaven van TROS-producties die in de jaren '80 en '90 van vorige eeuw werden gerealiseerd. Mozart 1790 schetst het beeld van een twijfelende, aan geldgebrek lijdende Mozart, het beeld van een mens van vlees en bloed die nog maar één jaar te leven heeft en wiens succes in Wenen tanende is. Don Giovanni of De verleider is een tragikomische variatie op het thema van Mozarts opera. En in Da Ponte worden sfeer en kleur opgeroepen van Da Ponte's bewogen leven vol intriges. Alle zijn ze uiteraard gelardeerd met heerlijke muziek. Deze drie hoorspelen worden vertolkt op uiterst meeslepende wijze; eenmaal begonnen wil en kan de luisteraar hier geen woord meer van missen. Ze zijn een overtuigend bewijs van het feit dat het hoorspel geenszins heeft afgedaan.
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
Michel Nuyttens
Krijgers voor God. De orde van de tempeliers in de Lage Landen 1012-1312 Davidsfonds, Leuven en Walburg Pers, Zutphen, 2007, 242 p. €24,95
Tempeliers spreken nog steeds tot de verbeelding. Ze zijn omringd door een vlaag van mystiek, worden onherroepelijk verbonden met een geheime middeleeuwse sfeer en doen denken aan robuuste en brute strijders voor God, onverschrokken, niemand vrezend en niets ontzien. De laatste tijd schijnt de interesse voor deze kloosterorde opnieuw toegenomen. Het ontstaan ervan in het begin van de twaalfde eeuw kadert in de strijd tegen de moslims in het Heilig Land en is terzelfder tijd religieus en militair. Met dit nieuwe boek ontdoet doktor Michel Nuyttens, hoofdarchivaris van het Brugse rijksarchier, de tempeliers van al haar geheimdoenerij. Hij zegt ons waar de mythe eindigt en de realiteit begint. Hij vertelt ons op een objectieve manier over hun oorsprong, hun vestigingen (hoofdzakelijk in onze gewesten), hun regels en statuten, hun werking, hun organisatie, hun dagelijks leven, hun hiërarchische structuur, hun activiteiten en hun geschiedenis tot de afschaffing in 1312 op bevel van Filips de Schone. In deze studie is zeker eveneens het overzicht van de diverse plaatsen in de lage landen interessant, waar de tempeliers actief waren. Daartoe behoort ook Slijpe nabij Oostende, waar archeologen recent het Groot Tempelhof, dat sinds het begin van de dertiende eeuw een commanderij was, hebben onderzocht. De vlot geschreven uitgave is een inleiding, een zeer goede kennismaking met deze mysterieuze orde en brengt op een aangename en structurele manier ae bestaande gegevens over deze orde in onze gewesten samen.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
[achterplat]
[achterplat]
| |
|
|