Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 56
(2007)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Prentenboeken waar je doorheen kunt lopen
| |
[pagina 91]
| |
Het meisje met de zwavelstokjes in de Efteling [© foto: Erwin Taets]
jes langs de Märchenweg door de jaren heen langzaam geslonken, tot er nu slechts een met onkruid omzoomd wandelpad rond de vijver overblijft, waar nog een handvol sprookjesuitbeeldingen met piepende radertjes en houterige klikbewegingen aan hun lot overgelaten worden. De Märchenweg is het rustigste deel van het hele park, ver uit de buurt van het achtbanengeweld dat Phantasialand de afgelopen jaren heeft toegevoegd. De oevers van de sprookjesvijver lijken nu alleen nog bevolkt door senioren uit de buurt die het park gratis mogen bezoeken en her en der een gezinnetje met erg jonge kinderen, dat even wil ontsnappen aan de drukte in de rest van Phantasialand. | |
Hollandse sprookjesromantiekNiet overal is het sprookje weggedrukt door tv-helden bedacht door de marketingafdelingen van speelgoedfabrikanten of door achtbanen, schipschommels en waterattracties. In de Efteling in het Nederlandse stadje Kaatsheuvel bijvoorbeeld, is het sprookjesbos nog steeds het kloppende hart van het park, waar met veel respect voor traditie al meer dan een halve eeuw lang generaties kinderen sprookjes ‘in het echt’ kunnen zien. De Efteling, dat in de jaren dertig van de vorige eeuw werd opgericht als een sport- en wandelpark voor de lokale bevolking, kreeg in 1952 een tweede leven dankzij de bezieling van de toenmalige burgemeester van Kaatsheuvel, Rein van der Heijden. Hij kwam op het idee om zijn zwager, de Nederlandse filmmaker Peter Reijnders, een attractie te laten ontwerpen voor het domein, zodat het natuurpark ook bezoekers kon aantrekken van buiten de gemeente. Reijnders, die een grote voorliefde voor techniek en elektronica had, bedacht een sprookjesbos met levende sprookjesfiguren, naar het voorbeeld van de sprookjestuin die hij in 1951 voor het Eindhovense Stadswandelpark ontwierp ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Philips. Voor de stijl van het sprookjesbos klopte hij aan bij Anton Pieck, die in 1940 de volledige uitgave van de
Het kabouterdorp in de Efteling
[© foto: Erwin Taets] sprookjes van Grimm in de vertaling van Maria de Vries-Vogel van illustraties had voorzien. Het bleek achteraf een meesterzet, want terwijl het de sprookjesattracties in andere parken die in het kielzog van de Efteling als paddenstoelen uit de grond schoten, vaak aan een herkenbare, eigen stijl ontbrak, werd het romantiserende karakter van Pieck het uithangbord van de hele Efteling. Pieck stemde slechts aarzelend in om mee te gaan in het project van Reijnders en Van der Heijden, en dan nog op twee voorwaarden: dat alleen authentieke materialen zouden worden gebruikt, én dat alles er precies zo uit zou gaan zien als in zijn visie. Als een milde dictator eiste Anton Pieck dat metselaars, schilders en houtbewerkers zijn tekeningen tot in de kleinste details zouden uitvoeren.
De koekendozenromantiek van tekenleraar Anton Pieck mag dan wel door menig kunstkenner met meer dan een scheef oog bekeken worden, voor een sprookjesbos dat grote drommen bezoekers even weg wil halen uit het jachtige, moderne leven, bleek zijn stijl een schot in de roos. Toen het sprookjesbos van de Efteling op 31 mei 1952 met tien sprookjes opende, stonden in een mum van tijd lange files op alle toegangswegen naar het park. In een interview zou Anton Pieck later vertellen dat hij niet zonder enig plezier luisterde naar de verkeersbulletins op de radio, als op een zonnige zaterdagmiddag weer eens een enorme volksverhuizing richting Kaatsheuvel plaatsvondGa naar eindnoot2. De Efteling ging in 1952 van start met | |
[pagina 92]
| |
Het huisje van de heks van Hans en Grietje in de Efteling
[© foto: Erwin Taets] vijf sprookjes uit de verzamelingen van de gebroeders Grimm en Charles Perrault (Vrouw Holle, De kikkerkoning, De zes dienaren, Doornroosje en Roodkapje), een cultuursprookje van Hans Christian Andersen (De Chinese nachtegaal), een door Peter Reijnders zelfgeschreven sprookje, De magische klok, en een paddenstoelendorp met pittoreske uitbeeldingen van het kabouterleven. Sindsdien werd het sprookjesbos uitgebreid met zowel de bekende standaardsprookjes (De wolf en de zeven geitjes, Klein Duimpje, Repelsteeltje, Sneeuwwitje...) als sprookjes van Andersen (Het meisje met de zwavelstokjes, De zeemeermin, De rode schoentjes...) en eigen uitbeeldingen van sprookjesachtige figuren (zoals de Trollenkoning, die - gezeten in een holle boom - op bijna onverstaanbare wijze toekomstvoorspellingen mompelt, en de wereldberoemd geworden en vaak geïmiteerde Holle Bolle Gijs, de rondbuikige veelvraat uit een oud-Hollands bakerrijm wiens ‘Papier Hier!’ het woordenboek haalde en kinderen sinds 1959 welopgevoed bedankt als ze hem een papiertje voeren). De opvallendste telg in de Eftelingsprookjesfamilie is ongetwijfeld de uitbeelding van De Indische Waterlelies, één van de twaalf sprookjes uit Los doce Cuentos maravillosos, het sprookjesboek dat koningin Fabiola schreef in 1955, vijf jaar voor ze huwde met koning Boudewijn. Fabiola schreef de bundel oorspronkelijk in het Spaans en publiceerde het boek in Madrid. In 1961 werd de sprookjesverzameling in het Nederlands vertaald. Het was Peter Reijnders die op het idee kwam om ter gelegenheid van de vijftiende verjaardag van de Efteling een sprookje van koningin Fabiola een plaats in het park te geven. In 1962 trok Reijnders naar het Koninklijk Paleis van Laken om de vorstin toestemming te vragen om De Indische waterlelies in de Efteling tot leven te brengen. Reijnders kreeg een kwartier om haar te overtuigen, maar Fabiola was zo geboeid dat het gesprek uiteindelijk twee uur uitliep. Ze gaf haar toestemming; de Efteling moest haar niets betalen, maar wel een bedrag storten voor een goed doel. Een jaar na de opening kwam ze samen met prinses Paola en haar drie kinderen een kijkje nemen, en verklaarde bijzonder onder de indruk te zijnGa naar eindnoot3. | |
Een nieuwe richtingDe interesse van de Efteling in sprookjes verdween op de achtergrond toen Anton Pieck halverwege de jaren zeventig het park vaarwel zei en in het begin van de jaren tachtig de ene grote attractie naar Amerikaans model na de andere moest worden binnengehaald, van de grootste achtbaan van Europa tot de hoogste schipschommel ter wereld, om te kunnen blijven wedijveren met de andere parken in binnen- en buitenland. Het sprookjesbos kreeg in die jaren de spreekwoordelijke, om in het sprookjesjargon te blijven, stiefmoederlijke behandeling, terwijl de Efteling de strijd om de bezoeker aanging met parken als Walibi en Bobbejaanland, die grof inzetten op sensatie, grote hoogtes en snelheden. In reclamecampagnes verdwenen sprookjesfiguren op het tweede plan en aan het eind van de jaren tachtig ontwikkelde de Efteling zelfs een mascotte die niet langer gebaseerd was op de idyllisch vormgegeven sprookjesfiguren van Anton Pieck, maar een gestileerde tovernar moest voorstellen met een brede glimlach, ronde, blozende wangen en een bont kleurenpalet die meer dan oppervlakkige gelijkenissen vertoonden met die van de stripfiguren die andere parken in hun logo's voerden. Ook de naam van de nieuwe Eftelingmascotte, Pardoes, weerspiegelde een zweem van snelheid en onstuimigheid die in hoge mate contradictorisch was met de sfeer van rust die ten grondslag lag van wat Pieck en Reijnders in de Efteling hadden gecreëerd. Dat alles veranderde pas aan het eind van de jaren negentig, toen de Efteling onder druk van de steeds helser wordende concurrentie, op zoek ging naar een nieuw imago. Het park besloot uit de race te stappen van het bouwen van steeds hoger en sneller stalen geweld, en de nadruk opnieuw te leggen op dat ene aspect waarin het park zich kon onderscheiden van alle andere parken: zijn wieg, het sprookjesbos. In minder dan vijf jaar tijd werden zeven sprookjes toegevoegd aan het sprookjesbos, meestal van de hand van Ton van de Ven, die Anton Pieck na zijn vertrek had opgevolgd en in een gelijkaardige, nostalgisch-idealiserende stijl met veel bruinen okertinten, ornamentele bloemenpatronen en een typerende afschuw voor de rechte lijn, in een aquarelmatige textuur nieuwe sprookjesuitbeeldingen op papier zette. Tegelijk mat de Efteling zich een geheel nieuwe houding aan: die van sprookjesconservator en volksverhaleninstituut, een zelfverklaard volkskundig museum waar sprookjes op een getrouwe manier levend werden gehouden en van generatie op generatie konden worden doorgegeven. De Efteling onderstreepte deze nieuwe houding met onder meer een samenwerking met het Nederlands Centrum voor Volkscultuur, het organiseren van tentoonstellingen over de geschiedenis van het sprookje en sprookjes in de wereld, cursussen in het voorlezen van sprookjes voor ouders en grootouders, schrijfwedstrijden voor scholieren en symposia over volkskunde voor academici. In zijn publiciteit ging de Efteling steeds vaker verwijzen naar sprookjes als ‘erfgoed’ en naar de bijzondere positie die de Efteling in het bewaren en verspreiden van dit erfgoed innam. Het park deed dit niet alleen binnen zijn eigen grenzen, maar ook daarbuiten: in 2004 met een prestigieuze tv-serie van twintig in het park opgenomen klassieke sprookjes, verteld door Jan Decleir, en in 2006 met Sprookjesboom, een animatieserie voor kinderen met nieuwe avonturen van bekende sprookjesfiguren uit de Efteling. Deze nieuwe positionering bleek voor de Efteling zeer lucratief en een geslaagde strategische zet. Terwijl het vergrijzende pret- | |
[pagina 93]
| |
parkpubliek langzaam aan metaalmoeheid begon te lijden, en een zoveelste achtbaanrecord niet langer meer garant bleek te staan voor sterk stijgende bezoekcijfers, slaagde de Efteling erin zijn positie als grootste toeristische trekpleister van de Benelux te bestendigen en te verstevigen. Een positief gevolg hiervan was ook dat de Efteling rigoureuzer met de uitbeelding van sprookjes om ging springen. Vond het park het in de jaren vijftig en zestig vaak nodig om de gruwelijkste details uit sprookjes te weren of een happy end te breien aan sprookjes die dat in werkelijkheid niet hadden, dan blijven de recentste toevoegingen aan het sprookjesbos een stuk trouwer aan hun oorspronkelijke bronnen. Zo is het trieste eind van Andersens Het meisje met de zwavelstokjes niet alleen behouden, het behoud ervan heeft er ook voor gezorgd dat het park voor het eerst een sprookje kon toevoegen dat zowaar een emotionele impact heeft op de bezoeker. | |
DisneyHet enorme succes van de Efteling ging in de jaren vijftig als een lopend vuurtje de wereld rond, en hoewel het hardnekkige broodjeaapverhaal dat Walt Disney himself ooit een kijkje kwam nemen in Kaatsheuvel intussen al overtuigend is ontkracht, is het niet onwaarschijnlijk dat Walt Disney vertrouwd was met het concept van Peter Reijnders en Anton Pieck toen hij in 1955 zelf uitpakte met zijn eigen pretpark, Disneyland in het Californische Anaheim. De invloed van Disneyland is moeilijk te overschatten, niet op het gebied van themaparken, maar evenmin op het gebied van urban planning en stadsarchitectuur, en de manier waarop winkelgalerijen, musea en zelfs restaurants zich vandaag aan bezoekers ontvouwen. Hoewel in Disneyland bezwaarlijk sprake was van een ‘sprookjesbos’ en slechts zes van de vierenveertig Disneytekenfilms die tussen 1937 en 2004 werden uitgebracht, gebaseerd waren op verhalen die we als een ‘sprookje’ kunnen beschouwen, creëerde Walt Disney een sprookjesachtige sfeer met zijn op het Beierse Schloss Neuschwanstein gebaseerde kasteel van Doornroosje en een parkdeel vol sprookjeshuizen en -attracties. In 1992 opende het eerste Europese Disneypark zijn deuren in Parijs, eerst onder de naam EuroDisney en later, toen bekend werd dat de Europese eenheidsmunt de euro zou worden genoemd en een naamsassociatie met geld en munteenheden wel het laatste was wat Disney wilde, als Disneyland Paris. Voor het Europese Disneyland konden de Amerikaanse ontwerpers niet zomaar een kopie van hun Amerikaanse parken in Frankrijk bouwen. Europeanen, en in het bijzonder
Le château de la Belle au Bois dormant in Disneyland Paris
[© foto: Erwin Taets] de Fransen, waren vertrouwd met de kastelen waarop de Amerikanen zich in Californié en Florida vergaapten; van een ‘realistisch’ kasteel, zoals in de Amerikaanse parken, kon in Europa dan ook geen sprake zijnGa naar eindnoot4. Vandaar dat de ontwerpers inspiratie op gingen doen in de Europese kunst, meer bepaald in het middeleeuwse Les très riches heures du Duc de Berry, een fraai geïllumineerd werk vol tekeningen van bestaande en imaginaire kastelen. Op basis daarvan werd Le château de la Belle au Bois dormant getekend, een roze kasteel met zestien zwierige torens, vlammende nissen en gracieuze smeedijzeren ornamenten, met vergulden slakken op de met bladgoud afgewerkte daken, glas-in-loodramen die het binnenvallende licht op betoverende wijze op de binnenplaats verstrooien en een donkere kerker met een reusachtige draak. Achter het kasteel werd een parkdeel gebouwd dat een ode was aan de verschillende Europese verhalentradities, van de Franse sprookjes van Charles Perrault (zoals Assepoester), tot de Duitse sprookjes van de gebroeders Grimm (zoals Sneeuwwitje), tot de typische Engelse sprookjes als Jaak en de Bonenstaak, Keltische sagen als die van Koning Arthur en ridder Lancelot, en Britse kinderverhalen als Alice in Wonderland, De wind in de wilgen en Peter Pan, en een Italiaans gedeelte met onder meer Pinocchio. Ook Nederland en België werden niet vergeten, met onder meer een oude molen en een kanaalbootvaart, en de gevel van een attractie die, volgens de ontwerpers, gebaseerd was op de pastelkleuren in de illustraties van... Anton PieckGa naar eindnoot5. Hoewel Disneyland verschillende sprookjesattracties bevat, zoals een rondrit door het bos van Sneeuwwitje of een wandelparcours langs uitbeeldingen van het verhaal van Doornroosje, zijn deze allemaal erg schatplichtig aan de manier waarop ze oorspronkelijk door Disney tot tekenfilm werden omgevormd. De klemtoon ligt vaak op de vertederende sidekicks die de hoofdfiguren in de films hebben meegekregen, de liedjes die de films populair hebben gemaakt en iconische scènes die vaak weinig of niets meer te maken hebben met de verhaalstof waarop ze gebaseerd werden. Wellicht de meest oorspronkelijke sprookjesattractie in het park, is Le Canal du Pays des Contes de Fées, zoals de naam het al aangeeft een rondvaart door sprookjesland. In een kleine tien minuten vaart de bezoeker langs uitbeeldingen van sprookjes als De kleine zeemeermin en Hans en Grietje, De schone en het beest en Peter en de Wolf. De nadruk van de uitbeelding ligt, in tegenstelling tot in de Efteling, vooral op de architectuur en de sfeer van het land van herkomst van het sprookje, en minder op bepaalde scènes uit het verhaal. Ook worden, in tegenstelling tot de Efteling, hier geen verhalen verteld; daarvoor is de tijd die je per sprookje doorbrengt te korten bovendien, gezien het internationale publiek dat Disneyland Paris bezoekt, in welke taal zou dat moeten gebeuren?
Het talenprobleem is er één dat veel pretparken parten speelt. Welke taal gebruik je in de uitbeelding van je sprookjes? De meeste parken hebben een vrij internationaal publiek. De ontwerpers van Disneyland Paris hadden oorspronkelijk het idee om van deze nood een deugd te maken: ze zouden de sprookjes vertellen in de taal van het land van herkomst. De attractie van Sneeuwwitje zou een Duits verhaal meekrijgen, de poppen bij Pinocchio zouden Italiaans spreken, in het kasteel van Doornroosje zou alleen Frans te horen zijn en bij Peter Pan zou alleen Engels weerklinken. Dat stootte echter op verzet bij | |
[pagina 94]
| |
de Franse uitbaters van het park: het aandeel van Frankrijk in de uitgebeelde sprookjes beperkte zich tot een tweetal verhalen uit Charles Perraults Contes de ma mère l'Oye, en dat zou betekend hebben dat slechts een minderheid van de attracties in het Frans te volgen viel. Uiteindelijk werd besloten om Frans als voertaal te gebruiken voor alle attracties en bij de sprookjes met een Angelsaksische achtergrond kon er her en der ook wel 's een Engels zinnetje bij. In de Efteling werd gekozen om de sprookjes uitsluitend te voorzien van Nederlandse tekst, maar bij elk sprookje staat ook een sprookjesboek met een beknopte versie van het verhaal in vier talen. In het sprookjesbos van Meli-Park in Adinkerke werd gekozen voor nog een andere oplossing: omdat het bezoek daar ongeveer voor de helft uit Nederlandstaligen en de helft uit Franstaligen bestond, was een keuze zoals de Efteling die had gemaakt niet opportuun. Meli-Park ontwierp een Nederlandstalige en Franstalige versie van elk sprookjesverhaal, en timede de sprookjes op zo'n manier dat wie de sprookjes in de goede volgorde en aan een normaal tempo volgde, telkens in zijn eigen taal bij elk volgend tafereel geconfronteerd zou worden. Uiteraard werkte dit principe alleen voor wie nauwgezet alle sprookjes van begin tot eind uitluisterde en nergens langer bleef stilstaan dan de bedoeling was, waardoor de meeste bezoekers doorgaans weinig van dit systeem merkten. Nog andere parken werken met een drukknopsysteem, waarbij het verhaal dat bij een sprookje hoort pas begint af te spelen als je de knop van je eigen taal hebt gekozen. Ook dit systeem is uiteraard niet ideaal, vooral niet op drukke dagen wanneer verschillende bezoekers die een andere taal spreken op hetzelfde moment bij het sprookje in kwestie arriveren. | |
Het Vlaamse sprookjesbosHet enige sprookjesbos dat Vlaanderen ooit rijk was, was dat van Meli-Park in Adinkerke bij De Panne. Het opende twee jaar na dat van de Efteling de deuren. Het was niet de enige sprookjesattractie in België. In 1954 openden ook Kabouterland in Bellewaerde een wandelparcours langs kleine huisjes met lieflijke kaboutertaferelen en Sprookjesland in het Brusselse filiaal van Meli-Park, dat een kleinschaliger versie was van het sprookjesbos in Adinkerke. Alleen het sprookjesbos in Adinkerke zal een lang leven beschoren blijken, de andere twee zullen snel
Le Canal du Pays des Contes de Fées in Disneyland Paris
[© foto: Erwin Taets] de deuren sluiten wanneer beide parken een nieuwe richting inslaan en Meli-Brussel meer een stadspretpark wil worden, naar het voorbeeld van het Deense Tivoli, en Bellewaerde zich wil profileren als dieren- en safaripark. Het bos van vier hectaren in Meli opende met een reeks sprookjes die voor een groot deel ook in de Efteling te vinden waren: Hans en Grietje, Sneeuwwitje en Roodkapje, maar ook met enkele originele nieuwigheden. Zo was er een vliegende heks die aan een kabel een parcours door de bomen van het bos aflegde, een wandelende reus die rondjes liep in het midden van het bos en een enorme reus die op een stuk rots lag te snurken. Meli-Park pakte ook uit met eigen sprookjes, zoals het sprookje van de tuinman en de ongehoorzame bloem Bianca. Boven de kasteelpoort aan het begin van de laan die naar de ingang van het sprookjesbos leidde, groetten een trompetterende heraut en de gelaarsde kat de bezoekers. Hoewel het wel erg onstuimige Manneke Pis en de sprekende papegaai die dan volgden niet meteen onder de noemer ‘sprookjesfiguren’ te plaatsen vielen, spraken ze tot de verbeelding van heel wat kinderen én hun ouders. Het sprookjesbos van Meli was een hutspot van stijlen. Sommige sprookjes waren met veel gevoel voor detail uitgevoerd (zoals de grot van Sneeuwwitje), terwijl andere duidelijk de sporen van haastwerk en een beperkt budget vertoonden. Sommige sprookjes waren in opdracht van Meli-Park door plaatselijke ambachtslui ontworpen, andere waren ingekocht bij Franse leveranciers van bewegende decorobjecten voor siertuinen en etalages. Toch kon het sprookjesbos van Meli-Park in de beginjaren zonder meer wedijveren met dat van de Efteling. Het bos kreeg in de decennia die volgden bovendien enkele grote toevoegingen, zoals het stadje van Hameln in de jaren zestig, met het sprookje van de rattenvanger, en het paleis van 1001-nacht, waarin oosterse sprookjes als Ali-Baba en Aladdin uitgebeeld werden. In de jaren tachtig investeerden de eigenaren, de Adinkerkse familie Florizoone, een groot bedrag in een complete renovatie van het sprookjesbos. Met de nodige toeters en bellen werd het nieuwe Elfira, zoals het vernieuwde sprookjesbos vanaf dan door het leven ging, in 1986 heropend. De nieuwigheden van Britse makelij vloekten evenwel qua stijl, materiaal- en kleurgebruik met de bestaande sprookjes en | |
[pagina 95]
| |
De put van Vrouw Holle in de Efteling
[© foto: Erwin Taets] bleken minder degelijk en niet goed bestand tegen het vaak barre Westhoekweer. Het vernieuwde sprookjesbos raakte algauw opnieuw in verval. Na de dood van oprichter Alberic Florizoone in 1992, bleef een ruziënde familie aan het roer achter waarbij elk familielid een ander toekomstplan voor Meli-Park leek te hebben. Halverwege de jaren negentig werd voor de laatste keer een poging ondernomen om het sprookjesbos te restaureren, maar het mocht niet baten: het publiek leek de interesse in het sprookjesbos te zijn verloren en ook de bezoekcijfers van het park zelf gingen zienderogen achteruit. Uiteindelijk werd Meli verkocht aan Studio 100, die het in 2000 heropende als Plopsaland. Het sprookjesbos bleef open, maar met een bordje bij de ingang verontschuldigde Studio 100 zich voor de miserabele toestand van het sprookjesbos en werd de belofte gemaakt dat dit gebied één van de komende jaren vernieuwd zou worden. Plopsaland hield woord: eind 2004 werd het sprookjesbos met de grond gelijk gemaakt. Hoewel Studio 100 intussen ook de sprookjestraditie had aangeboord voor de verhaalstof van zijn musicals (Sneeuwwitje, Assepoester, Doornroosje, De drie biggetjes, De kleine zeemeermin...) besloot het bedrijf - tegen alle verwachtingen in - de sprookjes van Grimm, Andersen en Perrault na vijftig jaar te vervangen door eigen creaties. Kabouter Plop en Piet Piraat werden de nieuwe bewoners die er mochten hopen op een lang en gelukkig leven. Alleen het stadje van Hameln bleef nog bestaan als een stille herinnering aan wat ooit het enige sprookjesbos van België was.
In tegenstelling tot Plopsaland, heeft Avonturenpark Hellendoorn, het park waarmee dit artikel begon, het sprookje echter nog niet geheel opgegeven. Al hebben de oude sprookjesfiguren ook daar plaats moeten maken voor nieuwe tv-helden, toch wil het park sprookjes nog een kans geven, maar dan op een andere manier dan vroeger: ‘We moeten proberen een manier te vinden om sprookjes eigentijds te presenteren. Dat is een uitdaging voor de toekomst,’ zegt directeur Ruud de Clercq van Avonturenpark Hellendoorn in het interview in De Volkskrant. Woordvoerster Ester Hubbink van de Efteling geeft De Clercq deels gelijk: ‘Het sprookjesbos staat bij ons nog altijd in de topvijf van de attracties. Maar de manier waarop de nieuwste sprookjes worden uitgevoerd, evolueert ook met de tijd mee.’Ga naar eindnoot6 Zo is de oude spiegel van Sneeuwwitje in de Efteling nog niet zo heel lang geleden vervangen door een hypermoderne lcd-spiegel die high-definition-beelden kan projecteren, en zijn de bewegende figuren die bij sprookjes worden gebruikt realistischer en geavanceerder dan ooit. Van de heks die langs de lok van Raponsje de toren in klimt tot de grootmoeder die uit het niets verschijnt aan het meisje met de zwavelstokjes, van de sneeuw die Vrouw Holle uit haar beddenlakens schudt tot de tafel die zichzelf dekt bij het uitspreken van ‘Tafeltje dek je’, het zijn stuk voor stuk indrukwekkende staaltjes nieuwe techniek die de onschuldige, ietwat naïeve uitbeeldingen van Anton Pieck en Peter Reijnders een nieuwe laag nostalgie meegeven. Het is ironisch dat de enige manier waarop het wellicht meest eenvoudige verhaalgenre aller verhaalgenres in pretparken kan blijven bestaan, is door het investeren van miljoenen in spitstechnologie en een samenspel van geavanceerde multimedia. Dat de Efteling, maar ook Disneyland, daarin slagen zonder afbreuk te doen van het hart en de ziel van de sprookjes, is een waar huzarenstuk. Dat ze mee-evolueren met de iPod- en sms-generatie die hen bezoekt is opmerkelijk. Dat ze daarin slagen zonder aan de kern te raken van wat sprookjes ten gronde zijn, is bewonderenswaardig én hoopvol. |
|