| |
| |
| |
Hoe rood is haar kapje?
Een illustratiegeschiedenis van Roodkapje
Jan van Coillie
Het beeld dat we ons vormen van sprookjes wordt zonder twijfel voor een groot deel bepaald door de illustraties in de sprookjesboeken uit onze kinderjaren. Zelf kan ik me nog scherp de kaartspelende duivels van Anton Pieck voor de geest halen, het peperkoekenhuisje of het blauwe kasteel bij de jongen die het griezelen wilde leren. Voor veel kinderen van vandaag zien Sneeuwwitje, Assepoester of de kleine zeemeermin eruit zoals Walt Disney hen tekende. Intussen is er zo'n rijkdom aan prentenboeken in heel verschillende stijlen op de markt dat kinderen met telkens andere ogen naar sprookjes kunnen kijken.
Sprookjes hebben van oudsher illustratoren aangetrokken, voor wie het steeds opnieuw een uitdaging was de fantasiewereld vorm te geven. Als een van de populairste sprookjes werd Roodkapje talloze keren in beeld gebracht. In de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag levert het titelwoord ‘Roodkapje’ niet minder dan 249 treffers op. In Lust en leering stellen P.J. en L. Buijnsters (2001: 105) dat Roodkapje van alle sprookjes in de negentiende eeuw ‘verreweg het populairst bleef’. Voor dit artikel onderzocht ik hoe de benadering van illustratoren evolueerde door de tijd en in welke mate die bepaald werd door kunststromingen en denkbeelden over kinderen. Daarbij ging ik na welke passages illustratoren kiezen, hoe ze Roodkapje en de wolf afbeelden, hoe ze omgaan met de gruwelijke scènes (waarin de wolf grootmoeder en roodkapje opeet en waarin de jager de wolf doodt en opensnijdt), welke clichés er opduiken en waarin illustratoren origineel proberen te zijn. Ik geef eerst een historisch overzicht en ga dan dieper in op publicaties na 1980. Vooraf belicht ik kort de versies van Perrault en Grimm.
De eerste gedrukte Nederlandstalige versie van Roodkapje verscheen in de Vertellingen van Moeder de Gans ‘met negen kleuryke koopere Plaatjes zeer dienstig voor de Jeugdt om haar zelve in het Fransch en Hollands te oeffenen’ in 1754. Dit tweetalige schoolboekje was gebaseerd op de Contes de ma mère l'Oye (1697) van de Franse auteur Charles Perrault. Perrault verzamelde oude volkssprookjes en bewerkte ze om (voor)gelezen te worden in de literaire salons van zijn tijd. Op het einde van elk verhaal voegde hij een moraal toe. Roodkapje bedoelde hij als een waarschuwing tegen mannelijke verleiders die mooie meisjes ten val brengen. Zijn ‘moralité’ begint als volgt: ‘Vooral aan meisjes,/ mooi en welgemaakt,/ en aardig ook; hoe zij zijn ten val geraakt./ Door 't luisteren naar allerhande lieden;/ En dat vanzelf dus iedereen kan weten,/ Hoevelen door de wolf zijn opgegeten./ Ik zeg “de wolf”, want wolven zijn altoos/ Nog niet van één gelijke soort;’ (Zuurveen, 1996: 111) De passage bij de wolf in bed klinkt bij Perrault anders dan in de versie
Gustave Doré (1863), uit: Charles Perrault, Sprookjes van Moeder de Gans, vert. G. Bomans en anderen, Amsterdam, Omega, 1983
die de meesten van ons kennen: ‘Toen de wolf haar zag binnenkomen verborg hij zich diep onder de dekens en zei: ‘Zet de koek en het potje boter maar op de broodplank en kom bij mij in bed liggen.’ Roodkapje kleedde zich uit en stapte in bed. Zij was heel verbaasd hoe haar grootmoeder er uit zag in haar nachtgewaad. Zij zei tegen haar: ‘Grootmoeder, wat hebt u een grote armen!’ ‘Dat is om je beter te kunnen omhelzen, m'n kind.’ (vert. H.L. Prenen, 1978) Aan het eind wordt Roodkapje door de wolf opgegeten, een jager komt er niet bij te pas. De nu meest verspreide versie speelt zich netjes boven de lakens af, er is geen sprake van uitkleden en omhelzen. Die kuisheid hebben we te danken aan de gebroeders Grimm, die het sprookje opnamen in hun Kinder- und Hausmärchen (1812-1815). Ze voegden allereerst een happy end toe. Het motief van de jager ontleenden ze aan Ludwig Tiecks toneelbewerking van Perraults sprookje, dat van de stenen die in de buik van de wolf worden gestopt aan ‘De wolf en de zeven geitjes’. Wilhelm
| |
| |
Grimm liet de moeder aan Roodkapje de les geven dat ze niet van de paadjes mocht gaan, waardoor het een sprookje werd dat kleine kinderen gehoorzaamheid moest bijbrengen. Op het einde voegden de Grimms nog een weinig bekende episode toe die ze hadden horen vertellen. Daarin wordt Roodkapje later nog eens door een wolf aangesproken, die echter door de grootmoeder in een grote trog gelokt wordt, waarin hij verdrinkt. Dit extra slot is in de meeste latere sprookjesboeken weggelaten.
| |
Romantiek
De koper- en houtgravures die op het eind van de achttiende en tijdens het grootste deel van de negentiende eeuw verschenen bij de Sprookjes van Moederde Gans - van Simon Fokke, H. Immink en vele anonieme kunstenaars - werden uitgevoerd in de stijl van de burgerlijke romantiek, ook wel ‘salonromantiek’ genoemd. Typerend was de omslagillustratie met een oude vrouw die vertelt aan de kinderen in een burgerkamer. De illustratoren beeldden bij voorkeur taferelen af met een sterke dramatiek, zoals de ontmoeting met de wolf in het bos of Roodkapje naast de bedstee, waarin de wolf ligt. Daarbij werden de emoties als het ware bevroren.
De invloed van de romantiek was ook merkbaar in de populaire centsprenten die in de negentiende eeuw over heel Europa verspreid werden in enorme oplagen. Ze werden verkocht door marktkramers voor een oortje of een cent en bereikten daardoor ook het gewone volk. Elke centsprent bestond uit verschillende plaatjes in de vorm van een stripverhaal. Roodkapje eindigt met een plaatje waarop de wolf met open muil Roodkapje bespringt, met als onderschrift: ‘Bij deze verschrikkelijke woorden, sprong de wreede wolf op Roodkapje en verslond haar dadelijk.’
Zonder meer de populairste illustrator uit de negentiende eeuw was de Fransman Gustave Doré. Ook hij was een romanticus, maar anders dan de salonromantici, bracht hij het duistere en griezelige naar boven.
Volgens hem betreedt de illustrator ‘un bois sombre, où il arriva devant un palais, dont les murs semblaient de diamant’. Zijn kracht bestond erin dat hij de fantasie zo wist te verbeelden dat iedereen zich erin kon herkennen. Zijn houtgravures bij Moeder de Gans uit 1862 werden meteen overgenomen in heel Europa. Bij Roodkapje maakte hij drie illustraties die stuk voor stuk een grote dramatische kracht bezitten. Op de eerste prent ontmoet Roodkapje de wolf in het bos. Het is een krachtig beest, een stuk groter dan het kleine meisje. Op de tweede prent klimt de wolf op het bed van grootmoeder, zijn scherpe klauwen zijn duidelijk te zien. Op de laatste prent ligt Roodkapje naast de wolf in bed. Het meisje trekt met grote, ongeruste ogen het laken beschermend naar zich toe, de wolf loenst voor zich uit, grootmoeders slaapmuts op zijn zware kop. Illustratrice Gerda Dendooven vindt de prenten van Doré de ‘meest onthutsende’ en ‘wonderlijkste’ die ze ooit zag: ‘Wat een stuk van een wolf, wat een beest van een man. Is Roodkapje het slachtoffer of stuurt zij alles zoals zij het wil? Dit getekende realisme maakt het onmogelijke mogelijk: plots lig je zelf in bed met de wolf.’ (Dendooven, 2005)
| |
Jugendstil en onschuldige kinderogen
Op het einde van de negentiende en vooral tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw kwam de boekillustratie in de ban van de jugendstil of art nouveau. In hun reactie tegen de mechanisering van de toenmalige maatschappij beklemtoonden deze kunstenaars het artisanale en zochten ze hun inspiratie in de natuur. Sprookjes fascineerden hen omwille van hun symboliek en natuurverbondenheid. Ontdaan van haar sensualiteit en in een eenvoudiger en soberder vorm bleek de Jugenstil te verzoenen met de verlieflijking die in die jaren de kinderliteratuur domineerde. Opvallend daarbij was hoe bloemen, planten en dieren menselijke trekken kregen, wat aansloot bij het kinderlijke antropomorfe denken. In die jaren werd Perrault verdrongen door de veel kinderlijker gebroeders Grimm.
De meest succesrijke Nederlandse illustratrice uit die tijd was Rie Cramer, van wie het werk nog steeds herdrukt wordt. Haar belangrijkste inspiratiebronnen waren de Engelse kunstenaars Arthur Rackham en Edmund Dulac. In de door haar geïllustreerde Sprookjes van Moederde Gans (1916) nam ze bij Roodkapje twee illustraties op. Het opvallendst is die waar Roodkapje bloemen plukt, gehurkt tussen reusachtige bomen.
In 1925 illustreerde ze een aparte uitgave van Roodkapje, met acht prenten, deels in kleur en deels zwart-wit met rode steunkleur. Roodkapje draagt er een wijde, opgelapte rok, een rood kapmanteltje en klompen. Cramer weert
Rie Cramer (1937), uit: Roodkapje, bewerking Leonard Roggeveen. 's Gravenhage, Van Goor
het gruwelijke. Als Roodkapjes vader zijn dochter en grootmoeder uit de buik van de wolf redt, is het opengesneden beest niet te zien. Op de slotprent wordt Roodkapje door haar moeder omhelsd, een extra lief einde dat in latere boeken geregeld opduikt. Rie Cramer had een sterke invloed op andere kunstenaars uit haar tijd die eveneens een Roodkapjesversie illustreerden, zoals Sijtje Aafjes, Henriette Blaauw en J.V. Midderigh-Bokhorst. Origineler was Jan Wiegman die in zijn prenten bij de sprookjes van Grimm (1920) meer humor verwerkte: zo trekt bij hem de jager de wolf uit zijn pels.
In Vlaanderen waren Karel Doudelet en Edmond Van Offel belangrijke vertegenwoordigers van de Jugendstil in kinderboeken. Deze laatste illustreerde onder meer een selectie uit de sprookjes van Grimm in een bewerking van Bert Koenen (1928-1929), maar Roodkapje ontbreekt daarin. In de versie van Elza van Hagendoren (1929) is de Jugendstil teruggedrongen. Haar pentekeningen zijn somberder, wat typerend is voor veel illustraties tussen de twee wereldoorlogen. Anderzijds is er een opmerkelijke verkinderlijking: Roodkapje is een mollig, blond meisje met een bol jurkje tot boven de knie en op blote
| |
| |
voetjes. De lieftalligheid druipt ook uit de tekst. Opmerkelijk is verder de aanpassing aan de eigen cultuur. Roodkapje heet Jacqueline en woont dicht bij een ‘groote Kempische stad’. Op de eerste prent geeft ze bloemen aan een kapelletje. Op de vierde prent poseert ze bij de wolf en op de vijfde geeft ze hem zelfs beleefd een hand. Ook hier is er van de gruwel geen spoor. De vader heeft geen mes nodig, de wolf spuwt van schrik grootmoeder en Roodkapje uit, maar ook dat krijg je op de prenten niette zien.
| |
Anton Pieck en de commercialisering
Na alle lieftalligheid en betutteling waren de illustraties van Anton Pieck een verademing. Met zijn grote voorganger Doré deelde hij een romantische zucht naar het verleden en een voorkeur voor het griezelige. Net als Doré ontwikkelde hij een unieke, meteen herkenbare stijl waarmee hij trefzeker de sprookjeswereld in beeld bracht. Zijn illustraties bij De Sprookjes van Grimm verschenen voor het eerst in 1940 en werden sindsdien meermaals herdrukt. In de eerste uitgave is bij Roodkapje maar één prent opgenomen, met de wolf in grootmoeders bed. Doré trekt de aandacht op zijn griezelige bek met scherpe, kromme hoektanden. In de latere, erg populaire uitgave Sprookjes van de Efteling, met tekst van Martine Bijl, neemt hij bij het sprookje drie illustraties op: Roodkapje voor de deur van grootmoeders huisje (op rode klompjes), het huisje van grootmoeder (op Piecks eigen wijze geromantiseerd met een krom dak en een ronde toren, te midden van de wilde natuur) en ten slotte de wolf in bed, met spitse tong en vlijmscherpe tanden. Velen kennen ook Piecks roodkapje als beeld in het sprookjespark de Efteling.
In de jaren vijftig nam de commercialisering van Roodkapje toe. Het sprookje werd opgenomen in populaire series, bewerkt door bekende auteurs en gepromoot door commerciële firma's. In de reeks Gouden boekjes verscheen in 1955 een vertaling van Annie M.G. Schmidt, met geromantiseerde illustraties van E.O. Jones die nu verouderd en stereotiep ogen. Roodkapje is een klein dikkertje, haar kleinheid wordt nog beklemtoond als ze opkijkt naar haar moeder die haar in de keuken een wijze les geeft of als ze wandelt in het grote bos. Op de prenten is er geen spoor van geweld te zien. Zoals zo vaak staat op de kaft Roodkapje die bloemen aan het plukken is. Typerend voor de commercialisering is de uitgave bij Douwe Egberts uit 1958, met tekst van Han G. Hoekstra, elf losse kleurenplaatjes om in te kleven en een uitklapplaat van Joop Geesink. Ook hier is de sfeer romantisch en lief.
Eva Bednárová (1978), uit: Sprookjes van Charles Perrault en Marie d'Aulnoy, vertaling Johan van Nieuwenhuizen, Haarlem, Holland
| |
De wolf op zijn honger: de an magere jaren zestig en zeventig
In de jaren zestig en zeventig verschenen er weinig opmerkelijke nieuwe uitgaven van de sprookjes van Grimm of van Roodkapje. Wel kwam er een belangrijke impuls uit Oost-Europa. Al in de jaren veertig en vijftig had de uit Moldavië naar België uitgeweken Elisabeth Ivanowsky meerdere sprookjesboeken geïllustreerd. In 1967 bereikte de Pool Janusz Grabiansky met zijn tekeningen bij de Sprookjes van moeder de Gans het grote publiek. Opvallend was zijn expressieve stijl met uitbundige kleuren en krassen en vegen. Veel meer dan het gebeuren wou hij sfeer en emoties weergeven. Roodkapje beeldt hij geromantiseerd af, de zwarte wolf daarentegen brutaal en gemeen. Ook andere illustratoren uit het Oostblok veroverden de westerse markt zoals Jiri Trnka (Sprookjes van Grimm, 1962) en Eva Bednárova (Sprookjes van Charles Perrault en Marie D'Aulnoy, 1979.) Bij het verhaal van Roodkapje plaatst Bednárová centraal in een spiegel de zwarte wolvenkop met een groot wit oog. Links- | |
| |
onder duikt Roodkapje op. Bovenaan snijdt een scherp voorwerp (een mes?) door de spiegel. Het geheel biedt een bevreemdende compositie die totaal afwijkt van wat in Vlaanderen en Nederland toen gebruikelijk was.
Ook in de jaren zestig en zeventig verschenen commerciële uitgaven in allerlei vormen, waarbij lieftalligheid en vrolijkheid primeerden. Roodkapje met illustraties van Emil Probst (1963) is uitgevoerd in felle kleuren tegen een witte achtergrond. Roodkapje is een grappige kleuter met de voor die tijd typische, mollige handjes en een ovaal gezicht. Merkwaardig is haar mutsje dat lijkt op een fez zonder kwastje. Ze blijft glimlachen, zelfs als ze de wolf ontmoet. De jager, grootmoeder en de wolf zijn karikaturaal vertekend. Zo mogelijk nog commerciëler is de uitgave in de reeks Panorama sprookjes uit 1972. In deze ‘soft’ versie is Roodkapje een plastieken popje in een lichtblauw mini-jurkje met witte kant en de wolf een wollen knuffeldier. Door hem nog een hoedje op te zetten en een broekje aan te trekken, is hij helemaal onschadelijk gemaakt, ook al heeft hij scherpe tanden. In 1966 publiceerde Dick Bruna Roodkapje als kartonboekje voor peuters, een versimpeling die heel wat reacties uitlokte. Door zijn gestileerde, eenvoudige vormen vervaagt het onderscheid tussen grootmoeder en kind en ziet de wolf er ongevaarlijk uit. Zijn scherpe tanden tekent Bruna niet, wel de tong uit zijn bek, een van de hardnekkigste clichés.
Grotere uitgaven van de sprookjes van Grimm verschenen in 1976 in een bewerking van Paul Biegel en in 1978, vertaald door Lea Smulders. Deze laatste uitgave werd geïllustreerd door de Vlaamse Rita Van Bilsen, die een heel eigen sprookjeswereld met popperige figuurtjes schiep. Bij het verhaal van Roodkapje beeldt ze het meisje uit bij het bed met de wolf. Roodkapje kijkt tegelijk naïef en ongerust naar het beest met zijn lange bek, gemene ogen en grappige slaapmuts.
| |
Artistieke ontplooiing
In de jaren tachtig kende het sprookjesgenre een ware boom. Er verschenen prestigieuze bundels met sprookjes van Grimm en Andersen naast steeds meer artistieke prentenboeken. Het genre werd ook verder gecommercialiseerd door uitgeverijen als Deltas,
Anoniem (ca. 1958), uit: Roodkapje, Antwerpen, Zuid-Nederlandse uitgeverij
Unieboek, Hemma en de Zuidnederlandse. Zonder twijfel brachten ook de luisterboeken van Lecturama en de nieuwe Disney-verfilmingen de sprookjes bij het grote publiek. Daarnaast werd het genre geparodieerd en verschenen er opmerkelijke uitgaven die een spel speelden met sprookjesmotieven. In de artistieke illustraties in bundels en prentenboeken gingen illustratoren vaker weg van de gebaande paadjes. Hoewel de klassieke scènes bleven opduiken, doorbraken de illustratoren geregeld de bekende clichés. Vooral echter gingen ze creatiever om met kleur, perspectief en compositie.
Ook in de jaren tachtig speelden illustratoren uit Oost-Europa een belangrijke rol. Zo verscheen in 1982 een verzameling Sprookjes van Grimm, in een vertaling van Els van Delden met illustraties van de Tsjech Ludek Manásek. In de Tsjechische traditie verkiest de illustrator details en sfeerbeelden boven taferelen. Zo beeldt de eerste illustratie bij Roodkapje enkel een fles en een taart op een plank af en het slot een wolvenkop in het water. De wolf ziet er eerder sullig dan gevaarlijk uit. De prent waar hij met één oog dicht over zijn bril gluurt, is licht komisch.
De toenemende internationalisering bracht niet alleen werk van Oost-Europese, maar ook van Scandinavische, Duitse en Engelse illustratoren op de markt. Een bijzon- | |
| |
dere uitgave was Assepoester en andere sprookjes, royaal geïllustreerd met waterverfschilderijen van Svend Otto (1984). In tegenstelling tot zijn prenten bij de sprookjes van Andersen, benadrukt Otto hier vooral het vrolijke en schelmse. Roodkapje draagt niet haar klassieke kapje, maar een grappig pofmutsje. De gezichten tekent Otto bijzonder expressief. Als Roodkapje de wolf ontmoet in het bos, lijkt ze niet bevreesd, al torent het dier angstaanjagend gemeen boven haar uit. Later in bed kijkt de wolf echt verlekkerd naar het kleine meisje. Voor kinderen fascinerend is de prent waarop de jager grootmoeder uit de open buik van de wolf trekt. Ook hier is er geen straaltje bloed te zien.
De sprookjesprentenboeken van Lisbeth Zwerger, Bernadette en Monica Laimgruber behoren tot de internationale top. Hun versies van Roodkapje (1986, 1987, 1993) vallen op door de persoonlijke stijl en de hechte samenhang tussen tekst en illustraties. De Oostenrijkse Zwerger is duidelijk beïnvloed door de grote Engelse illustratoren uit het einde van de negentiende eeuw. Ze noemt zichzelf een romantische geest. Roodkapje beeldt ze af als een gezonde boerendochter met blozende wangen, bruin, weerbarstig haar, een halflange jurk, bottines en een klein, rood mutsje. Haar prenten hebben vaak een diepere laag. Als de wolf Roodkapje opwacht, trekt het meisje als het ware een witte strook onschuld achter zich aan, die fel contrasteert met haar rode kapje. Net als Svend Otto voegt Zwerger humor toe. Als de wolf met Roodkapje praat, neemt hij een verleidelijke houding aan. Grappig en origineel is ook de pagina waarop de wolf grootmoeders kleren probeert aan te trekken, wat Zwerger afbeeldt in vier opeenvolgende prentjes. En net als bij Otto trekt de jager grootmoeder uit de bloedloze buik van de wolf, terwijl Roodkapje toekijkt. De Britse illustratrice Bernadette (Watts) kreeg les van Brian Wildsmith en dat is duidelijk merkbaar in de bonte kleurenpracht van haar natuurbeelden. In haar Roodkapje verwerkt ze Slavische elementen in de decors en kledij. Haar prenten sluiten aan bij de symbolische interpretatie van het sprookje als de strijd tussen licht en donker. De wolf brengt donkere en Roodkapje heldere kleuren met zich mee. Als Roodkapje stenen verzamelt en het boze overwonnen is, komt de zon stralend op. Overigens weert Bernadette het gruwelijke: je ziet de wolf zijn slachtoffers niet bespringen en ook de scène waarin de jager het dier opensnijdt, beeldt ze niet af. Monica Laimgruber zet in haar versie het volkse en lieftallige in de verf, waardoor ze zich sterker aanpast aan kleine kinderen. Op de kaft kijkt een schattig Roodkapje met een
De wolf trekt grootmoeders kleren aan.
Liesbeth Zwerger (1986), uit: De gebroeders Grimm, Roodkapje, Vertaling Marlot Smit, Hoorn, Westfriesland
reusachtig boeket bloemen van tussen een bloemetjesgordijn. Van bij het begin beklemtoont Laimgruber Roodkapjes kinderlijkheid door haar speelgoed af te beelden, een poesje in een mand en twee bruine kinderschoentjes. De grote wolf lijkt meer op een hond, met zijn wollige pels en zijn vriendelijke gezicht. Ook bij Laimgruber ontbreken de beangstigende passages. Ten slotte voegt ze fantasieelementen toe, zo krijgen de bomen in het bos gezichten.
Tussen 1990 en 2006 verschenen er geen artistieke prentenboekversies van Roodkapje, maar wel meerdere verzamelbundels, waarbij illustratoren bewuster met perspectief en licht werkten en clichés doorbraken. In haar waterverfschilderijen voor de Sprookjes van Grimm (1992) legt Margaret Chamberlain de nadruk op de natuur. De scène met Roodkapje bij het bed tekent ze vanuit het perspectief van de wolf. Net als Chamberlain hanteert J. Ray een esoterische stijl in de bundel Sprookjes (2000) waarbij ze de kracht van de natuur en de hemellichamen in de verf zet. Opmerkelijk is dat Roodkapje en haar moeder een bruine huid en zwart haar hebben. In Alle sprookjes van Grimm (2001) neemt Philip Hopman één prent op bij Roodkapje. De wolf leunt er nonchalant rechtop tegen een boom, gekleed in een broek, pull en lange jas rond zijn brede borstkas. Roodkapje draagt een erg kort, rood kapmanteltje en rode laarsjes en zelfs de bladeren van de boom waar ze bij staat, kleuren rood. Ook Charlotte Dematons (Grimm, 2005) beeldt de wolf nonchalant leunend af in een lange jas en Roodkapje onder de rode bladeren. Ze concentreert zich sterker op de grijzende, grijze (weer)wolvenkop.
| |
Wolf met hamburger: Roodkapje voor de jongsten
Vanaf 1990 verschenen er steeds meer sprookjesbundels, specifiek aangepast aan jonge luisteraars en lezers. Een voorloper was de verzameling Sprookjes van altijd en overal, uit het Engels bewerkt door Lea Smulders, met illustraties van Hilda Often (1985). De aanpassing aan kleine kinderen is overduidelijk. Als Roodkapje de wolf in bed ondervraagt, houdt ze als een peuter een vinger aan haar mond. Zoals zo vaak wordt de wolf minder beangsti- | |
| |
Charlotte Dematons (2005), uit: Grimm. Volledige uitgave, Vertaling Ria van Hengel, Rotterdam, Lemniscaat
gend gemaakt door oma's muts en brilletje, maar hier komt nog de kleurrijke lappendeken bij. Bovendien zie je door het raam twee houthakkers naderen. Na 1990 zetten de illustratoren niet zozeer het schattige in de verf, maar wel de humor. Rita van Bilsen beeldt de wolf in broekpak af (Van Cleemput, De bijenkoningin en 30 andere sprookjes voor kleuters, 1994), Thé Tjong Khing tekent hem de eerste keer slapend in het bos, met zijn poten in de lucht. In bed ziet hij er grappig en eng tegelijk uit met oma's bril, nachtjurk en grote bek vol tanden. Na zijn maal heeft hij een overdreven dikke buik. Khing beeldt wel de scène af waar de jager grootmoeder uit de buik van de wolf trekt (Vriens, Grootmoeder, wat heb je grote oren, 1996). Rotraut Susanne Berner ( Sprookjestijd, 1998) verwerkt de sprookjes in stripvorm. Roodkapje draagt een blauw broekpakje, heeft piekhaar en een soort aardbei op het hoofd. De wolf draagt een lange, grijze jas en een blauw hoedje. Het decor is gemoderniseerd, Roodkapje rijdt op een fiets. Berner beeldt ook uit hoe de jager de wolf openknipt, en als enige tekent ze bloed aan de schaar. Rosemarie De Vos voegt in Mijn eerste sprookjesboek. Ik lees het zelf van Hilde Vandermeeren (2006) allerlei grappige details toe. Net als Berner maakt ze van Roodkapje een strip. Het meisje heeft een bol gezicht met een grappig worstneusje en sprieterig haar. Als de wolf over grootmoeder hoort, denkt hij in een gedachteballon aan een hamburger. De enge taferelen krijg je niette zien, in de plaats kun je grootmoeder bewonderen in haar ondergoed. In allerlei details doorbreekt de illustratrice de stereotiepe voorstelling: zo krijgt Roodkapje in haar mand een reep chocolade mee. Ook bij Dagmar Stam (M. Busser en R. Schröder, Roodkapje, 2003), Daniëlle Schothorst ( Sprookjes
Rotraut Susanne Berner (1998), uit: Sprookjestijd, Amsterdam, Querido
Roodkapje in wolvenvel. Quentin Blake (1982), uit: Roald Dahl's gruwelijke rijmen, Baarn, Fontein
voor kleuters, 2003) en Chris Winsemius ( Knibbel knabbel knuisje, 2006) oogt de wolf grappig door zijn houding, gezicht of kleren.
| |
De wolf het vel afgedaan: trivialiteit en humor
Tegenover de artistieke bundels en prentenboeken staan talrijke triviale sprookjesboeken die vooral via warenhuizen hun weg naar het grote publiek vinden. Opvallend in deze uitgaven is hoe het lieftallige, romantische en grappige uitvergroot worden. Roodkapje wordt meestal ‘verkleuterd’, ze heeft een poppengezicht met blozende wangen, wijd uit elkaar staande, grote (blauwe) ogen en een klein, lief neusje. Als ze naar het bos gaat, huppelt ze. Vaak wordt ze afgebeeld met speelgoed of in het gezelschap van kleine, lieve dieren. Het decor is romantisch, met veel bloemen en sprookjeshuisjes. De wolf varieert van een vervaarlijke herdershond tot een lief schoothondje. In de illustraties wordt ook het opvoedende en het emotionele in de verf gezet. Telkens weer wordt de moeder afgebeeld die Roodkapje met geheven wijsvinger aanmaant niet van het pad af te dwalen. Ook het afscheid van de moeder komt vaak terug, net als het roerend weerzien, met Roodkapje in moeders armen. Het gruwelijke wordt doorgaans weggelaten of vervangen door grappige passages. Meestal is het de vader die Roodkapje en grootmoeder redt. In
| |
| |
Roodkapje met bebloede bijl voor het huis van grootmoeder. Isabelle Vandenabeele (2003), uit: Edward van de Vendel en Isabelle Vandenabeele, Rood Rood Roodkapje, Wielsbeke, De Eenhoorn
Roodkapje van de Zuidnederlandse uitgeverij (ca 1985) en bij Van Gool (2004) zijn al deze clichés aanwezig. De illustraties van Van Gool vertonen opvallende gelijkenissen met die van Walt Disney, aan wie hij ook helpende diertjes ontleent. Aan het slot trekken enkele muisjes en eekhoorns de wolf aan een touw omhoog, waarop grootmoeder uit zijn bek valt. Disneys Roodkapje zelf doet denken aan een gummiepop. Ze wandelt vrolijk op het pad, begeleid door vogeltjes en konijntjes. In het bos kijkt ze de wolf lief en schalks aan, die guitig en verlekkerd terugkijkt. Grootmoe vlucht in de staande klok en de wolf wordt weggejaagd door een beer met een knuppel.
Humor staat centraal in de parodieën en in boeken waar auteurs en illustratoren op een luchtige manier sprookjesmotieven verwerken. In 1978 brengt Janosh een maatschappijkritische bewerking van de sprookjes van Grimm. Daarin tekent hij een elektrische wolf en een elektrisch Roodkapje met snoer en stekker. Ook bij Matthew Price en Jan Lewis (1996) is Roodkapje gemoderniseerd. Ze belt grootmoeder op met een rode telefoon. Op een van de pop-ups kunnen de kinderen grootmoeder uit de buik van de wolf trekken. In zijn Gruwelijke rijmen (1982) zet Roald Dahl sprookjes op hun kop. Roodkapje doodt er koelbloedig de wolf: ‘'t Kind lacht en trekt in een wipje/ een revolver uit haar slipje’. Quentin Blake maakt van de personages karikaturen. Op de slotprent paradeert Roodkapje op hoge hakken in een bontjas van wolvenvel. Ivo de Wijs gaat nog verder. In zijn Roodkapje en de zeven geitjes (1994) mengt hij verschillende sprookjes. Die cocktails beeldt Alfons van Heusden erg komisch uit. De wolf draagt zevenmijlslaarzen en in bed geitenwollen sokken en een mijter. Van een heel andere soort zijn de bewerkingen van Richard Scarry, Jim Davis en Marc de Bel, die de sprookjes inpassen in eigen populaire reeksen. Scarry (1979) tekent Roodkapje als een poes en de jager als een hond. De wolf kijkt gemeen, maar zijn gelapte paarse jas en hoedje zijn grappig. Davies (1990) vervangt de wolf door Garfield, die uit is op de koekjes die Odie-Roodkapje naar oma moet brengen. In Marc de Bels ‘Roodmutsje’ (2003) spelen de Boeboeks de hoofdrol. De tekeningen steken vol grappige details: zo slaapt oma in een grote, rode slof en snijdt de jager de wolf (de gemene kater Drifter) open met een zakmes. Wie aandachtig kijkt, ziet dat het vel van Drifter aan elkaar genaaid is: de hele bewerking is een toneelspel.
| |
Rood, roder, roodst
In onze postmoderne tijd kan Roodkapje vele paadjes inslaan. En soms leiden die ver van het oorspronkelijke verhaal of geven de kunstenaars een nieuwe interpretatie aan de kern van het sprookje. Pieter Gaudesaboos (2003) gebruikt het Roodkapjesmotief als vertrekpunt voor een reeks associaties in tekst en foto's over verlangen, eenzaamheid, angst en vooral de kracht van de verbeelding. De centrale figuur, Roodlapje, wordt zo genoemd door de mensen van het dorp omdat ze altijd rode kleren draagt. De foto's steken vol symbolen. Aangrijpend is de illustratie met het overbelichte gezicht van Roodlapje, met enorme ogen. Uit de tekst verneem je dat ze verdwaalde in het bos. Ook Rood Rood Roodkapje van Edward van de Vendel en Isabelle Vandenabeele (2003) straalt een intense expressiviteit uit, maar hun versie is duidelijker geënt op het bekende verhaal. Tekst en illustraties spelen sterk op elkaar in en zetten een complexe hoofdfiguur neer: speels huppelend met haar springtouw, nietig in het wilde, grote bos, (schijnbaar) onbewogen of onschuldig bij de reusachtige wolf, met bebloede bijl voor het huis van grootmoeder, terwijl een grote, rode vlek uit de deur stroomt.
Vandenabeele werkt in haar houtsneden enkel met zwart, rood, grijs en wit. Het grijs staat voor de verveling, de grijze lange uren bij haar grijze oma. Het rood verbeeldt Roodkapjes verlangens en wensen, het nieuwe dat de sleur kan breken. En het zwart van de wolf? Daarmee eindigt de tekst: ‘En wat vond ze eigenlijk van zwart?’ In haar analyse in Buiten de lijntjes gekleurd (2006: 134) schrijft Marita Vermeulen: ‘Voor wie graag heeft dat onschuldige kindertjes door sterke jagers worden gered, is het ongetwijfeld even slikken om in deze beelden binnen te treden.’ Nooit eerder kleurde Roodkapje zo bloedrood...
| |
Bibliografie
P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse Kinderboek in de negentiende eeuw, Zwolle, Waanders Uitgevers, 2001. |
T. Dekker, J. Vander Kooi en T. Meder, Van Alladin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties, Nijmegen, SUN, 1997. |
G. Dendooven, In bed met de boze wolf, De Morgen, 10 december 2005. |
M. Vermeulen, Buiten de lijntjes gekleurd, Tielt, Lannoo, 2006. |
T. Zuurveen, Van Zedenleer tot Bruintje Beer, Kind, kindbeeld en kinderboek door de eeuwen, z.p., Uitgeverij Roorda, 1996. |
|
|