Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 52
(2003)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Wat aanvangen met ‘gewijde gebouwen’?
| |
Hergebruik van het gebouwdeDe architectuurgeschiedenis staat bol van voorbeelden van constructies die verschillende bestemmingen hebben gekregen. Toen de Romeinen in 298-305 na Chr. de gigantische thermen van Diocletianus in Rome optrokken, had men niet kunnen vermoeden dat deze eeuwen later een deel zouden zijn van de S. Maria degli Angeli-kerk. Een ander schitterend voorbeeld is de transformatie van een Dorische tempel tot Duomo in Syracuse waarbij de zuilen niet eens werden weggestoken. Toen Sir Gilbert Scott in de jaren '50 een indrukwekkende elektriciteitscentrale ontwierp aan de Theems, hadden hij en de Londenaars nooit kunnen vermoeden dat amper veertig jaar later dit complex onderdak zou bieden aan de Tate Modern. Honderden voorbeelden kan men opsommen hoe men in het verleden het onroerend erfgoed een andere, vaak radicale herbestemming heeft gegeven. Dit gebeurde in een tijd waar het begrip beschermd monument niet bestond en dat gebouwen werden gezien als een wezenlijk deel van het leven. Het is pas in de 19de eeuw dat er een ommekeer plaats vond in onze omgang met het bouwkundig erfgoed. De waardering van ons erfgoed is ook onderhevig aan grote slingerbewegingen in het maatschappelijk denken, de tijdsgeest. In de Golden Sixties werd gesloopt vanuit een geloof in een nieuwe en betere toekomst waarbij het radicaal uitwissen van het verleden als essentieel werd aangezien. Nu bevinden wij ons aan de andere zijde van de slingerbeweging, in een samenleving die zoveel mogelijk wil behouden en geen keuzes meer durft te maken, zelfs al heeft men geen herbestemming voor dit erfgoed. De zorg voor ons bouwkundig erfgoed is ongetwijfeld een stap om respectvol om te gaan met het verleden. Er worden nog steeds waardevolle gebouwen gesloopt, maar anderzijds krijgen ook niet waardevolle gebouwen het statuut van waardevol monument waardoor een grondige herbestemming wordt uitgesloten en onttrokken aan drastische mutaties die wij juist zo boeiend vinden in het verloop van de geschiedenis van de bouwkunst. | |
Lege en nieuwe kerkenTerwijl in Europa de vraag wordt gesteld wat wij met ons groot patrimonium aan kerken moeten aanvangen bij een sterk dalend kerkbezoek worden er nog steeds nieuwbouwprojecten gerealiseerd. De recentste grote vloedgolf van nieuwe kerken gebeurde in de jaren '50 en '60, ook in Vlaanderen. Na het Tweede Vaticaanse Concilie werden vooral de interieurs aangepast aan de | |
[pagina 279]
| |
Rome / Tor Tre Teste
‘Chiesa Dives in Misericordia’ (1996-2003) Architect Richard Meier nieuwe liturgieviering. Het is vooral in de jaren negentig dat er een tendens ontstaat om nieuwe prestigieuze kerkgebouwen te construeren waarbij men een beroep doet op architecten die met hun ander werk reeds ruime media-aandacht krijgen, zowel in de vakpers als in de populaire tijdschriften. De bouw van de kathedraal in Evry nabij Parijs, de eerste nieuwe kathedraal sinds de Franse Revolutie, is een ontwerp van de Zwitserse architect Mario Botta. Om het geld bij elkaar te krijgen werd veel reclame gemaakt in de Parijse metro, naast publiciteitspanelen voor nieuwe film of spektakels. Deze kathedraal bezit een grote monumentaliteit; de imposante afgeknotte cilindervorm in rode baksteen en met op de dakrand bomen is een eyecatcher van formaat. Het is een constructie die moet imponeren en waar een sacrale emotie afwezig is. In het vooruitzicht van het ‘Heilig Jaar’ 2000 werd in Rome in 1996 een wedstrijd uitgeschreven voor een herdenkingskerk. De ‘wereldtop’ van de architecten werd geïnviteerd: Tadao Ando, Santiago Calatrava, Frank O. Gehry, Peter Eisenman en Richard MeierGa naar eind(2). De uiteindelijke keuze voor de ‘Chiesa Dives in Misericordia’ viel op de joodse architect Richard Meier, een compleet wit gebouw. Terwijl de grote Italiaanse moskee in Rome werd ontworpen door de Italiaan Paolo Portoghesi, koos de katholieke kerk voor een joodse architect, misschien wel niet zo een toevallige keuze onder het pontificaat van paus Johannes Paulus II. De constructie van de witte, gebogen wanden is op constructief vlak een prestatie; het levert een spectaculaire ruimte op met een geringe graad van ingetogen sacraliteit. Spijtig dat de keuze niet is gevallen op het ontwerp van Tadao Ando, een kerkruimte waar een veel grotere spanning tussen licht en duisternis werd bekomen met een intensere sacrale ervaring. Het ontwerp van Ando sloot veel directer aan bij de architectuur uit de beginperiode van de katholieke kerk. De ‘Chiesa del Giubileo’ (1996-2003) van Meier is er om te imponeren. Van het ambitieus plan om tientallen nieuwe kerken te bouwen in Rome kwam niets in huis, het ingetogen kerkontwerp Santa Maria de Rosario alla Magliana (1998) van de Portugees Álvaro Siza Vieira werd afgevoerd. Een andere indrukwekkende nieuwbouw is de bedevaartskerk voor Padre Pio in San Giovanni Rotonda, een ontwerp dat de befaamde architect Renzo Piano heeft ontworpen in 1991 en dat vermoedelijk volgend jaar in gebruik wordt genomen. Het gebouw zal zeker massaal en internationaal in de media-aandacht komen. Buiten Europa valt zeker de nieuwe kathedraal ‘Our Lady of the Angels’ (1995-2002) van Los Angeles op, naar een ontwerp van de Spaanse bouwmeester Rafaël Moneo, tevens architect van de interessante nieuwe bibliotheek van de KULeuven in Heverlee. Ongeveer gelijktijdig met de bouw van de grote en imponerende Disney-concertzaal van Frank O. Gehry kreeg Los Angeles een nieuwe kerk met 2.500 stoelen en met een parkeergarage voor 600 auto's. De meest boeiende voorbeelden kan men vinden in projecten met een veel bescheidener
München
Herz Jesu Kirche (2000) Architecten Allmann, Sattler & Wappner Buitenhuid volledig in glas, interieur houten volume. [Foto: Marc Dubois]
Osaka
Kapel van het licht (1989) Architect Tadao Ando schaal, ontwerpen die directer aansluiten bij een zoektocht naar een betekenisvolle sacrale ruimte ervaring en hierbij denk ik aan o.a. het werk van Barragàn en Schwarz. In de Heilig Hartkerk in München van het bureau Allmann, Sattler & Wappner (2000) wordt een klassiek thema hernomen; een vrijstaande hoge campaniletoren op een voorplein en een kerkgebouw met helder bouwvolume. De buitenhuid is volledig in glas en in het interieur is een volledig houten volume ingebracht. Met een grote technische beheersing is een karaktervol interieur bekomen zonder dat er sprake is van een overweldigende monumentaliteit. Bij belangrijke gebeurtenissen kan de volledige voorgevel open worden gezet, twee glazen vlakken als transparante sluispoorten. Een overvloedig gebruik van glas is ook aanwezig in de Notre-Dame de Pentecôte in de Parijse zakenwijk La Défense. In 1994 won Franck Hammoutène de wedstrijd en de kerk werd in 2001 in gebruik genomen. Door de materiaalkeuze gaat de kerk bijna visueel op in haar omgeving. De architect koos hier niet voor een toren maar voor een smalle hoge licht transparante schijf waarbij in de structuur een groot kruisteken te voorschijn komt. De werken van de Japanner Tadao Ando, met zijn kapel op het water Hokkaido (1988) en zijn meesterlijk creatie de Kapel van het licht in Osaka (1989), zijn referentiepunten geworden in de hedendaagse kerkbouw. Met een kruisvormige opening in de betonnen gevelwand achter het altaar bekomt hij een magische, een bijna metafysische ruimte. Op een meesterlijke wijze heeft Ando de invloed van Kahn en Barragàn weten te transformeren tot een ruimte die nu reeds behoort tot de universele beelden in de kerkbouw. Ando komt tot een bijna ‘romaans modern’ gebouw. Maar ook andere hedendaagse bouwmeesters wisten nieuwe kerkruimtes te ontwerpen waar een sacrale dimensie wordt bekomen, zoals de kerk in Marco de Canavezes (1990-1996) van Álvaro | |
[pagina 280]
| |
Sumvitg (Graubünden / CH)
Kapel van Sogn Benedtg (1987-1989) Architect Peter Zumthor [Foto: Klaus Kinold] Siza VieiraGa naar eind(2) en de Sint-Ignatius kapel in Washington van architect Steven Holl (1994-1997). Ook de houten kapel van Sogn Benedtg in Sumvitg (1987-1989) van architect Peter Zumthor valt hier te vermelden. Kerken zijn zeker niet de enige plaatsen waar de mens een diepere religieuze zingeving
Vrin (Graubünden / CH)
‘Totenstube’ nabij de barokke kerk Architect Gion A. Caminada [Foto: Christian Richters] wil tot uiting brengen. Onze begraafplaatsen zijn en blijven oorden van ingetogenheid waar de realiteit van het leven samenkomt met de realiteit van de dood. Maar al te vaak moet men vaststellen dat er weinig wordt gedaan om onze begraafplaatsen te ontwerpen als een oord van bezinning. Zeker met de toename van het aantal crematies werd nauwelijks aandacht geschonken aan het wegvallen van de traditionele grafzerken. De urnenmuren in prefab beton zijn zielloos omdat enkel een oplossing wordt gezocht naar het stapelen, niet naar de zingeving. Strooiweiden werden aangelegd als een banaal stuk grasveld. Recent zijn er in Vlaanderen wel interessante initiatieven genomen om deze rustplaatsen een diepere betekenis te geven, zoals in Kortrijk (ontwerp Secchi & Vignano) en Kessel-Lo of de recente grafheuvel op de begraafplaats van Schelle. Een erg boeiend voorbeeld dat architectuur naadloos kan aansluiten bij het directe leven is de ‘Totenstube’ in het klein Zwitsers dorpje Vrin (Graubünden)Ga naar eind(3). Het dorp bezit een zeer gaaf bewaarde configuratie van houten woningen met in het midden een grote, wit geschilderde barokke kerk. Bij elke uitbreiding van het dorp wordt met de grootste zorg gekeken naar de typologie en het materiaalgebruik. De vraag van de dorpsbewoners was een nieuw ‘dodenhuisje’. De oplossing van architect Gion A. Caminada is ontstaan vanuit een groot religieus respect, het bedenken van een intermediaire plaats tussen de woning en de kerk. In het Duitse woord ‘Totenstube’ verwijst stube naar de oude betekenis van woonkamer of keuken. De nieuwbouw volledig in hout opgetrokken is niet enkel een huis geworden voor de doden maar een betekenisvolle plaats waar mensen samen komen o.a. om in alle sereniteit afscheid te nemen van de overledenen. Op de verdieping is er een wachtruimte met sanitair en een klein keukentje, op de begane grond de grote kamer voor samenkomst van levenden en doden. | |
Grote aandachtDe laatste jaren is er een toename van belangstelling voor de kerkbouw en voor andere religieuze opdrachten. Het Franse tijdschrift Techniques & Architecture (nr. 459) wijdde in 2002 een geheel nummer aan ‘Espaces sacrés / Sacred Spaces’. Er is bewust gekozen om het woord kerk niet te gebruiken, het gaat in de eerste plaats om die plaatsen van samenkomst van mensen met diverse geloofsovertuigingen, dus ook van moskeeën en synagogen. Dit themanummer bevat ook het voorstel van de befaamde architecte Zaha Hadid, afkomstig uit Irak, voor de nieuwe moskee van Straatsburg. Haar benadering, een geheel van dynamische lijnen, staat diametraal tegenover de traditionele vormentaal die men voor moskeeën gaat aanwenden, zoals in de grootste moskee van Europa die momenteel wordt opgetrokken in Rotterdam. In 2002 verscheen bij Prestel Verlag een overzichtwerk Europäischer Kirchenbau / European Church Architecture 1950-2000. Het boek bevat een aantal bijdragen die een overzicht geven per land, ook België en NederlandGa naar eind(4). Het boek bevat ook een aantal boeiende recente kerkgebouwen o.a. de kapel van de verzoening in Berlijn van Reitermann & Sassenroth, de kerk voor de expo van Hannover 2000 van architect Meinhard von Gerkan die na demontage terug werd opgetrokken in Volkenroda en de kapel voor de wereldgodsdiensten langs de autosnelweg nabij de Gotthardpas in Zwitserland van de ontwerpers Guignard & Saner. In het overzicht van het oeuvre van Marcel Breuer (1902-1981), dit jaar uitgeven door het Vitra Design Museum, wordt uitvoerig ingegaan op zijn kerken en kloosters: het Sint John's klooster in Collegeville (1954-1968), de kerk van Sint Franciscus de Sales in Muskegon (1964-1966) en zijn klooster Bismarck, Noord Dakota (1956-1963). Vorig jaar maakte Sander de Jonge aan de Theologische Faculteit Tilburg een interessant proefschrift Kerkarchitectuur na 2000 / Het ontwikkelen van grensverleggende typologieën vanuit het samenspel tussen liturgie, architectuur en duurzame ontwikkelingGa naar eind(5). Een vaststelling is dat binnen deze toenemende belangstelling weinig aandacht wordt besteed aan de toekomst van het bestaande religieus patrimonium. Een aantal gebouwen die na 1950 werden opgetrokken zijn niet meer in gebruik als kerk en werden reeds verbouwd. | |
Kerkgebouwen in NederlandIn vergelijking met België is de situatie in Nederland totaal andersGa naar eind(6). De kerkgebouwen behoren in Nederland tot de kerkgemeenschappen die ook moeten instaan voor het onderhoud van dit patrimonium. Er zijn natuurlijk kerken die op de monumentenlijst staan en die voor restauratiewerken kunnen rekenen op overheidssteun. Voor het onderhoud zijn de kerkengemeenschappen verant- | |
[pagina 281]
| |
woordelijk. Dit heeft tot gevolg dat in Nederland veel meer kerken, vooral neogotische kerken, werden gesloopt of op een zeer ingrijpende wijze werden getransformeerd. Men kan stellen dat de situatie bij onze Noorderburen fundamenteel verschillend is op juridisch vlak maar niet op het vlak van de vraagstelling op welke wijze men zinvol kan omgaan met dit kerkelijk erfgoed. Vele kerken kregen een herbestemming, van huisvestingsprojecten tot diverse culturele bestemmingen. De Elleboogkerk in Amersfoort, een prachtige vroeg-19de-eeuwse neo-classicistische hallenkerk, biedt nu onderdak voor het werk van de kunstenaar Armando (o1929). Het is maar een van de vele voorbeelden van een herbestemming met culturele functie. Zelfs recente kerkgebouwen kregen een andere bestemming. Begin van de jaren zestig kreeg de befaamde Nederlandse architect Gerrit Rietveld de vraag de nieuwe kerk in Uithoorn te ontwerpen (1960-1965). Rietveld aanvaardde de opdracht, op voorwaarde dat het gebouw ook voor andere doeleinden zou dienen; er kwam een toneelzaal, een foyer en een crècheGa naar eind(7). De kerkzaal heeft een afmeting van 12,5 bij 25 meter. In de jaren negentig werd beslist deze grote ruimte in te richten als bibliotheek ‘De Hoeksteen’ en werden bijkomende verdiepingen aangebracht in de
Breda
De Grote Kerk, een indrukwekkend 15de-eeuws bouwwerk, fungeert nu binnen een breder maatschappelijke context en wordt aangewend zowel voor maatschappelijk, cultureel als kerkelijk gebruik. grote kerkruimte. De nieuwbouw heeft amper gefungeerd als ‘bedehuis’ en heeft nu een andere maatschappelijke bestemming. Het hergebruik kan resulteren in extreme oplossingen, zoals het geval in Breda. De skyline van Breda wordt bepaald door de rijzige toren van de Grote Kerk, een indrukwekkend 15de-eeuws bouwwerk met een rijk historisch verleden. Deze mooi gerestaureerd kerk wordt beheerd door de verzekeringsgroep Generali. De Grote Kerk fungeert nu binnen een breder maatschappelijke context en wordt aangewend zowel voor maatschappelijk, cultureel als kerkelijk gebruik. De kerk en de bijhorende historische zalen kunnen worden verhuurd voor congressen, presentaties, diners, concerten maar blijven ook beschikbaar voor huwelijken en begrafenissen. De kerk wordt een bijzonder cultureel centrum, het is geen ‘gebedshuis’ meer maar blijft toch verder functioneren. Op de website www.generali.nl/grote kerk/ kan men meer informatie vinden over de geschiedenis, het gebruik, de huurprijzen maar ook bewegende 3D beelden van het gebouw. Het tweede voorbeeld heeft enige gelijkenis met de Wolweverskapel in Gent. De originele kloosterkerk werd in 1502 vervangen door een dubbelkerk. In de 16de eeuw verlieten de religieuzen het complex. Tijdens de beeldenstorm verdwenen alle beelden en schilderijen. In 1814 werd het klooster omgebouwd
Breda
De voormalige kloosterkerk van de kloosterkazerne werd gerestaureerd en geïntegreerd in het complex voor Holland Casino (2003) tot kazerne en werden in de kloosterkerk verdiepingen aangebracht als slaapvertrekken voor de soldaten. In 1975 verliet het Nederlands leger het pand en bleef de toekomstige bestemming lange tijd onzeker. Het complex staat op het Chassé terrein, een locatie waar in de jaren '90 een nieuw theater werd opgetrokken evenals verschillende woningbouwprojecten. De kloosterkazerne werd aangekocht door Holland Casino. De vroegere binnenplaats van de kloosterkazerne werd overkapt en is nu de centrale speelzaal. De buitenruimte werd de belangrijkste ruimte van het gebouw. De voormalige kloosterkerk werd de ‘First Time Visitors’ speelzaal en wordt nu aangewend voor uitleg bij het spel. De verdiepingen die het leger in de kerk had aangebracht werden verwijderd waardoor de hoge ruimte in ere hersteld. De vloer heeft nu het niveau van de vroegere tussenverdieping waar de nonnen de mis konden bijwonen zonder in contact te komen met de andere kerkbezoekers. Onder de vloer bevinden zich nu de speelautomaten met een glazen vloer om de funderingen zichtbaar te maken. Vanuit de sector van de monumentenzorg, in het bijzonder historici, zal een dergelijk hergebruik worden verdedigd, omdat het oude pand niet werd gesloopt en eindelijk een herbestemming heeft gekregen. Anderen zullen deze optie compleet verwerpen vanuit het standpunt dat het gebouw werd opgetrokken met een kerkelijke bestemming en bijgevolg bij herbestemming slechts voor een beperkt aantal nieuwe functies in aanmerking kan komen. Dus zeker niet als speelzaal voor een casino! | |
Andere Europese voorbeeldenEen inventaris of een uitvoerige publicatie waarin voorbeelden van hergebruik van religieus erfgoed worden gebundeld is nog niet beschikbaar. Het is niet de bedoeling een opsomming te geven van andere Europese voorbeelden. Toch een paar voorbeelden. In 1991 werd een wedstrijd uitgeschreven voor de herinrichting van het Conservatoire des Arts et Métiers in Parijs en gewonnen door Andrea Bruno en Luciano Pia (1991-2000). Het behoud van de geschiedenis van de plaats, het optimaal presenteren van de collectie en de omkeerbaarheid van de ingreep waren fundamentele opties. Andrea Bruno maakt gebruik van de kapel van Saint-Martin des Champs, een gebouw met een boeiende overgang van de Romaanse naar de gotische bouwstijlGa naar eind(8). Reeds in 1794 werd aan deze gebedsplaats door abt Gregorius een nieuwe bestemming gegeven, een onderzoeksatelier voor de opleiding van arbeiders en ambachtslieden. Andrea Bruno introduceerde in de kerk een metalen structuur, een soort open | |
[pagina 282]
| |
Parijs
Conservatoire des Arts et Métiers Restauratie en inrichting (1991-2000). Architect Andrea Bruno De kapel van Saint-Martin des Champs, een gebouw met een boeiende overgang van de Romaanse naar de gotische bouwstijl, werd opgenomen in het museumconcept. [Foto: Marc Dubois] container met passerelles, waarin en waarop nu een aantal topstukken zijn gepresenteerd. Er is een parcours aangebracht, van bovenaan de zolder naar beneden. Ook de slinger van Foucault is in deze ruimte te zien. Een totaal ander verhaal is het hergebruik van de Augustiner Kirche in de binnenstad van München. Deze grote kerk werd reeds jaren niet meer gebruikt voor de eredienst. In de zijbeuk kant winkelstraat zijn kleine winkels aangebracht en het middenschip kreeg de bestemming van een sportzaal. Het actueel gebruik is totaal anders geworden, het middenschip biedt nu onderdak aan het ‘Deutsches Jagd- und Fischereimuseum’. Een fenomeen dat zich ook voordoet, is dat kerkgebouwen die nog in gebruik zijn tijdelijk onderdak geven aan kunstmanifestaties. Om de twee jaar is de San Staë kerk in Venetië de plaats voor kunst naar aanleiding van de tweejaarlijkse kunstbiënnale. Reeds jaren krijgt een Zwitserse kunstenaar de kans er een tijdelijk project te realiseren. In 1993 bracht Christoph Rütimann een schuin vlak aan, waardoor de schaal van de kerkruimte volledig veranderde. Ook veel minder dominerende ingrepen kregen een plaats in deze monumentale kerkruimte. Dit jaar kregen de kunstenaars Gerda Steiner & Jürg Lenzlinger de mogelijkheid het project ‘Gute und
Venetië
Chiesa di San Staë Christoph Rütimann (1993) Venetië Chiesa di San Staë Gerda Steiner & Jürg Lenzlinger ‘Gute und dumme Wunder’ (2003) [Foto: Marc Dubois]
München
Voormalige Augustiner Kirche nu ‘Deutsches Jagd- und Fischereimuseum’ [Foto: Marc Dubois] dumme Wunder’ te tonen. Voor vele bezoekers was deze installatie een plaats geworden van rust en bezinning, de elementen van de natuur bevestigd aan de fijne draden verzachten de imponerende architectuur. In het midden werd een zitbank geplaatst om te rusten. | |
Hergebruik in VlaanderenEen aantal jaren geleden was er in Brugge grote beroering toen de nieuwe eigenaar aan de voormalige kerk van de jezuïeten een niet alledaagse toeristische bestemming gaf, een plaats voor concerten gecombineerd met Bourgondische feesten. Dit nieuws haalde toen de nationale pers. Zelfs wanneer een kerkgebouw er niet meer staat, blijft de plaats haar bijzondere betekenis behouden. Toen men in 1798 de schitterende Brugse Sint-Donaas kathedraal sloopte, gelegen tegenover het stadhuis, had niemand kunnen vermoeden dat deze locatie aan het begin van de 21ste eeuw nog steeds een open plek zou zijn. Gezien de grote geladenheid kreeg deze historische plek geleidelijk het statuut van ‘onbebouwbaar’, een plaats gedoemd om leeg te blijven. De Japanner Toyo Ito (o1941), die er in het kader van Brugge 2002 een paviljoen neerzette, begreep onmiddellijk dat men op deze locatie een bescheiden houding moet aannemenGa naar eind(9). Bovenop een cirkelvormig, ondiep watervlak met een straal van 11,5 meter plaatst hij een brug. De langsrichting van de brug is deze van het voormalige kerkgebouw. De diameter van de waterpartij is bepaald door de afmetingen van de fundering van de afgebroken kerk. Op de plaats waar eens Jan Van Eyck werd begraven brengt Ito met zijn ontwerp als het | |
[pagina 283]
| |
ware een ode aan de befaamde schilder, de meester die met een technische beheersing het vlak een wonderlijke lichtuitstraling gaf. Vanuit een groot respect voor de genius loci, voor de ziel van de plaats, heeft hij het paviljoen weten te verankeren op deze gevoelige plek.
Tijdens de Franse bezetting in België kwam veel onroerend kerkelijk erfgoed in het bezit van privé-personen of van de overheid. In 1810 besliste Napoleon om oude kloostergebouwen in Antwerpen ter beschikking te stellen van de Academie ‘pour y placer une école de dessin et un musée’. Het jaar daarop nam de Academie haar intrek in het complex, in de loop der jaren werden storende verbouwingen aangebracht en kreeg het complex minimaal onderhoud. De Academie is nu een onderdeel van de Hogeschool Antwerpen en er werd gestart met een zorgvuldige restauratie. Deze puike restauratie kreeg dit jaar de fel begeerde Vlaamse Monumentenprijs. In dit themanummer wordt ingegaan op de verbouwing van het Dominicanenklooster in de Gentse binnenstad tot huisvesting voor het Departement Architectuur Sint-Lucas. Deze renovatie en restauratie tonen hoe men met enige verbeelding een voormalig klooster een herbestemming kan geven en kan doorgeven aan een volgende generatie. Dit staat in contrast met de aanpalende kerk van de Dominicanen die reeds jaren niet meer wordt gebruikt voor de eredienst en die ondertussen als monument werd beschermd zonder mogelijkheid van herbestemming. Men kan stellen dat het een vroeg voorbeeld is van neogotiek in Vlaanderen maar daarmee is ook ongeveer alles gezegd. Het lomp en architectonisch oninteressant bouwvolume kan men erg moeilijk beschouwen als een boeiende bouwkundige prestatie waarvoor de samenleving het begrip monument heeft bedacht. Het toont aan dat er vandaag in de monumentzorg, die hoofdzakelijk door historici wordt gedomineerd, een breuk is ontstaan enerzijds tussen het concrete leven en de bekommernis voor de toekomstig potentialiteit van het erfgoed en anderzijds de kunsthistorische argumentatie die wordt opgemaakt vanuit een enge invalshoek van een stilistische preoccupatie. Een ander voorbeeld van hergebruik van een kloostercomplex ligt op amper een paar honderd meters van het voormalig Dominicanenklooster. Het kloostercomplex PoortAckere in de Oude Houtlei fungeert reeds een aantal jaren als hotel en als seminariecentrum. De kleine kapel van het monasterium wordt aangewend voor concerten en recepties.
Een vaststelling is dat kapellen door hun omvang beter geschikt zijn voor hergebruik. De bekende galerij De Zwarte Panter in de Hoogstraat in Antwerpen is hiervan een goed voorbeeld. In dit themanummer wordt uitvoerig ingegaan hoe de Campo Santo kapel in Sint-Amandsberg / Gent het bijzonder kader was van vele tentoonstellingen. Men mag zelfs stellen dat deze ruimte een grote invloed uitoefende op de wijze waarop het kunstwerk in communicatie trad met het publiek en dat verschillende kunstenaars in deze verstilde ruimte één van hun beste exposities hebben gemaakt. Maar er zijn ook kapellen die na een ingrijpende verbouwing volledig karakterloos zijn geworden. In de Groeningenkapel in Kortrijk werden twee verdiepingen ingebracht om de tentoonstellingsoppervlakte te vergroten. De aard van de ingreep resulteerde in een culturele infrastructuur die nog mossel nog vis is, een gemiste kans waar het bijna onmogelijk is om een boeiende expositie te realiseren. Er zijn in Vlaanderen nog meer voorbeelden van kerkgebouwen die onttrokken zijn aan de eredienst en die een nieuw bestemming hebben gekregen in de culturele sector. De Begijnhofkerk in Sint-Truiden werd een museum van kerkelijke kunst, een ruimte waar het publiek o.a. kennis kan maken met de grote traditie van het beschilderen van de muren bij religieuze bouwwerken. Maar ook naar andere bestemmingen werd gezocht met een relevante maatschappelijk betekenis. Ook in Vlaanderen zijn er kerken die in de jaren zestig werden optrokken en die, zoals het voorbeeld van Rietveld, een nieuwe functie hebben gekregen. In 1962-1964 ontwierp Marc Dessauvage in Willebroek de Kapel Sint-Jozef-Ambachtsman, één van zijn eerste belangrijke religieuze gebouwenGa naar eind(10). Deze fungeert nu als administratief centrum voor het Rode Kruis. Door de aanwezige doorlopende horizontale ramen aan de dakrand was het mogelijk de kerkruimte op te delen en toch voldoende daglicht binnen te brengen. De wijze waarop de verbouwing architectonisch werd opgelost is echter niet voorbeeldig en had op een meer tactvolle wijze het oorspronkelijk project van Dessauvage
Willebroek
Kapel Sint-Jozef-Ambachtsman (1962-1964) Architect Marc Dessauvage [Foto: Marc Dubois] kunnen bewaren. Het is hoog tijd dat een keuze wordt gemaakt van kerken van Marc Dessauvage in het vooruitzicht van een paar beschermingen. Het kerkelijk oeuvre van deze architect verdient zeker meer aandacht.
Reeds in 1977 kwam de Provincie Oost-Vlaanderen in het bezit van het erg vervallen Caermersklooster in het Gentse Patershol. Na een grote restauratiecampagne van de kerk werd het gebouw in 1998 voor het publiek opengesteld als Provinciaal Centrum voor Kunst en Cultuur Gent. Met de aanstelling van Hans Martens kreeg dit centrum een dynamische leiding, wat zich vertaalde in een evenwichtige en verscheiden programmatie maar ook in de wijze waarop kunst wordt getoond in deze voormalige kerkruimte. Voor de expositie ‘Stille Schilders’ (2003) werd een labyrintische kamerstructuur aangebracht om de intimiteit van het werk te behouden. Indrukwekkend was de expositie van Berlinde De Bruyckere, de wijze waarop de genaaide paardensculpturen in de witte ruimte van de kerk tijdelijk een onderkomen kregen was overweldigend monumentaal en gelijktijdig zeer poëtisch. Dit voorjaar presenteerde de fotograaf Carl De Keyzer zijn reeks ‘Zona - Siberische gevangeniskampen’, een aangrijpend beeld van menselijk leed en dramatiek. De vormgeving, beter ruimtelijke presentatie, is een bijdrage geweest van architect Wim | |
[pagina 284]
| |
Cuyvers. Bij het betreden van de ruimte zag men enkel de achterzijde van de foto's. Ook in Wallonië kregen kloostercomplexen een nieuwe bestemming. Sinds 1987 werd het Fotografie-Museum van de Franse Gemeenschap in België gehuisvest in het oude Karmelietenklooster van Mont-sur-Marchienne nabij Charleroi. Het is een gerenoveerd neogotisch complex met een oppervlakte van meer dan 2.000 m.
Een vaststelling is dat de laatste jaren bij tentoonstellingsprojecten kerkruimtes vaker in aanmerking komen als tijdelijke verblijfplaats van beeldende kunst, zoals het voorbeeld in Venetië. In het poëzieproject Watou 1997 werd in de Sint-Bavokerk een imponerend werk van Jan Fabre opgenomen. Ook in de grote afscheidstentoonstelling van Jan Hoet dit jaar in Gent ‘Gelijk het leven is’ werd werk van internationaal gewaardeerde kunstenaars opgenomen in de Sint-Baafskadedraal en de Sint-Pieterskerk. Het werk van Thomas Schütte, ‘Weinende Frau’, dat Jan Hoet ophing in de Sint-Niklaaskerk was zo indrukwekkend dat men er zelfs voor kan pleiten om dit werk voor een veel langere tijd met deze plaats te verbinden. Men mag zelfs stellen dat de kracht van dit werk van Schütte beter tot zijn recht komt in de Sint-Niklaaskerk dan in een museale presentatie. | |
Welke toekomst voor het kerkelijk erfgoedOngeveer gelijktijdig met dit themanummer is de studie van het KADOC afgerond, gemaakt in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap. Het geeft op een gefundeerde wijze een inventaris van ons kerkelijk erfgoed uit de 19de eeuw ‘Kerken in neostijlen in Vlaanderen’. Daarmee beschikt Vlaanderen voor het eerst over een totaalzicht op zijn omvangrijke 19de-eeuwse kerkelijke architectuur. Tevens werd in het kader van het onderzoek een methodologie ontwikkeld voor de waardebepaling van dat gebouwenpatrimonium. Ten slotte werden er oriëntaties aangegeven voor de toekomstige monumentenzorg ervan. Het aan het KADOC toevertrouwde onderzoek - voluit ‘Kerken in neostijlen. Ontwikkeling en implementatie van een methodologie voor de bescherming en de
Gent
Caermersklooster - Provinciaal Centrum voor Kunst en Cultuur Gent ‘Carl De Keyzer / Zona - Siberische gevangeniskampen’ (2003) [Foto: copyright Carl De Keyzer - Magnum Photos] monumentenzorg van het 19de-eeuwse kerkelijk architecturaal patrimonium in Vlaanderen’ - was een opdracht van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap en nam twee jaar in beslag. Een databank werd ontwikkeld waarin een gedetailleerde beschrijving werd opgenomen van een 1500 (nog bestaande) kerken en kapellen in de vele parochies, kloosters, scholen, hospitalen, gevangenissen, enz. in Vlaanderen. Van meet af aan werd daarbij een onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en verbouwingen. In de negentiende eeuw immers werden talrijke bestaande kerken vergroot en enkele oude delen, meestal een toren of een koorpartij, in de nieuwbouw geïntegreerd. Dankzij het onderzoek kunnen nu voor elk 19de-eeuws religieus bouwwerk in neostijl verschillende parameters worden nagegaan: functie, stijl, architectuurtype en structuur, architect, ruimtelijke context en in beperkte mate interieur. De historische context, in het bijzonder de rol van de opdrachtgevers, kon in het kader van dit onderzoek niet worden belicht. De methodologie voor de waardebepaling van de gebouwen bestaat in de combinatie van de verschillende invalshoeken en hun toetsing inzake gaafheid, zeldzaamheid en oorspronkelijkheid. Op de 1088 19de-eeuwse nieuwe kerkgebouwen zijn er vandaag reeds 220 beschermd of voorlopig beschermd. Een 60-tal bijkomende gebouwen komen voor een snelle bescherming in aanmerking. Het eindverslag beperkt zich niet tot het aanreiken van een methodologie. Op basis van een comparatieve benadering met de buurlanden zijn ook oriënterende voorstellen toegevoegd voor een beschermingspolitiek en de problematiek van ontwijde kerken. De praktijk in het buitenland leert dat gestructureerd overleg en een gecoördineerde aanpak tussen alle betrokken | |
[pagina 285]
| |
Gent
Caermersklooster - Provinciaal Centrum voor Kunst en Cultuur Gent Berlinde De Bruyckere (2002) [Foto: Mirjam Devriendt] partijen de sleutels vormen voor een goede erfgoedzorg. Alleen zo kan de toekomst van het kerkelijk erfgoed evenwichtig en in dialoog worden behandeld.
De Stichting Vlaams Erfgoed publiceerde in mei 1999 het rapport ‘Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed’, een studiewerk waaraan verschillende auteurs en deskundigen hebben meegewerkt (info: stichting.vlaamserfgoed@ping.be). Voor dit project werd een stuurgroep samengesteld waarbij de diverse partijen die betrokken zijn binnen deze problematiek deel hebben uitgemaakt. Het initiatief werd genomen in 1997 door de toenmalige minister van Cultuur Luc Martens en uitgewerkt door het Katholiek Documentatiecentrum- en Onderzoekscentrum (KADOC), het Centrum voor religieuze Kunst en Cultuur (CRKC), de Vlaamse Contactcommissie Monumentenzorg (VCM), Tijdsbeeld NV en ICOMOS Vlaanderen / Brussel. Deze studie bevat interessante denkpistes om het beheer van het kerkelijk cultureel erfgoed te organiseren en in te passen in een bredere maatschappelijk context. De studie heeft ook algemene bedenkingen omtrent de delicate materie van neven- en herbestemming van dit erfgoed. Dit patrimonium is in sterke mate symbolisch geladen. |
|