Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 52
(2003)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
Verdi, Maestro del Risorgimento
| |
[pagina 219]
| |
We schrijven 1842. De negenentwintigjarige Verdi heeft enkele moeilijke jaren achter de rug: na het lauwe onthaal van zijn debuutopera Oberto in 1839 en de complete mislukking van Un giorno di regno (een opera buffa), heeft de jonge componist het gevoel dat hij terug naar af gestuurd is. Op dat moment krijgt hij het libretto van Nabucco in handen; de première van deze opera, op 9 maart 1842 in de Scala van Milaan, is een gigantisch succes, en in 1842 en 1843 wordt Nabucco 57 keer hernomen. Nabucco speelt zich af ten tijde van de ballingschap van het joodse volk in Babylonië, en verhaalt hoe de koning van Babylon, Nebukadnessar (alias Nabucco), na een wonderbaarlijke genezing de glorie van de God van Israël bezingt en het joodse volk de vrijheid schenkt. In het zogenaamde coro degli ebrei ontsnappen de joden in verbeelding uit hun ballingschap en halen zich het landschap van hun vaderland voor de geestGa naar eind1; dit koor, het bekende Va pensiero, met zijn verwijzingen naar de door en door Italiaanse clivi en colli, lijkt de Milanese toeschouwers op een onweerstaanbare wijze te confronteren met hun eigen situatie van overheersing door een buitenlands regime - dat van de gehate Oostenrijkers. Of Verdi zich van meet af aan bewust was van deze politieke draagwijdte is niet duidelijk, maar wel is het zo dat het coro degli ebrei soortgelijke enthousiaste reacties losweekt in de meeste andere Italiaanse staten, geregeerd door al dan niet buitenlandse, al dan niet verlichte, maar stuk voor stuk autocratische dynastieën. Het Va pensiero sull'ali dorate is in geen tijd zo populair dat het met recht en reden kan doorgaan voor de Italiaanse nationale hymne avant la lettre, en het is ook vandaag nog steeds bekender én populairder dan de inno di Mameli, het officiële Italiaanse volkslied. Een jaar na het succes van Nabucco, op 11 februari 1843, gaat Verdi's volgende opera in première. I lombardi alla prima crociata is gebaseerd op een episch dichtwerk van Tommaso Grossi, een romantisch auteur en vriend van Manzoni. Anders dan in Nabucco verwijst deze opera uitdrukkelijk naar het nationale verleden van Italië. Het coro dei Lombardi in deze opera, waarin strijdvaardige kruisridders en pelgrims zingen hoe ze eendrachtig gehoor gaven aan de oproep tot een heilige gelofteGa naar eind2, roert eens te meer de snaar van de vaderlandsliefde, en krijgt een enthousiast onthaal. Op het moment van deze eerste, duidelijk politiek getinte, muzikale successen, die Verdi de eretitel van Maestro del Risorgimento opleveren, is de politieke situatie in Italië eigenlijk niet zo rooskleurig. Sinds enkele decennia lijkt Italië, zoals een flink aantal andere Europese landen, in een soort kat-en-muisspelletje verstrikt te zitten, waarbij liberale en patriottische bewegingen om de zoveel jaar met veel bevlogenheid maar niet altijd met even veel realiteitszin en organisatietalent in actie komen, waarop doorgaans vrij snel een gespierde reactie komt die de toegestane hervormingen geheel of gedeeltelijk terugschroeft en repressief optreedt. In Italië was de hoop op een eengemaakt, vrij en modern Italië voor het eerst zeer concreet geworden onder het bewind van Napoleon, die echter de hoge verwachtingen slechts gedeeltelijk inloste (Ugo Foscolo's autobiografisch getinte briefroman Le ultime lettere di Jacopo Ortis is het meest beklijvende literaire testament van de grote bevlogenheid en diepe teleurstelling van de generatie Italiaanse hervormingsgezinden ten tijde van Napoleon). Na 1815 komen in Italië de autocratische regimes opnieuw aan de macht, maar de geest is uit de fles. Allerlei gematigde en radicale hervormingsbewegingen zien het licht, en zuilen in de verschillende staten van het schiereiland van zich laten horen. In 1820 slaat het Spaanse oproer, gevolgd door de instelling van een liberaal-democratisch regime, over naar Zuid-Italië, maar het regime van de Bourbons krijgt de situatie vrij snel onder controle. Een jaar later is het de beurt aan Piëmont, waar na een periode van verwarring de Restauratie de bovenhand haalt en de hervormingsgezinde krachten onderdrukt. In 1831, enkele maanden na de Franse julirevolutie van 1830 en de installatie van het gematigde regime van Louis Philippe, breken op verschillende plaatsen in Noord-Italië (o.a. in de ministaatjes Modena en Parma, en in verschillende steden van de Pauselijke Staat) onlusten uit, die echter door de Oostenrijkers vakkundig de kop worden ingedrukt. De manier waarop (en vooral het ogenschijnlijke gemak waarmee) opstanden in de verschillende Italiaanse staten de kop worden ingedrukt, zet zowel radicale als gematigde hervormingsgezinden aan het denken. De idee van een eengemaakt Italië is al een hele tijd prominent aanwezig in het politieke en culturele debat, maar toch wordt het Risorgimento van de Italiaanse natie in de eerste decennia van de negentiende eeuw vooral in brede zin opgevat als een algehele maatschappelijke, morele en culturele wedergeboorte van Italië, zonder dat het streven naar staatkundige eenmaking noodzakelijkerwijs de hoogste prioriteit krijgt. Hoewel de liberale en de patriottische agenda in Italië - net als in andere delen van Europa - voor een flink deel samenvallen, valt toch op dat de hervormingsbewegingen gedurende de jaren twintig en dertig de facto kiezen voor lokale actie in elk van de Italiaanse staten afzonderlijk. Dit had niet uitsluitend met kortzichtigheid of gebrek aan organisatietalent te maken, maar ook met enkele meer fundamentele vragen, zoals de onduidelijkheid omtrent de staatsvorm die een eengemaakt Italië zou moeten aannemen (één staat of een min of meer losse confederatie; een republiek of een monarchie), en in het bijzonder met de vraag wat de positie van de Kerk en de Pauselijke Staat in dit toekomstige staatsverband zou dienen te zijn. Na 1830 zou daar niet meteen een consensus over ontstaan - wel integendeel, er tekenen zich nu duidelijke kampen af die de ene of de andere staatsvorm verdedigen -, maar wel groeit, zoals reeds aangestipt, het besef, met name in het kamp van de radicale republikeinen, dat de strijd voor politieke en sociale hervormingen sterker gekoppeld dient te worden aan het streven naar nationale bevrijding en staatkundige eenheid. Het revolutionaire oproer van 1848 en 1849 laat op dat vlak al enige verandering zien. Er is voor het eerst sprake van enige vorm van samenwerking tussen de patriottische bewegingen in de verschillende staten: na de Milanese opstand (de zogenaamde cinque giornate milanesi), tijdens dewelke de opstandelingen de troepen van Radetzky uit de stad verjagen, verklaart het Koninkrijk Piëmont Oostenrijk de oorlog, een campagne die bekend staat als de Eerste Onafhankelijkheidsoorlog. Voor het eerst kan men gewagen van een poging tot nationale bevrijding, zij het een weinig succesrijke: daarvoor was het wantrouwen tussen het gematigd-monarchistische en het radicaal-republikeinse kamp te groot. Piëmont wordt tweemaal door de Oostenrijkers verslagen, en de haarden van Republikeins verzet zullen één voor één sneuvelen - hoewel Mazzini's Repubblica romana zich pas in juli 1849 gewonnen geeft. Pas met de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog, in 1860, zal Piëmont er - met de hulp van het Frankrijk van Napoleon III - in slagen de Oostenrijkers uit een groot deel van Noord-Italië te verdrijven en zo de basis te leggen voor een eengemaakt Italië. In dit nieuwe Italië heeft de gematigd-monarchistische stroming, onder impuls van de behendige Cavour, het pleit gewonnen van de radicale en republikeinse stromingen, en dit ondanks de populariteit en de successen van de republikeinsgezinde Garibaldi, die met zijn ‘tocht der duizend’ zorgde voor een van de meest tot de verbeelding sprekende bladzijden van het Risorgimento. | |
[pagina 220]
| |
Falstaff, productie 1998-1999; [Foto Teatro Comunale di Firenze]
3. Het succes van Nabucco en I Lombardi alla prima crociata aan het begin van de jaren veertig kan, in het licht van het voorgaande, geen toeval genoemd worden. Conform de romantische poëtica van aandacht voor het collectieve verleden en de ontwikkeling van een nationale identiteit, werden de epische lotgevallen van Israël in ballingschap, en a fortiori die van de Lombarden in het Heilig Land, gelezen als duidelijke allusies op de eigentijdse politieke gebeurtenissen. Zelfs als Verdi het oorspronkelijk allemaal niet zo expliciet bedoeld had, bracht hij wel de juiste muziek op het juiste moment; om het met een vleugje negentiende-eeuws pathos te zeggen: elke keer dat het Va pensiero in de Italiaanse theaters uit volle borst meegezongen werd, laaide het patriottische vuur hoger en sterker op in de zielen en harten van de Italianen. Meer dan de vaak nogal geëxalteerde en abstracte politieke ideeën van Giuseppe Mazzini waren het Verdi's koren die de publieke opinie blijvend warm maakten voor de Zaak van het Vaderland. Verdi's muzikale carrière en de geschiedenis van de Italiaanse eenmaking zullen ook na het succes van Nabucco meermaals, en soms op vrij verrassende wijze, elkaars pad kruisen. De componist, die aanvankelijk slechts matig in politiek geïnteresseerd was, vat in de loop van de jaren veertig, 'n beetje op de vleugels van zijn eigen succes, steeds meer sympathie op voor de republikeinse ideeën van Mazzini. Een aantal van Verdi's opera's uit de jaren veertig leveren direct of indirect commentaar bij politieke evoluties, geven concreet gestalte aan al dan niet latente verzuchtingen van het publiek, en vormen in een aantal gevallen zelfs een niet te veronachtzamen factor in het tot stand komen van gebeurtenissen. Kortom, Verdi's operamuziek uit de jaren veertig en vijftig heeft veel weg van een score die het zich met horten en stoten ontwikkelende Risorgimento begeleidt. Een paar voorbeelden. In maart 1846 gaat in het Teatro La Fenice in Venetië de opera Attila in première; wanneer de Hunnen de scène opstormen, dood en vernieling zaaiend in Aquileia (een stad niet zo ver van Venetië vandaan), roept het publiek spontaan ‘Italia! Italia’ uit. Voor de trotse Venetianen, die al sinds een halve eeuw moeten dulden dat hun duizendjarige Serenissima deel uitmaakt van het Habsburgse Rijk, kan er geen twijfel bestaan over met wie de Hunnen uit Verdi's stuk geïdentificeerd dienen te worden. In maart 1846 wekt de verkiezing van de hervormingsgezinde Pius IX tot paus grote verwachtingen bij liberalen en democraten. Enkele maanden later kondigt Pius IX een amnestie af, op het moment dat in Bologna Ernani wordt opgevoerd, Verdi's bewerking van het bekende stuk van Victor Hugo. In het derde bedrijf drukt Keizer Karel (Don Carlo) zijn bewondering uit voor Karel de Grote: ‘O sommo Carlo -più del tuo nome / le tue virtudi - aver vogl'io, /sarò, lo giuro - a te ed a Dio, / delle tue gesta imitator’Ga naar eind3; het Bolognese publiek zingt de tekst mee, maar vervangt de aanspreking ‘O sommo Carlo’ door ‘O sommo Pio’. Ruim een jaar later, in het voorjaar van 1848, bezoekt Verdi, kort na de Milanese cinque giornate en de verjaging van Radetzky, enthousiast de Lombardijse stad. Hij wil een opera schrijven die het nationaal gevoel op een meer directe manier moet aanwakkeren. Uiteindelijk wordt dat La battaglia di Legnano, een opera waarin de eerste ‘Italiaanse’ overwinning op ‘Duitse’ troepen centraal staat: in Legnano, een plaatsje in de buurt van Milaan, hadden de Noord-Italiaanse steden, verenigd in de Lega lombarda, in 1176 keizer Frederik I (beter bekend als Barbarossa) verslagen. Het libretto van La battaglia di Legnano, van de hand van Salvatore Cammarano, is klaar in oktober 1848, wanneer Milaan alweer een poos onder Oostenrijks bestuur staat. De première van deze openlijk patriottische opera, die opent met het veelzeggende koor ‘Viva l'Italia! Un patto sacro unisce tutti i tuoi figli’ (Leve Italië! Een heilig verbond verenigt al jouw zonen), vindt op 27 januari 1849 plaats in het Teatro Argento in Rome, een stad die op dat moment in handen is van Giuseppe Mazzini en zijn medestanders. Verdi zelf, die aanwezig is tijdens de première, wordt door de nokvolle zaal talloze malen het podium opgeroepen; overal in de stad wappert de Italiaanse driekleur. Op 9 februari, twee weken na de première van de opera, roepen de democraten de Repubblica romana uit. Wanneer Rome uiteindelijk opnieuw in handen komt van de Pauselijke Staat, in juli 1849, zit Verdi alweer een tijdje in Parijs. Maar verontwaardigd om de Franse steun aan Pius IX verlaat hij de Franse hoofdstad en trekt hij zich terug op zijn landgoed Sant'Agata, in de buurt van zijn geboortedorp Busseto.
4. Verdi laat in de jaren 1848-49 weinig twijfel bestaan over zijn steun aan de zaak van het Risorgimento. Toch krijgt de expliciete politieke inslag van La battaglia di Legnano geen vervolg. Op artistiek vlak lijkt Verdi na de woelige jaren een andere richting in te slaan. In maart 1851 gaat Rigoletto in première, een opera gebaseerd op Le roi s'amuse van Victor Hugo, waarin Verdi muziek en handeling op een soepele manier bij elkaar laat aansluiten en breekt met een aantal conventies (o.a. door de vermenging van sublieme en groteske elementen in de figuur van Rigoletto). In januari 1853 gaat II trovatore in première, en twee maand later is het de beurt aan La traviata, een stuk dat, na het legendarische fiasco van de première in Venetië, een jaar later met meer succes wordt hernomen en een van Verdi's meest opgevoerde stukken zal worden. | |
[pagina 221]
| |
Deze drie stukken vormen samen de zogenaamde trilogia popolare, die een hoogtepunt vormt in Verdi's oeuvre. De artistieke keuzes veranderen grondig, en de nadruk - ook in stukken die, zoals Rigoletto of II trovatore, zich nog aan een hof afspelen - komt nu te liggen op het vertolken van een grote verscheidenheid van emoties, in een grote verscheidenheid van muzikale accenten, waarbij muziek, woord en handeling op een innige wijze verstrengeld worden. Gevoelens worden verscheidener, maar ook ‘gewoner’, oprechter, inniger door de muziek uitgedrukt. In het geval van La traviata betekent de keuze van het onderwerp - de in de eigentijdse bourgeoismaatschappij gesitueerde affaire tussen Violetta Valéry en Alfred Germont, een fait divers haast - zelfs een radicale breuk met de epischpatriottische inslag van de historiestukken. In de daaropvolgende jaren blijft Verdi, onder andere met opera's als I vespri siciliani (1855), Simon Boccanegra (1857) of Un ballo in maschera (1859), de geschiedenisboeken doorploegen, maar op muzikaal vlak zet hij de nieuwe lijn verder. Ook in de stukken uit de jaren vijftig en zestig stoot het publiek met de regelmaat van de klok op verwijzingen naar de politieke situatie. Zo zal het publiek van Rigoletto zich waarschijnlijk moeilijk aan de indruk hebben kunnen onttrekken dat de figuur van Hertog van Mantua (die in het overbekende La donna è mobile de wispelturige aard van de vrouwen bezingt maar in feite - als een echte narcist - vooral een zelfportret schetst) verwijst naar de ondraaglijke lichtheid van de kleine Italiaanse vorstenhuizen. In de loop der jaren heeft de politieke interpretatie van Verdi's oeuvre een haast dwingend karakter gekregen, ook in het geval van opera's waarin het politieke slechts marginaal aanwezig lijkt: Verdi is nu eenmaal Verdi, Maestro del Risorgimento, of hij het nu wil of niet. Dat Verdi's opera's niet ontkomen aan een politieke lectuur, mag ook blijken aan de bezwaren van de censuur: I vespri siciliani zou na de grote successen in Parijs niet zonder slag of stoot in Italië opgevoerd raken; Un ballo in maschera wordt geweigerd in Napels, en in Rome krijgt het stuk pas groen licht wanneer de handeling wordt overgeplaatst naar Noord-Amerika, om elke verwijzing naar de Europese vorstenhuizen (de oorspronkelijke titel was Gustavo III di Svezia) in de kiem te smoren. Tevergeefs eigenlijk, want wanneer de opera in februari 1859 in première gaat, is Cavour al volop de nakende onafhankelijkheidsoorlog tegen Oostenrijk aan het voorbereiden. De roep ‘viva Verdi’, waarbij de familienaam voor de componist wordt gelezen als een acroniem voor ‘Vittorio Emanuele Re d'Italia’, verspreidt zich na de eerste opvoeringen van Un ballo in maschera snel over het Italiaanse schiereiland.
Giuseppe Verdi's begrafenisstoet op 27 februari 1901
Tijdens de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog, die zal leiden tot de Italiaanse eenmaking, manifesteert Verdi zich opnieuw op het politieke toneel. Hij organiseert inzamelingen voor de families van gesneuvelden, en wanneer de bevolking van Emilia zich in 1860 in een volksraadpleging met een overweldigende meerderheid uitspreekt voor aansluiting bij het koninkrijk Piëmont-Savoie, is de componist lid van de delegatie die de 426.000 stemmen persoonlijk aan koning Victor Emmanuel II overbrengt. Verdi heeft zich, zoals vele van zijn generatiegenoten, neergelegd bij de nederlaag van de radicale republikeinen en bij de overwinning van de monarchie. Een jaar later, in 1861, zal Verdi aanvaarden om in het Italiaanse parlement te zetelen; tot aan de dood van de door hem bewonderde Cavour, in 1865, zal Verdi zijn mandaat waarnemen. In 1862 componeert Verdi zijn Inno delle nazioni, op tekst van Arrigo Boito, een werk dat citaten bevat uit de Marseillaise, God Save the King en uit de inno di Mameli, een door de republikein Goffredo Mameli gecomponeerd lied dat vanaf de onlusten van 1848 al een soort ‘officieus volkslied’ van Italië was geworden, maar uiteindelijk pas in 1947, wanneer Italië een republiek wordt, tot het officiële Italiaanse volkslied wordt gekozen. Aan het eind van de bombastisch uitgevallen Inno delle nazioni wordt Italië gedefinieerd als het ‘verraden vaderland’ (‘patria mia tradita’), een duidelijke verwijzing naar het ‘onvoltooide’ karakter van de Italiaanse eenmaking, onder meer te wijten aan het ‘verraad’ van Napoleon III, die het op een akkoordje gooide met de Oostenrijkers en hun Venetië afstond. Uiteindelijk wordt Venetië in 1866, Rome en Latium pas in 1870 in de nieuwe staat opgenomen. Na 1870 boekt Verdi op muzikaal vlak nog enkele van zijn grootste successen (o.a. Aida in 1871 en in 1880 - het jaar van de succesvolle Parijse première; de première van Otello in de Scala in 1887, en de première van Falstaff, ook in de Scala, in 1893), maar hij krijgt ook kritiek te incasseren, o.a. van de scapigliati, een groep jonge schrijvers en musici die Verdi's muziek passé vinden en openlijk hun bewondering uitspreken voor de instrumentale muziek van Duitse origine. Op politiek vlak lijkt Verdi na de realisatie van de Italiaanse eenheid naar het achterplan te schuiven. Verdi behoort nu samen met o.a. Manzoni tot de selecte club van de grand old men (vrouwen zijn er in dit gezelschap niet te bespeuren) waarvan het werk een bijzondere bijdrage leverde tot de Italiaanse eenmaking. Met een feilloos gevoel voor timing zal Giuseppe Verdi, die zo door en door negentiende-eeuwse muzikale vader des vaderlands, in de eerste maand van de nieuwe eeuw, in een hotel aan de via Manzoni in Milaan, een punt achter zijn leven zetten. ‘È morto Giuseppe Verdi!’, roept een jongetje aan het begin van Bernardo Bertolucci's Novecento. De twintigste eeuw kan beginnen. |
|