hertog eindelijk de stad binnen rijden, waar iedereen gewapend was en klaar stond om hem aan te vallen. Terwijl hij naar zijn residentie reed, sloten de Bruggelingen de poort en ophaalbrug, zodat de overgrote meerderheid van zijn gevolg de stad niet binnen kon treden. Toen Filips merkte dat de brug gesloten was, probeerde hij terug te keren en de stad te verlaten, maar hij werd aangevallen door mensen die vastberaden waren hem te vermoorden. Het is duidelijk, concludeerde de schrijver van de brief, dat het hier gaat om een poging tot moord met voorbedachte rade.
De kronieken van Vlaanderen beschrijven de dag als een daad van verraad van de hertog tegenover zijn onderdanen. De burgemeester van Brugge, Lodewic van de Walle, ging Filips in Rijsel tegemoet en ontving van de hertog een brief bestemd voor de wetheren en de dekens. De hertog was van plan naar Holland te trekken samen met zijn Picardiërs en hij had besloten enkele dagen in Brugge te verblijven om wet en orde te herstellen na de moord op de burgemeester Morissis van Varsenare en zijn broer Jacob. De Picardische soldaten begeleidden de hertog tot de Boeveriepoort, waar de Bruggelingen zich hadden verzameld om hun vorst welkom te heten. De aanwezigheid van de schutters verontrustte de Bruggelingen, die begonnen te twijfelen aan de bedoeling van Filips' reis naar Brugge. Na enkele uren onderhandelen kregen de hertog en een gedeelte van zijn gevolg toestemming om de stad binnen te treden. Voor de zekerheid kregen een aantal ambachtslieden de opdracht de poort te sluiten, zodat het gros van de Picardiërs buiten bleef. De gevechten binnen de stad ontstonden door de schuld van de Bourgondische soldaten, de Bruggelingen waren immers op bevel van de magistraat ongewapend. De stedelingen moesten zich verdedigen en naar de wapens grijpen om hun leven te redden. Toen de hertog zich realiseerde dat velen van zijn mannen waren vermoord, probeerde hij te vluchten richting de Boeveriepoort die voor hem door Jacob van Ardoye, hoofdman van de ‘scarwetters’, werd geopend.
De Bourgondische chroniqueur Monstrelet volgde, zoals in de lijn van de verwachting lag, de ‘officiële’ versie van de gebeurtenissen, maar probeerde ook de mogelijke aanleiding voor de reactie van de Bruggelingen te verklaren. Mogelijkerwijs waren de inwoners van Brugge doodsbang voor de straf die zou worden opgelegd voor de moord op de burgemeester. Enkele heethoofden zouden de bevolking kunnen hebben opgestookt door te vertellen dat de vorst en de Picardiërs van plan waren te stad te plunderen.
De positie van de Italiaanse vertaler is vrij duidelijk vanaf de eerste regels van zijn beschrijving van woensdag 22 mei 1437: de ‘buon singniore’ (de goede heer) werd het slachtoffer van de ‘false promesse’ (de valse beloftes) van de Brugse burgemeester Lodewic van de Walle en zijn handlangers. Lodewic had de hertog beloofd dat hij zonder problemen toegang tot de stad zou krijgen om de orde te herstellen en recht te spreken. Dezelfde Lodewic, de echte slechterik, had de komst van de hertog aangekondigd en de inwoners gevraagd ongewapend te komen en gekleed in hun beste kleren. De Bruggelingen hadden echter wel hun wapens meegenomen of thuis al klaargelegd. Aan de Boeveriepoort probeerde de hertog de stad binnen te komen met zijn Picardische schutters, zoals hij reeds met Lodewic had afgesproken, maar de dekens gaven hem geen toestemming zich te laten vergezellen door al zijn 4000 soldaten. De hertog mocht de stad bezoeken, op voorwaarde dat hij zich slechts liet vergezellen door 300 of 400 schutters en zijn vertrouwelingen, de heer van Lichtervelde en van L'Isle-Adam. De heer van Lichtervelde werd naar de Vrijdagmarkt gestuurd om te kijken of het stadsbestuur daar geen gewapende mannen had gestationeerd. Toen de heer van Lichtervelde hem berichtte dat de Bruggelingen gewapend waren, besloot de hertog terug naar de Boeveriepoort te rijden en uit de stad te vluchten. Bij de poort moest hij zijn zwaard trekken om zich te verdedigen en hij vermoorde een of twee Bruggelingen, terwijl Jacob van Ardoye, op verzoek van de burgemeester, de poort probeerde te openen.
Op dit moment, een keerpunt in de beschrijving: ‘Er wordt gezegd [door wie, door de Vlaamse kroniekschrijvers?, S.C.] dat op dat moment de Bruggelingen terug naar huis gingen om hun wapens te halen, maar de waarheid is dat een half uur na de komst van de hertog de stedelingen al hun wapens hadden getrokken en de Picardiërs bij de Vrijdagmarkt en bij de Boeveriepoort hadden vermoord. De heer van L'Isle-Adam was ook gesneuveld in de strijd.’
De Italiaanse vertaler beschrijft vervolgens met levensechte details hoe een minderbroeder, onder het mom van het afhoren van de biecht, de gewonde soldaten doodknuppelde en hoe de vrouwen stenen gooiden naar de Picardische schutters en dat het bloed door de Brugse straten stroomde. Hij beschrijft eveneens hoe de hertog wraak nam op Joost van de Walle, de zoon van de burgemeester die hem verraden had, door met zijn zwaard Joosts gezicht van zijn oor tot zijn mond te snijden, ‘zoals men doet met een pompoen of met knolselderij’.
Het detail van de minderbroeder en van de wraakzuchtige vrouwen is afwezig in de bekende Vlaamse kronieken. Het is bekend dat een minderbroeder, een ‘broeder van de freremineurs’, op de lijst stond van mensen die geëxecuteerd zouden worden in 1438 voor hun deelname aan de opstand, maar de Vlaamse kronieken geven geen verdere details omtrent zijn rol en zijn lot.
Het oordeel van de Italiaanse kroniekschrijver is ondubbelzinnig: de Bruggelingen hebben een ongekende wreedheid getoond en zullen gestraft worden voor de brute moord op zoveel onschuldige mensen want, hij citeert de Schrift, ‘Malum est pechare sed diabolicho est perseverare’(zondigen is slecht, maar het is duivels in de boosheid te volharden). Aan de andere kant, looft hij de ‘merchatanti forestieri’ (de buitenlandse kooplieden) voor hun inspanningen om de gevolgen van het verraad te lenigen. In zijn versie van de ‘vreeslike woensdach’ kiest hij partij voor de hertog van Bourgondië die niet, zoals in de ‘officiële versie’ staat, werd verraden door de Bruggelingen, maar door de samenzwering van een klein groepje, dat gestraft moest worden.
Hij lijkt in eerste instantie de hertogelijke brief te volgen, die wellicht ook naar de Italiaanse naties gezonden werd, maar zijn pro-Bourgondisch standpunt wordt getemperd door zijn kennis van zaken, met betrekking tot de economische en politieke situatie van Vlaanderen en in het bijzonder van Brugge. Hij heeft een duidelijk oog voor detail en streeft naar een waarheidsgetrouwe weergave van zeer complexe politieke gebeurtenissen. In zijn woorden kan men een zekere sympathie waarnemen voor de stad waarin hij leeft en die hij als ‘zijn’ stad beschouwt: Brugge is de slachtoffer, evenals de hertog, van een groep machtswellustige moordenaars. Hij kijkt naar het recente verleden als een buitenstaander, maar ook en tegelijkertijd als een inwoner van Brugge. Hij kan en wil zijn eigen standpunt innemen en op sommige punten afwijken van zijn Vlaamse bron, om ‘zijn’ waarheid te presenteren aan zijn compare.
Hij moet immers zijn belofte aan de geadresseerde van zijn vertaalwerk nakomen. In zijn proloog had hij inderdaad geschreven aan zijn ‘compare’: ‘Ik hoop dat de vertelling van de geschiedenis van het land en de heren van Vlaanderen u welgevallig zal zijn. Ik heb getracht hun geschiedenis waarheidsgetrouw te vertellen.’