Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 52
(2003)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
De kruistochten en de pauselijke curieDe permanente aanwezigheid van Italiaanse, w.o. Toscaanse kooplieden-bankiers in Noordwest-Europa vanaf de twaalfde eeuw, is een gevolg van de kruistochten. De zware onkosten gemaakt bij deze expedities, waren grotendeels bekostigd door Italianen, na toekenning van leningen. Om de aflossing daarvan te bekomen, zagen de geldschieters zich gedwongen, hun schuldenaars op te zoeken benoorden de Alpen. Wegens de schaarste aan geldmiddelen namen de crediteuren vaak goederen aan die ze op hun beurt trachtten te gelde te maken. Daaronder was Engelse wol zeer gegeerd. Aanzienlijke hoeveelheden daarvan vonden afzet op de Vlaamse jaarmarkten (Ieper, Brugge, Torhout, Rijsel, Mesen) in ruil voor kwaliteitslakens te leveren enkele maanden nadien op de markten van Champagne (Troyes, Provins, Lagny, Bar-sur-Aube). De Vlaamse aanwezigheid aldaar staat vast vanaf het begin van de twaalfde eeuw. Deze manier van handeldrijven ontweek de verdachtmaking van woeker. Ook de pauselijke curie speelde daarop in. Als aanhangers van de Welfen, genoten de Florentijnen het voorrecht om de pauselijke tiendrechten te innen, tot in Polen toe. Via de Brugse markt konden ze met de opbrengst daarvan het pauselijke Rome en later dito Avignon voorzien van luxelakens. Op de markten van Champagne boden de Italianen vooral zuiderse en oosterse waren aan. Zeer gevraagd voor de textielnijverheid waren geconcentreerde verfstoffen alsook het beitsmiddel aluin om de verf te fixeren. Daar de Toscanen een stevige greep hadden op die artikelen, kochten ze vaak ongeverfde
Zicht op San Gimignano
| |
[pagina 13]
| |
De beroemde Salvucci-torens, de zgn. tweelingtorens, in San Gimignano
lakens om die, vooral in Florence, af te werken met het oog op de uitvoer naar landen rond de Middellandse Zee. Daar werd de opbrengst omgezet in kleurstoffen, graan, gekonfijt fruit, specerijen, leder, zijde en tweederangswol, de zgn. Garbo-wol (afgeleid van Algarve), enz. Dit handelsverkeer smeedde een hechte band tussen Noord, Zuid en het Nabije Oosten. Ook de Brabantse steden profiteerden daarvan. Als gevolg van de conflicten tussen Frankrijk en Engeland gingen de markten van Champagne ten onder. De rechtstreekse maritieme verbindingen met Genua, Pisa en Venetië bevorderden Brugge tot wereldmarkt. Ondanks de vestiging van consulaten in de Reiestad en de aanwezigheid van enkele prominente banken en handelshuizen zoals de Datini (Prato), Rapondi (Lucca), Strozzi en Medici (Florence), was de handelsbalans met Toscane vanaf de vijftiende eeuw voor Vlaanderen zwaar verlieslatend. De textielarbeiders van o.m. Wervik konden erover meespreken. | |
De torens van San GimignanoVan op een heuvel in Toscane, op de westelijke oever van de Elsa, lonkt het silhouet van een stadje met dertien kaarsrechte torens. In de populaire reisliteratuur worden die voorgesteld als restanten van versterkte woningen gebouwd door rivaliserende patricische geslachten die mekaar vanuit de hoogte bestookten. Daarom trachtte men de ene hoger
Wapen van de Sint-Barbaraconfrérie van Florence
te bouwen dan de andere. Ooit zouden er zo'n 72 gestaan hebben. Voor zover het verhaaltje bestemd voor de argeloze toerist. In zijn studie Storia economica e sociale di San Gimignano (Florence, Leo S. Olshki, 1961), uitgegeven met de steun van de Deputazione Toscana di Storia Patria, komt Enrico Fiume tot de vaststelling dat in die bewering herhaaldelijk dezelfde torens werden opgeteld. Voor meer dan twintig was er nauwelijks plaats. In werkelijkheid is San Gimignano een uniek voorbeeld van industriële archeologie uit de dertiende tot in de eerste helft van de veertiende eeuw. Met uitzondering van de massieve Torre Grossa, die fungeerde als belfort en van enkele kerktorens, waren het ooit textielververijen voorzien van een in de hoogte opgetrokken droogruimte. De harde ondergrond is daar zeer toe geschikt en op die manier werd bespaard op de beperkte bouwoppervlakte. De talrijke gaten in de muren en meerdere arduinen uitsteeksels zijn evenveel sporen van trappen en bordessen ooit bevestigd aan de buitenkant. Binnenin was daar geen plaats voor. Volgens een voorschrift uit 1255 moesten alle torens even hoog zijn, beantwoordend aan de standaardlengte
Vanop de Torra Grossa krijgen we een zicht op de Via San Giovanni in San Gimignano
van de lakens. Wie regelmatig te veel bestellingen ontving, bouwde een evenhoge toren naast de bestaande. Daarvan getuigt de nog resterende Salvucci-tweelingtoren. De specialiteit van het stadje bestond in het goudgeelverven van wollen lakens door middel van een extract, na veel moeite bekomen uit de saffraancrocus, met bloei in oktober. De intensieve teelt van die oosterse plant in de vallei van de Elsa, was nog een gevolg van de kruistochten. Voor de kapitaalsintensieve bewerking kwamen alleen kwaliteitslakens in aanmerking, vermoedelijk ook Vlaamse. Al in 1221 kochten twee inwoners van San Gimignano, gezamenlijk meerdere Kamerijkse lakens tijdens een jaarmarkt in Champagne. De bedoeling was deze opnieuw uit te voeren via Pisa. In 1274 genoten drie Florentijnen, waaronder een koopman-drapier, een jaarwedde met als reden: ad operam lane, voor hun inzet in de wolnijverheid. De tien wasplaatsen, overdekt met zes arcaden in romaanse en vier in gotische stijl, nog steeds zichtbaar aan de oostelijke rand van San Gimignano, dienden als wolwasserijen en onderstrepen het belang van de hier ooit bloeiende lakennijverheid, annex ververij. Omstreeks het jaar 1400 bezat de lokale familie Bazochi factorijen in Venetië, Londen en zelfs in Brugge. Maar sedert de pestepidemie van 1348 hadden die torens hun industriële functie verloren. De tijd van de mythevorming was aangebroken... | |
[pagina 14]
| |
De antieke bron in San Gimignano met de middelste bogen die dateren uit de twaalfde eeuw
| |
Vlaamse textielarbeiders in Florence‘Int jaer uns heren duust vierhonderd vifenvertich so was dit briederschap op gheheven in den name gods ende sinder liever moeder unde die ierne maget Sanct Barbara’. (Mario Battistini, La confrérie de Sainte-Barbe des Flamands à Florence. Documents relatifs aux tisserands et aux tapissiers, Brussel, Kon. Commissie voor Geschiedenis, in 8o, 1931). Zo luidt de aanhef van de Nederlandstalige ledenlijst van de broederschap van de Heilige Barbara over de periode 1445-1449, bewaard in het Archivio di Stato aldaar. Mits enkele kleine hiaten kan men de inschrijvingen volgen tot in 1743. Op 29 maart 1785 wordt de vereniging ontbonden. Vanaf 1527 af is de voertaal Italiaans. Eerst in 1448 verwerft de broederschap haar officiële erkenning met standplaats in de kerk van de Santissima Annuziata, op loopafstand van het San Marcoklooster (Fra Angelico). In een document van 21 februari worden 48 personen genoemd, w.o. 35 Nederduitsers (uit Vlaanderen: 11, Brabant: 16, Holland: 5, Luik: 1 (Sint-Truiden) en Keulen: 2). De syndicus is een zekere ‘Cornelio di Gualtieri da Bruggia di Fiandra’ (in jongere teksten: ‘Cornelis filius Walters van Brugge’). De notariële acte van 1 april eindigt met 84 namen en bij de vernieuwing van de overeenkomst met de orde van de Serviten, begin 1471, waren ze al met 94! Van 58 ervan staat de herkomst vast. Die verschuift duidelijk in oostelijke richting. Van de 41 geïdentificeerde Nederduitsers komen er slechts vier uit Vlaanderen, zes uit het vroegere Brabant, twee uit Holland en een uit Zeeland. Niet minder dan 18 zijn Limburgers, van wie acht uit Tongeren, vijf uit Hasselt, drie uit Maastricht en telkens een uit Roermond en Vaals. Onder de Nederduitsers worden ook acht immigranten uit Aken gerekend en twee uit Keulen. De overigen zijn overwegend uit Beieren, Oostenrijk en Zwitserland. Deze evolutie bewijst het groeiend belang van de verbindingen over land. Op het eerste gezicht bevonden zich daaronder meer vlasdan wolwevers. Dit kan verklaard worden door de opkomst van de fusteinnijverheid (vlassen ketting en katoenen inslag). Daarnaast bestond er nog een andere broederschap gevestigd in de kerk van Santa Maria Novella, gehecht aan het Predikerenklooster (nabij het huidige spoorwegstation). Volgens de statuten uit 1436 waren de leden afkomstig ‘vander parten van brabant, hollant en zeelant, wonende te florens enn van der wever ambacht...’. Het document vernoemt 28 personen, van wie met zekerheid vijf uit Holland. Eigenlijk was die immigratie al begonnen in de tweede helft van de veertiende eeuw. De Hoog- en Nederduitse inwijkelingen werden zelfs beschouwd als de aanstichters van de Ciompi-opstand, die Florence van 1378 tot in 1382 onder een streng corporatief bewind bracht, met desastreuze gevolgen voor het economische leven. Tijdens hun verblijf imiteerden ze vlijtig laken naar Vlaamse en Engelse modellen. Of hoe o.m. de Vlaamse textielarbeiders beconcurreerd werden door landgenoten ingeweken in Florence, hartje Toscane... De cirkel van dit betoog is rond. |
|