| |
| |
| |
Toscane een landschap vol cultuur
Ludo Milis
Het landschap
Laten we beginnen met wat een contradictie lijkt: ondanks mooie foto's op kalenders en folders, bestaat het Toscaanse landschap niet. Wat hier over het landschap gezegd wordt, deint immers over de grenzen van de regio uit. Op geen enkel moment is een natuurlijke grens de werkelijke grens tussen deze streek en die welke haar omringen. Grosso modo wordt de noordelijke en de oostelijke grens gevormd door de Apennijnen. Die halen de 2000 m net niet. Dit bergachtige aspect heeft natuurlijk, en we komen er op terug, zijn invloed gehad, en zeker op de communicatie, dus op de cultuur in de breedste betekenis van het woord. In het westen loopt de bergketen tot aan de kust door, dus tot aan de Tyrreense Zee, waar ze ten zuiden van Genua de grens vormt met Ligurië. Deze uitlopers noemt men de Alpi Apuane, Apuaanse Alpen, bekend om de marmergroeven, waarover we het verder ook nog zullen hebben. Ongeveer 150 km zuidelijker hebben we weer met een uitloper te maken: de Colline metallifere, de metaalhoudende bergen, die geologisch doorlopen tot op het eiland Elba. Langsheen de rest van de Toscaanse kust strekt zich een moerassige aanslibbingsvlakte uit, die als landschap doorloopt tot ten zuiden van Rome. Deze aanslibbing is natuurlijk het gevolg van de afvoer van sediment uit het gebergte via een aantal rivieren. De grootste daarvan is de Amo die langs Florence stroomt en ter hoogte van Pisa een breed estuarium vormt. Een deel van die Tyrreense aanslibbingvlakte noemt men de Maremma, waar het oorspronkelijke landschap wordt beschermd dankzij een aantal natuurparken.
Het hele gebied is zeer vulkanisch. Toch zijn de meest opvallende relicten van seismische activiteit, namelijk de meren gevormd in de uitgedoofde kraters van vulkanen, net buiten Toscane gelegen. De bekendste, het Trasimeense meer en het Lago di
Maremma, monding van de Ombrone
Bolsena, liggen in Umbrië en in Latium. Hoe actief het vulkanische geweld wel is, herinneren we ons door de aardbeving van enkele jaren geleden in de omgeving van Perugia en Assisi, dus in Umbrië, die voor nog altijd zichtbare schade heeft gezorgd.
Wat leren we uit dit kort geografisch overzicht? Dat de natuur geen specifiek Toscaans landschap heeft gecreëerd. Als we toch van het landschap vaak zeggen dat het er zo mooi is, moet dat speciale karakter wel toegeschreven worden aan de ingreep van de mens.
| |
Communicatie en wegennet
De mens heeft dit gebied sinds drieduizend jaar naar zijn hand gezet. Wie menselijk optreden zegt, bedoelt meteen het organiseren van communicatiesystemen, dus de uitbouw van een verkeerswegennet. Het zal wel zo zijn dat de Etrusken in de lange eeuwen waarin ze het gebied bekend als Tuscia beheersten, de nodige wegen hebben moeten aanleggen om hun steden te verbinden en om de agrarische en artisanale producten te vervoeren voor lokaal en zelfs voor internationaal verbruik. Grootschaligheid en regelmaat vertoonde dat wegennet niet, en er is in het landschap op het eerste gezicht niet echt veel meer van te merken. Wel zal het zo zijn dat vele van de huidige nationale wegen toch nog teruggaan op tracés die opklimmen tot de Etruskische tijd.
Bij ons en voor ons, in Noord-West-Europa, is de inbreng van de Romeinen vaak gekoppeld aan de Romeinse wegen. Wegenkaarten tonen nog over tientallen kilometers hun perfect rechtlijnige tracé aan, bijvoorbeeld van Edingen naar Asse. We weten hoe Romeinse steden in het Noorden als het ware het centrum vormden van een stervormig wegenpatroon: Reims, Amiens, en dichter bij huis Kassel en Bavay. Van het ogenblik
| |
| |
waarop de Romeinen in Toscane de Etrusken zijn komen bedreigen, in de derde eeuw v.C., hebben ze er zich als grote wegenbouwers ontpopt, met de bedoeling natuurlijk om de mankementen in het Etruskische communicatiesysteem te verhelpen. De militaire beheersing van het gebied was primordiaal, maar de wegen hadden nog een belangrijker functie: Toscane werd spoedig enkel een doorgangsgebied voor een geopolitiek en economisch streven dat tot ver over de Alpen, richting Gallië, Brittannië en Germanië, reikte. Langsheen de kust werd de Via Aurelia aangelegd (SS1), over de Apennijnen heen de Via Cassia (SS2), en net ten oosten van Toscane passeert de Via Flaminia die aan het Forum in Rome vertrok. Deze drie wegen vertonen niet het rechtlijnige tracé dat wij met Romeinse wegenbouw associëren, als gevolg van de natuurlijke handicaps. Enkel de Via Emilia, ten noorden van Toscane, die o.m. doorheen Parma en Bologna loopt is rechtlijnig, omdat die is aangelegd langs de zuidkant van de Povlakte.
Toscane was natuurlijk ook een bestemming voor middeleeuwse reizigers: voor hen die te maken hadden met de handel in de steden en voor hen die doorreisden als pelgrims naar Rome. Maar de Middeleeuwen kennen helemaal geen wegenaanleg van enig allooi. Er wordt gesproken van de bedevaartweg naar Rome (of naar Compostela), maar dat wekt valse verwachtingen. Men spreekt beter van routes. Men volgde gewoon stukken van sinds mensenheugenis bestaande wegen. Reizigers die uit het noorden kwamen, volgden ofwel een noord-westelijk tracé (meestal gebruik makend van de Grote Sint-Bemardspas) ofwel een oostelijk tracé via de Brenner. Voor wat Toscane betreft, is enkel de eerste van belang. Aangezien het de weg was die mensen uit het Frankische Rijk volgden, de Franken, sprak men van de ‘Weg van diegenen die van Frankische oorsprong zijn’, dus van ‘Via francigena’. Naar aanleiding van het Heilig Jaar 2000 is deze route weer in de aandacht gekomen en als zodanig toeristisch opnieuw gevaloriseerd.
Voor eigen wegenaanleg was de feodale machtsverbrokkeling in de Middeleeuwen te groot. Zelfs de latere, meer autoritaire of verlichte regimes, kwamen niet tot grootscheepse fases van wegenbouw. Het wachten is op de ongeziene 20ste-eeuwse explosie van het verkeer, met de aanleg van autowegen die, zoals in de Romeinse tijd, overwegingen van economie, krijg en prestige aan elkaar koppelden. In Italië werd die actie ingezet onder Mussolini (in het Interbellum), en na de oorlog uiteraard gekoppeld aan de politiek van grote assen doorheen Europa. De Autostrada del Sole (A1) die ongeveer parallel
| |
Siena
Waar de aarde rood is van herinnering:
tentures, als waren huid en wilde zijde
in elkaar gegroeid; de stank uit teringputten
en opengesneden strotten in de kanalen
buiten de stad; wolken die in de
dertiende eeuw nog iets van een
schitterende bastaard in hun nevels hulden;
verraad op de Piazza del Campo, waarbij
Niccolo Borghese na anderhalf millennium
de naam van die andere martelaar
bloed spuwend vervloekt. Op zomermiddagen,
zo vertelt ons Burckhardt, beklom Pandolfo
Petrucci de Monte Amiata buiten de stad
om zich te vermaken met het omlaagrollen
van steenblokken ‘ongeacht waar en op wie
ze terechtkwamen’. In Toscane rijpen
bloedende dochters onder de menstruatie
van een mythische appelboom; macht vraagt
om macht, zelfs als de watervoorraad uitgeput
raakt vanwege die geile astroloog - een uit
de contado ongetwijfeld; de zege bij Montaperti,
zoals afgebeeld op Duccio's grote Maesta, toont
nog die belachelijke kathedraal, gotiek van de
Zwarte Dood. Zoals hier, net als overal in
de heuvels vol druiven en vulkanische steen,
rood en zwart samensmolten in de verborgen
opening van een donker gapende flessenhals
- die reikhalzende nek onder een tot valbijl
geslepen lucht boven een rode stad. Voor hen
die onder sissende wolken uit hun eigen
hersens vielen: rode aarde, dodenklem.
loopt met de Romeinse Via Cassia blijft voorlopig de enige moderne, rechtstreekse verbinding tussen Noord-Italië en Rome.
| |
Economie
Laten we ook even aandacht besteden aan de economische activiteiten in dit gebied waar natuurlijke obstakels gemakkelijk verkeer bemoeilijken. Laten we het eerst en vooral over continuïteit hebben. Voor de landbouw is die duidelijk. De archeologie eerst, en nadien de geschreven bronnen, leveren het bewijs van een belangrijke, maar natuurlijk extensieve graanteelt. De oude sites, o.m. van de Etrusken, liggen te midden van uitgestrekte agrarische vlaktes. De andere activiteiten zijn natuurlijk het verbouwen van druiven en olijven. Voor de veeteelt waren het fokken van schapen en zeker ook al van runderen en zwijnen van belang; zwijnen waren een gegeerde lekkernij voor de Romeinen. Eigenlijk betekent dat dus, dat wanneer we de primaire sector van nu vergelijken met die van 3000 jaar geleden, er weinig verschil te merken is. Wat de producten betreft, ziet men nu maïs en zonnebloemen, maar dat is ongeveer alles wat afwijkt. Voor wat de diersoorten aangaat, zal vooral de evolutie van de fysionomie opvallen. Opgravingen en afbeeldingen tonen runderen en zwijnen die veel kleiner en magerder waren dan nu. Als gevolg van de recente Europese politiek ter erkenning van traditionele lokale producten en productiewijzen (de IOP's, indicazione di origine protetta) werden enkele oude rassen van uitsterven gered (de breedgehoornde witte chianinarunderen uit de Maremma en de wit-zwart afgelijnde cintazwijnen uit Siena). Dank zij efficiënte kweekprogramma's zijn ze niet langer als soort bedreigd; wel hun individueel bestaan, want beide rassen staan nu op het menu van sommige restaurants.
De nijverheid is ook al een oude activiteit. De vroege aanwezigheid van ijzertijdcultuur (1000 v.C., bij ons pas binnengebracht met de Romeinen) hangt samen met de rijkdom aan allerhande ertsen in de Colline metallifere. IJzer, lood, pyriet, enzovoort werden er gewonnen. Het belangrijkste centrum is Piombino (etymologische stam: piombo, lood) dat een van de grootste Europese staalfabrieken herbergt, maar waar door de crisis van deze industrietak (import van erts uit Brazilië, ouderwetse infrastructuur) nu ook heel wat structurele werkloosheid heerst.
Wat was nog traditioneel? De exploitatie van de marmergroeven in de Alpi Apuane, en meer bepaald in Carrara. Ze bestond al in de oudheid, toen het marmer bekend om zijn witheid werd geëxporteerd over heel de mediterrane wereld. Michelangelo himself kwam hier zijn blokken uitkiezen. Het gevaarlijke van het
| |
| |
werk, nu uiteraard sterk gemechaniseerd, met vele arbeidsongevallen blijft nazinderen in het collectieve geheugen. Traditioneel was natuurlijk ook de scheepsbouw belangrijk, evident voor een streek georiënteerd op de zee en de commercie. Livorno, een laatmiddeleeuwse stichting van de Medici om een moderne haven te hebben (wat Florence niet was en Pisa niet meer was), was hiervoor de uitgelezen plek. Ook deze activiteit staat nu natuurlijk sterk onder druk door de Oost-Aziatische concurrentie. Wat was nog traditioneel? De zoutwinning. Een noodwendigheid voor het bewaren van voedingswaren tot op het ogenblik waarop koeltechnieken efficiënt zijn ontworpen. Het aantal herinneringen in de plaatsnamen is groot. Nabij Volterra ligt Saline, de weg tussen de zee en Colle Val d'Elsa, halfweg Siena en Florence, is de Salaiola (SS68).
Vernieuwende industriële activiteiten en opvattingen zijn ontplooid sinds de 19de of het begin van de 20ste eeuw door technologie en ondernemerszin geïmporteerd van over de Alpen. In de omgeving van Volterra werd een geothermische centrale gebouwd. De plek heet Lardarello naar de Franse ingenieur Lardarel. Uit de grond opstijgende stoom met o.m. boorzuur werd gebruikt voor zijn antiseptische werking, en dient nu om elektriciteit op te wekken. Niet ver vandaan bouwde de chemicus Solvay een fabriek voor de grootschalige productie van soda (de plaats heet nu Rosignano-Solvay). Ze is een mooi voorbeeld van paternalistische industriële aanpak, o.m. door de ruimtelijke ordening waarbij de fabriek werd omzoomd door een dorp met alle sociale voorzieningen en met een planmatige maar gesegregeerde huizenbouw voor de verschillende niveaus van personeelsleden.
Het ineenstorten van de landbouw na de Tweede Wereldoorlog met het opgeven van onrendabele kleine bedrijfjes en sociaal onhoudbare toestanden op de grote bedrijven, heeft nieuwe vormen van werkgelegenheid noodzakelijk gemaakt. Het toerisme is natuurlijk van uitzonderlijk belang: in de kunststeden, meer en meer ook langs de kust, en in snel toenemende mate in de sector van het agroturismo, verblijfstoerisme op het platteland. Op het gebied van de kleine industrie zijn vooral textielbedrijfjes actief
Larderello, centrale voor geothermische elektriciteit
(kledingnijverheid voor de grote merken) en meubelfabrieken. Vooral de ligging langsheen verkeerswegen determineert de keuze van hun inplanting: op de assen vanuit Florence naar Pisa, Siena en Arezzo. Andere overwegingen voor de inplanting waren, zoals gewoonlijk, de beschikbare arbeidskracht en de relatief lage lonen. De actuele outsourcing bedreigt, net zoals bij ons, ook deze sectoren.
Nog een woordje over de economie. De wijnbouw is jarenlang gekoppeld aan het negatieve beeld dat de chiantiwijn ten onrechte had. Chianti was natuurlijk de eerste en lang de enige in het buitenland bekende wijn, zo typisch en zuiders omwille van de rondbuikige fles met stro. Chianti, verbouwd in een ruim bemeten streek tussen Florence en Siena, is - zoals alle Italiaanse wijnen - onderworpen aan een strenge, statische wetgeving. De druivensoort is San Giovese. Elke vernieuwing in productiewijze, kweek, vinificatie, lagering, enz. was door die wetgeving onmogelijk. Gevolg was dat de beste wijnen in Toscane (en trouwens ook elders in Italië) de appellatie ‘vino da tavola’ moesten dragen en ten dele nog dragen. De Vino da tavola heeft dus van geen kanten dezelfde connotatie als een ‘vin de table’ in Frankrijk. Sinds kort is de wetgeving aangepast, waardoor andere aanduidingen en specificaties (DOCG = Denominazione di origine controllata, Indicazione geografica tipica) al in de fles een betere evaluatie mogelijk maken. Tot voor kort was de duurste van de Toscaanse wijnen, de Sassicaia nog altijd een vino da tavola.
Naast de Chianti is de Brunello di Montalcino een erg bekende wijn. Ook hier zijn veel namen op de markt en, zoals verwacht, veel prijsverschillen.
| |
De prehistorie
De prehistorische cultuur die in Toscane het eerst een duidelijk profiel heeft gekregen, is de zogenaamde Villanovacultuur, genoemd naar een archeologische site. Het gaat om Indo-Europeanen die hun ijzertijd-technologie en levenswijze op een oudere bronstijdcultuur entten. We zijn ca. 1000 v.C. Wat we weten heeft vooral te maken met hun funeraire gewoontes, maar door de grafgiften is meteen heel wat over de levenswijze en over de opvattingen over leven en dood te weten. Toch kennen we meer over de rijken
| |
| |
dan over de armen. Ook in de dood leeft de ongelijkheid door.
Wie echter de prehistorie van Toscane en de omliggende gebieden in Emilia-Romagna en Latium in gedachte haalt, denkt onmiddellijk aan de Etrusken. Een boeiend volk door afkomst en door cultuur. Eerst de afkomst. Het boeiende is, dat zijzelf een oorsprongsmythe cultiveerden die hun afstamming situeerde in Klein-Azië. Van daaruit zouden ze naar het Italische schiereiland zijn geëmigreerd. Dat is ongeveer ook wat de Griekse historiograaf Herodotos (5de eeuw v.C.) over hen wist te vertellen. Het is helemaal niet zeker dat het zo is verlopen. Overeenkomsten in cultuur, en die zijn er enigszins met Klein-Azië, hoeven immers niet noodzakelijk op etnische gemeenschappelijkheid te wijzen; ze kunnen even goed het gevolg zijn van acculturatie. Wel is duidelijk dat ze de stichters zijn van een cultuur met belangrijke stedelijke nederzettingen, wat impliceert dat ze een hele technologie beheersten om het leven van grote bevolkingsconcentraties mogelijk te maken. Sporen van aquaducten zijn op verschillende plaatsen, bijvoorbeeld in Vulci, ten noorden van Rome, bewaard gebleven. Uitwisseling van producten met andere gebieden van de Middellandse Zee zijn duidelijk. Elk museum van Etruskische kunst (dat van de Villa Giulia te Rome of dat in Volterra) toont hopen aardewerk, munten, beeldhouwwerk die beïnvloeding vanuit het Oosten bewijzen. Het duidelijkst is dit nog in het geschrift. Men heeft duizenden teksten bewaard, vooral korte inscripties van funeraire of religieuze oorsprong. Men kan de taal lezen: het alfabet is afgeleid van het Griekse, met enkele eigenaardigheden. Men kent het bestaan van streekvarianten en verschillen in uitspraak. De beperkte waaier van de inhoud en de afwezigheid van meertalige teksten verhinderen echter dat men Etruskisch ook echt kan begrijpen. Men kan de zin vatten van de teksten, meer niet.
Deze Etrusken noemden zichzelf ‘Rasenna’, de Romeinen duidden hen aan als Etrusci of Tusci, vandaar ook het gebruik van de termen Tuscia en Etruria als voorlopers in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden van de term Toscane.
Zeker vanaf de 8ste eeuw v.C. drukt deze cultuur een duidelijk stempel op Noorden Centraal-Italië. Ze komt in contact o.m. met die van de Liguriërs in het noorden, de Piceni in het oosten, de Latijnen in het zuiden. Van deze volkeren zullen sommige in de anonimiteit wegebben, andere opgenomen worden in het grotere complex dat vanaf de zesde en vijfde eeuw vanuit Rome wordt uitgebouwd. Tegelijkertijd moeten we er aan denken dat het schiereiland, vooral de kustgebieden in het zuiden, mee opgenomen wordt in de Griekse maritieme cultuur. In de toponymie blijft die invloed duidelijk, bijvoorbeeld met een plaats als Ladispoli (met het Griekse polis), vlakbij een van de belangrijkste Etruskische nederzettingen, Cerveteri.
Vanaf de 5de eeuw wordt het Etruskisch verval met rasse schreden ingezet door onderlinge verdeeldheid en de bedreiging van zoveel concurrenten: naast de Romeinen en Grieken, ook de Carthagers en Kelten.
Het verlies van politieke onafhankelijkheid betekende natuurlijk niet het verdwijnen van een eigen cultuur op zich. Toch merkt men in de kunst, vooral dus weer funerair, de verschuiving van een ‘autochtoon Etruskische’ stijl, naar grote hellenistische en Romeinse inspiratie. De terracotta urnen bijvoorbeeld die in de Villanovacultuur normaal de vorm hadden van de huisjes, zoals we die nu nog op het platteland bemerken, konden blijven
De Etruskische Tabula Cortonnensis in brons (3de-2de eeuw v.C.), ontdekt in 1992
(Corona, Museo dell'Accademia Etrusca)
doorleven, maar veelal veranderden ze in rechthoekige urnenbakken met bovenop een figuur of een paar in halfzittende, halfliggende houding. Een latere evolutie leidde tot grotere sarcofagen, toen de lijkverbranding vervangen werd door inhumatie.
Van de godenwereld kennen we genoeg om de osmose met de andere mediterrane polytheïsmen duidelijk te zien. In een god Aplu is gemakkelijk Appolo te herkennen en in Memva Minerva. Interessant is zeker om het bestaan te vermelden van een Etruskische priesterklasse, de aruspices. Ze voorspelden de toekomst aan de hand van het bevoelen van de ingewanden van dieren. Nog in de Middeleeuwen verbieden verschillende teksten uit uiteenlopende eeuwen deze praktijken, blijkbaar zonder succes. Doorlevend heidendom dus. Enkele jaren geleden werd in het programma Linea Verde van RaiUno een oud mannetje uit de Abruzzen opgevoerd die deze voorspellingstechniek nog beheerste, toepaste, demonstreerde en geloofde.
Van de Etruskische steden van weleer heeft, Volterra nog het meest troeven in de hand. Een Etruskische poort houdt er al twee en een half millennium stand en stukken stadsmuur zijn over een grote afstand bewaard.
| |
De Romeinen
Laten we nu de Romeinen aanrukken. Vanaf de 4de eeuw vormen ze een bedreiging voor de Etruskische steden, cultuur en maatschappij, en midden 3de eeuw is het met vormen van autonomie afgelopen. Het snelle succes van het Romeinse expansionisme, en de materiële uiting daarvan, de aanleg van de Aurelia en de Cassia, zorgen ervoor dat Etrurië slechts een doorgangsgebied wordt. Het blijft natuurlijk zijn rol spelen in de bevoorrading van graan of van metaal, maar meer is het eigenlijk niet. In het hele gebied zijn het aantal Romeinse sporen dan ook behoorlijk beperkt: een Romeins theater in Volterra, de doorlevende vorm van een amfitheater in Arezzo, resten van thermen in Pisa, en, in meerdere steden, het doorleven van het systematische stratenplan in dambordvorm.
Onveiligheid door de burgeroorlogen, economische schaalvergroting met daaraan verbonden de crisis van de lokale graanproductie, en grootgrondbezit leidden in de nadagen van Rome tot een daling van het levenspeil en comfort. Het weer uitbreiden van het door veteranen in cultuur gebrachte moerasgebied langsheen de kust, zorgde voor het weer opduiken van malaria. Zoals elders in het Romeinse rijk schrompelden vanaf de 3de, 4de eeuw de steden in. De bevolking liep terug, het bewoonde centrum werd ommuurd, het centrale gezag drong nog moeizaam door. Denk bij ons aan Tongeren of
| |
| |
Doornik. Het zo gecreëerde machtsvacuüm werd door lokale potentaten (grootgrondbezitters) opgevuld.
| |
De Volksverhuizingen en de Vroege Middeleeuwen
Vanuit Germanië waren immers al sinds enkele eeuwen stammen in beweging gekomen, die de Rijn- en Donaugrens van het Imperium Romanum bedreigden. Rome kon moeilijk aan deze druk weerstaan en vond systemen uit om de immigratie, die ze niet kon stoppen, te reguleren. Langsheen de grens werden Germanen als foederati ingeplant met de bedoeling dat die hun volksgenoten buiten zouden houden. In het openbare leven in Rome, de handel, maar vooral het leger, werd het aandeel van de Romeinen zelf teruggeschroefd, en aangevuld met onderdanen uit het Oosten (Syriërs, joden) of dus met Germanen. De opkomst van Oosterse openbaringsreligies (Mithrascultus, christendom), die zich konden verspreiden dankzij de grootschaligheid van het Rijk, had een belangrijke invloed op veranderende opvattingen over leven, hiernamaals, staat en ethiek.
Het wachten is op de grote aanvallen die de Germanen inzetten, richting Rome, in de 5de eeuw. In 476 valt het kaartenhuisje dat het West-Romeinse Rijk toen nog was, officieel in elkaar. Het Oost-Romeinse Rijk, met Constantinopel als hoofdstad, en tot in de 7de eeuw met de overige belangrijke plaatsen van het christendom (Jeruzalem, Alexandrië, Antiochië) binnen zijn grenzen, blijft nog een millennium lang de eerbiedwaardige en wettelijke opvolger van het echte Rome.
Aan Toscane ging dat allemaal voorbij. Het kwam in de handen van de Ostrogothen, die zich als eerste Germaanse groep van Noord- en Centraal-Italië meester kon maken. Wat er overbleef aan de Romeinse structuren, zoals flarden administratie, economie en ruimtelijke ordening, klapte in elkaar. Als in de 6de eeuw een nieuwe golf van Germanen binnentrok, de Langobarden, bleek eens te meer, zoals met de Franken bij ons, hoe primitief en kleinschalig de nieuwe samenleving functioneerde. Indicatief is bijvoorbeeld het verval van het Romeinse wegennet. Veel meer dan wat kleine kerkjes met lineair gebeeldhouwde decoratie, blijft er uit die tijd
| |
Waarom Toscane?
Toscane heeft natuurlijk alles om vakantiegangers in alle opzichten te verwennen: een zalig klimaat, een rijke cultuur, vriendelijke mensen, een uiterst gevarieerde keuken, dat bedwelmend evenwicht tussen de natuurelementen en menselijke creativiteit. Maar dat hebben vele paradijzen. Het unieke aan Toscane lijkt mij dat de streek tegelijk Europa's oudste wortels blootlegt en één van de meest dynamische regio's is in de wereld van vandaag. Dit was het land van de Etrusken of de Tusci, meer dan 25 eeuwen geleden de voorgangers van de Romeinen en de grondleggers van één van de oudste beschavingen van Europa. Daar kan je als Gentenaar in Florence nooit genoeg van krijgen. En ook vandaag staan Toscane en Noord-Italië in de Europese toptien van de zich voortdurend vernieuwende regio's. Dat aanstekelijke contrast tussen onze oudste wortels en onze wildste dromen heb ik nooit intensiever ervaren dan in Toscane. Sinds vele jaren inspireert de streek mij dan ook tot mijn meest productieve bedenkingen. Soms denk ik dat je er de inspiratie kan opsnuiven.
Guy Verhofstadt
niet over. Enkel in hun hoofdstad Pavia, ten zuiden van Milaan, is er van enige grootschaligheid, en dan nog, spraak.
De geschiedenis van Toscane heeft in die eeuwen dus geen specifiek karakter; ze is slechts een deel van een groter Europees politiek geheel waarin medio achtste eeuw als participanten optreden:
1. | de pausen die er door de groeiende zwakte en de terugloop van Byzantijnse keizerlijke macht in slagen om rond Rome gronden en rechten allerhande aaneen te breien tot het z.g. Patrimonium Petri, het Erfgoed van Sint-Petrus, een gebied waarover de pausen wereldlijke macht uitoefenen. Dit gebied zal verder blijven bestaan, tot de Italiaanse eenmaking in 1870, als de Pauselijke Staten; |
2. | de Langobarden die als dominante groep ten noorden en ten zuiden van Rome deze evolutie met lede ogen bekijken; |
3. | groepen islamieten die na de verovering van het Iberisch Schiereiland na 711 ook dominant zijn op Sicilië en in Zuid-Italië; |
4. | de Franken, bij wie de Karolingen de Merovingen als heersende dynastie vervangen. Ze beschermen de paus en verslaan de Langobarden. Op die manier wordt een West-Europees rijk gevormd van Friesland tot de Abruzzen en van de Elbe tot aan de Pyreneeën. |
Ondanks de schijnbare sterkte en zelfs het tot Romeins keizer uitroepen van de Frankische koning Karel de Grote in 800, blijft dit rijk fundamenteel zwak. Gebrek aan communicatie, economische en monetaire ontwikkeling, administratie laten niet veel heel van de grote dromen die door hem gekoesterd werden. De theologisch conceptuele ambities en idealen halen het niet van de droevige realiteit van het leven op aarde.
Een van die zwaktes is zeker ook het traditionele systeem van erfopvolging: het rijk werd in 843 verdeeld onder de drie kleinzonen van Karel, en het middelste stuk, met de belangrijkste stad Aken en het beschermheerschap over Rome, werd in 855 opnieuw in drie verdeeld.
Door die verdeling kwam een koninkrijk Italië tot stand dat zich uitstrekte tot aan de Abruzzen. Maar wat is er, noodzakelijkerwijs, intussen gebeurd? Heel die dynastieke poespas en vooral de onmogelijkheid om tot effectieve gezagsuitoefening te komen heeft tot machtsvacua geleid. De feodale verbrokkeling zal voor enkele eeuwen het geopolitieke landschap in Europa bepalen; voor Italië en Duitsland zelfs tot ver in de 19de eeuw.
| |
Een nieuwe aanzet
In Noord-Italië hebben een aantal in de post-Romeinse tijd ingedommelde steden een nieuwe aanzet gekregen als gevolg van een weer oplevende conjunctuur. Men noemt die herleving ‘de Twaalfde-eeuwse Renaissance’, ook als die al in de 11de eeuw begon en in Italië ten dele al in de 10de. Bloeiende culturen op de oostelijke flank van de Middellandse Zee (Byzantium) en de zuidelijke en westelijke flank (de Islam bestuurd vanuit Bagdad en nadien Damascus) stimuleerden handelscontacten, ook al was de religieuze onverdraagzaamheid tussen Latijnse christenen, orthodoxe christenen en moslims een duurzame handicap. Venetië, Genua en Pisa, niet voor niets havensteden, zouden gedurende enkele eeuwen gebruik maken van hun centrale ligging binnen het Mediterrane gebied om met het Westen, maar vooral met het Oosten handel te voeren. En wie zegt opbloei van handel, zegt natuurlijk ook het toenemend opstapelen van rijkdom. Pisa bijvoor- | |
| |
beeld - vooral in concurrentie met Genua - was volop aanwezig in de westelijke helft van de Middellandse Zee. Uit handelsoverwegingen waren Pisanen gevestigd in Barcelona en in andere steden langs de Aragonese kust, ook op de Balearen, en voor de voorziening van graan- en vleesproducten domineerde het Sardinië.
Dat handeldrijven evolueerde snel: de ambulante handelaars, ooit echt rondtrekkend met hun vracht op de rug of op een muilezel, werden snel ondernemers die kantoren openhielden, wat op termijn ook leidde tot sterke evoluties in het betalingsverkeer. Van contant en riskant naar giraal en veilig: de kleine zilveren muntjes, ooit een zeldzaam betaalmiddel in een overwegend landelijke maatschappij van zelfvoorziening en ruil, werden gaandeweg vervangen door gouden munten van eigen bodem. Naast de Byzantijnse en islamitische gouden munten die circuleerden, sloeg Florence vanaf het midden van de 13de eeuw zijn eigen gouden ‘Florijnen’.
Groter handelsvolume, grotere winst, dus ook grotere politieke ambitie voor en van wie tot de uitverkoren groep, het patriciaat, behoorde. Die grotere handel impliceerde immers ook meer risico en eiste daarom een steviger beheersen van onrust, onzekerheid en geweld. Struikroverij en piraterij konden maar uitgeroeid worden als een solide overheidsgezag de nodige dwang kon opleggen. Het patriciaat - dus de verzameling van aanzienlijke families - wilde die macht halen waar ze in sterk verbrokkelde vorm aanwezig was. Ten eerste was dat bij de keizer. Sinds 962 hadden de Duitse koningen naar het voorbeeld van hun Karolingische voorgangers de titel van Keizer van de Romeinen opnieuw geclaimd, waardoor ze vooral in Noord-Italië een aanwezigheidspolitiek planden te voeren. Maar die keizers waren vaak veraf en we zijn nog in een tijd waarin de vorst in letterlijke zin fysiek zichtbaar moest zijn. De socioloog Max Weber heeft daar een hele theorie rond gebouwd. Als machthebbers waren er ook lokale bisschoppen - en door de vroege kerstening had iedere stad en vele stadjes er een - die van hun spirituele macht misbruik hadden gemaakt om wereldlijke macht uit te bouwen. En er was de traditionele grondadel die nu eens wel, dan weer niet, belang zag in het tegenwerken van of samengaan met de nieuwe stedelijke elites. En wat was er nog? Natuurlijk de grote rivaliteit tussen de groeiende steden onderling; ze gunden elkaar het licht in de ogen niet.
Wij kennen natuurlijk uit de eigen Nederlandse geschiedenis veel parallellen. De Vlaamse steden beconcurreerden elkaar, ze beconcurreerden de graaf die hetzelfde deed met de Franse koning. Geld en macht, kortom individuele en groepsbelangen stuurden het samenlevingspatroon. Zijn het niet juist de steden uit Noord-Italië én uit de Nederlanden die zulk een diepe stempel drukten op de new economy en dus de maatschappij van de centrale Middeleeuwen?
Het is toch niet toevallig dat als we rondwandelen in het stadscentrum van Pisa, we getroffen zijn door het overwicht van de Romaanse bouwkunst. De Piazza dei Miracoli, het plein met de dom, de doopkapel en de scheve toren, is een feeëriek vertoon van een stralende 11de- en 12de-eeuwse kunst. Het getemperde licht binnenin is niet het gevolg van een gebrek aan technologische vaardigheid om ruimtes te creëren en te overwelven, maar om het felle zonlicht en de warmte buiten te houden. De witte steen, alternerend met zachte kleuren, onderstreept de horizontalisering. De plattegrond van het geheel ademt de primitieve opvattingen betreffende bedehuizen uit: de klokkentoren en de doopkapel los van het kerkgebouw, dat in zijn eigen plattegrond een repetitie is van de oude Romeinse, prechristelijke basilica, waaraan zijbeuken zijn toegevoegd. Merkwaardig is het beeldhouwwerk. Zowel de preekstoel van de vermaarde Nicolò Pisano, als de bronzen poorten, bewijzen de vaardigheid om in verheven of halfverheven sculptuur realisme te koppelen aan symboliek. Het verschil met de kunst aan de overkant van de Alpen is groot. Ook is het verschil groot met de Toscaanse schilderkunst. Daar is het hiëratische, starre, repetitieve en dogmatische model van de Byzantijnse iconen slechts heel moeizaam overwonnen. De creativiteit van de sculptuur contrasteert met de conservatisme van de schilderkunst, in een wereld, vergeten we dat niet, waar traditionalisme een maatschappelijke, religieuze deugd is en verandering een te mijden frivoliteit.
| |
De handelsroutes en de verschuiving van de macht
Belangrijk voor de Noord-Italiaanse steden was dus de handel in het Middellandse-Zeegebied en de aansluiting op de karavaanwegen in het Oosten. Maar ongeveer even belangrijk waren de commerciële betrekkingen met de gebieden ten noorden van de Alpen: met de Noordzee en in een wat latere fase ook met de Baltische Zee. Zolang de gebrekkigheid van de scheepsbouw en van de navigatietechnieken verkeer over zee verhinderden, verliepen de relaties over land, d.w.z. een continu systeem van overslag waarbij stukken landroute voor de aansluiting moesten zorgen van de binnenwateren. Dat daarbij de natuurlijke loop van verschillende stroomgebieden aan elkaar moest gekoppeld worden (Po, Rhône en Saône, Loire, Seine en Oise, Rijn en Moezel, Maas, Schelde), dat de passen van de Apennijnen en de Alpen, eventueel van de Jura en de Vogezen moesten worden overgestoken, geeft een idee van de moeilijkheidsgraad die handel op lange afstand impliceerde en verkeer in het algemeen. Gerekend aan een gemiddelde van 20 tot 25 km per dag, nam een tocht van Vlaanderen naar Toscane ongeveer twee maanden in beslag.
In de 12de eeuw werd de handel vooral georganiseerd via een systeem van jaarmarkten. Op vaste ogenblikken troffen handelaars uit Noord-, West- en Zuid-Europa elkaar aan op een reeks jaarmarkten in Vlaanderen (o.m. Brugge, Ieper, Mesen) en een andere reeks had plaats in Champagne. De goede bereikbaarheid, naar de normen van de tijd, was één factor, daarnaast was er de garantie van openbare veiligheid. Het overheidsgezag bijvoorbeeld was in Vlaanderen in die 12de eeuw, samen met Engeland en Normandië, het best georganiseerd. De moeizame communicatie maakte echter enkel de handel in luxeproducten haalbaar en rendabel: een grote meerwaarde realiseren voor gemakkelijk transporteerbare en tegelijk erg gevraagde waren. Het is in deze context dat ook de eerste cisalpijnse, dus Noord-Italiaanse handelaars in onze gewesten worden gesignaleerd.
Vanaf de 13de eeuw zijn er grote verbeteringen in de zeevaart te noteren. Nieuwe schepen, de galeien, laten toe om verder dan vroeger uit de kust te varen, aan een hogere snelheid, met meer opslagcapaciteit en grotere zeewaardigheid. In toenemende mate zal de landweg worden vervangen door de zeeroute via de Straat van Gibraltar. Dat verlegt natuurlijk de commerciële zwaartepunten. Zeehavens, of toch havens die gemakkelijk uit zee bereikbaar zijn, zullen daarvan profiteren en eventueel nieuw gesticht worden. Op de Franse kust is dat bijv. La Rochelle dat het centrum van de wijnexport uit de Bordeaux en Poitou naar het noorden wordt. Toch lijkt alles gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het zuiden van het Iberische Schiereiland blijft immers tot in 1492 in mohammedaanse handen. Handel drijven over zee is doorlopend rekening houden met de kans op piraterij.
De toename van het handelsvolume,
| |
| |
en dus van macht en rijkdom, zorgt voor grote concurrentie onder de Noord-Italiaanse steden. Ook geweld wordt daarbij niet geschuwd. Bekend is de nederlaag die Genua de Pisanen toebracht in de zeeslag van de Meloria (1284). Naast een hoop galeien verloren de Toscanen ook hun standaard, trots symbool van een eeuwenoude autonomie. Voortaan moest Pisa zijn toonaangevende plaats prijsgeven, o.m. in Sardinië en in Corsica (waar het gangbare Corsicaans trouwens nog sterk aanleunt bij het Pisaans).
In Toscane zelf betekende dit dat andere steden mee profiteerden van de Pisaanse vernedering en terugval. Lucca is er een van, Siena een ander. Vergeten we trouwens niet dat Pisa, net als Brugge, slachtoffer was van het aanslibben van het estuarium van de Arno. Nu zes kilometers buiten Pisa ligt de schitterende 11de-eeuwse kerk San Piero a Grado. Ze markeert de oude kustlijn.
Waar Pisa, en trouwens ook Lucca, vooral een Romaanse sfeer uitademenen - de witmarmeren kerken - is Siena een gotische stad. Dat alleen al bewijst de verschillende fasering van de bloei. Siena is zeer homogeen: kerkelijke en burgerlijke architectuur vullen elkaar aan in een zelfde stijl. Dat is een bewijs van de snelheid waarmee de bloei zich heeft kunnen concretiseren.
Siena wordt in zijn skyline, op een heuvel, weliswaar gedomineerd door de dom, en afhankelijk van waar men de stad binnenkomt door de Dominicanenkerk en de latere versterking. In de stad zelf echter is heel de ruimtelijke ordening betrokken op het grote plein, de conca of schelp, waar het Palazzo pubblico, het stadhuis, verrijst. Het is, net als in de steden in de Nederlanden, een mengeling van belfort en stadhuis. Men hoefde, om de openbare orde en de veiligheid te verzekeren, geen beroep te doen op de campanili, de klokkentorens van de kerken; de stad als communitas stond daar zelf voor in.
De ligging van Siena is natuurlijk geen duplicaat van die van Pisa. De stad ligt ver af van de zee, ligt niet aan een bevaarbare waterweg, maar wel - en lijkt dat geen contradictie - aan een aftakking van de Via Cassia, dus de Via francigena, dus een verkeersweg oude stijl. Om de bloei van deze stad te verklaren, zal men dus op zoek moeten gaan naar een economische finaliteit die niet enkel met handelsvolumes en gemakkelijke communicatie te maken heeft. Vanaf de 13de eeuw komt de professionalisering van de geldhandel op. Er is al eerder aan gerefereerd. Grotere transacties vereisen groeiende kapitalen en grotere kapitalen genereren weer groeiende transacties. Ondernemers en hun families, of verschillende families, richtten banken op met filialen in het buitenland. Siena levert een mooi voorbeeld van die organisatie rondom geld. Een van de mooiste burgerlijke gebouwen in de stad is de zetel van de Monte dei Paschi di Siena. Ze was het laatmiddeleeuwse pandjeshuis en is een nog bloeiende bank met een prestigieuze kunstcollectie, gevormd sinds die tijd.
| |
De laatmiddeleeuwse schaalvergroting
De winsten die de economie genereerde, werden door de feodale vorsten afgeroomd wat hen de mogelijkheid gaf om voor het eerst sinds de Romeinse tijd een staatsapparaat uit te bouwen, maar ook om meer dynastieke oorlogen te voeren (bijvoorbeeld de Franse en Engelse koningen in de Honderdjarige Oorlog) die juist die economie zware schade toebrachten.
Deze schaalvergroting heeft in een aantal Europese landen geleid tot machtsconcentratie en de trage vorming van de natiestaat. De oude feodale adel kreeg politiek en economisch rake klappen daar waar die zich niet aanpaste door niet in de waren- en geldhandel te stappen en enkel op het eigen grootgrondbezit te blijven teren. De rijke burgerij in de Nederlanden, maar zeker in Noord-Italië wenste haar geld ook in prestige om te zetten door met een handige huwelijkspolitiek en met de aankoop van feodale titels aansluiting te zoeken bij de adel. Het twaalftal torens dat nu de grandeur uitmaakt van het stadje San Giminiano, de rest van een oorspronkelijk aantal van tachtig, bewijst door de onderliggende concurrentie de menselijke ijdelheid en nijd. Het is niet toevallig dat in de domkerk de Zeven ondeugden werden afgebeeld, met superbia en invidia, hoogmoed en afgunst, vooraan in de lijst. Binnen de steden werd de plutocratie van een aantal families in toenemende mate in het gedrang gebracht vanuit twee richtingen: door de bredere volksmassa - het popolo - bestaande uit ambachtswerklieden waarvan de organisaties de beroepsbelangen van de leden behartigden en politieke mondigheid beoogden; door monarchistische aanspraken van één of hooguit enkele families. Venetië is één van de uitzonderingen die de weg naar een autoritair bestuur niet opgingen.
Waar het die weg heel zeker wel opging was Florence en als inleiding daartoe een woordje over het satellietstadje Prato. Daar woonde in de 14de eeuw Francesco Datini, een met de lakenhandel stinkend rijk geworden ondernemer, die een archief naliet dat, toen het in de 19de eeuw onder een trap werd ontdekt, o.m. 500 registers en kasboeken omvatte, maar bovenal 140.000 brieven, waarvan 11.000 met een persoonlijk karakter. En zo zijn er velen geweest, ook als hun archief niet of maar ten dele is bewaard. Wij die als Vlamingen altijd zo hoog van de toren blazen met ons middeleeuwse verleden, onze roemruchte steden en hun pronkerige sfeer, staan hier heus in de kou. Met moeite is er van één ondernemer in de lakenindustrie uit onze gewesten archief bewaard. Ik geef dit voorbeeld om de ontzettende voorsprong aan te tonen van de Noord-Italiaanse steden op de Nederlandse, en die torenden dan zelf weer ver boven de andere uit.
| |
De stadstaten en de toenemende dominantie van Florence
Ook al was Florence een stad met een Romeins verleden, heel veel had die niet betekend in de Middeleeuwen. Daar kwam echter verandering in. Een betere ligging, in een vlakte die de Arno daar vormt, en dus met aansluitingsmogelijkheden naar zowel de landroute als de zeeroute toe, beantwoordde blijkbaar aan een mankement van Siena. Lakenhandel als lokaal product, doorvoerhandel, beheersing van het agrarische platteland voor de voedselvoorziening, en nog een aantal factoren bovenop, zorgden voor geld, ambitie, machtshonger, als het al geen machtswellust was. De corrigerende werking van een hogere overheid zoals de Franse en nadien de Bourgondische voor Vlaanderen gold hier niet.
De theoretische suzerein, de keizer van het Roomse Rijk, had al lang geen moer meer te vertellen. De mogelijke concurrent, het pausdom, zat in Avignon en nadien vochten de titularissen van de waardigheid een robbertje uit in het zgn. Westers schisma. Er zijn dan twee en na een Concilie in Pisa tijdelijk zelfs drie pausen tegelijkertijd.
In de steden hebben sinds eeuwen aanhangers van het keizerlijke gezag het aan
| |
| |
de stok gehad met aanhangers van het pauselijke gezag, de Ghibellijnen tegen de Welfen. Eigenlijk draaide het daarbij helemaal niet om de macht van keizer of paus, maar om het streven naar hegemonie tussen de steden onderling, tussen clans binnen de steden, en zelfs tussen families binnen de clans. Of een stad dus het label Ghibellijns of Welfisch droeg was nauwelijks van enig belang. Wel streefden de belangrijkste van beide kanten naar een autonoom gezag. Men noemt ze stadstaten. Zover kwam het in de Nederlanden nooit. De stadstaten zorgden voor de overheersing van het platteland. Dat was uit economische overwegingen (het controleren van traditioneel goedkopere productiecentra, de garantie van aanvoer van levensmiddelen, de zekerheid van een regionale afzetmarkt). Het was ook gericht op een grotere veiligheid: de eigen stad beschermen door de uitbouw van versterkte posten in de omgeving, de contado. Een sfeer van luister diende dan om de goede bedoelingen van de stedelijke bestuurders te bewijzen. Het fresco van Ambrogio Lorenzetti in het stadhuis van Siena geeft gestalte aan het ‘Buon Govemo’, het Goed Bestuur: de uitgedoste magistraat rijdt de stadspoorten uit om de vrede op het platteland plechtstatig uit te dragen.
Voor Florence is die evolutie het meest in het oog springend en succesvol geweest. In de stad zelf werd de stap gezet van de vorming van een politieke elite: het patriciaat van ondememers-met-ambitie wordt vervangen door één enkele familie potentaten, de Medici. Vele andere families waarvan de paleizen nog mee het stadsgezicht bepalen en die zelf nog bestaan, bijv. de Strozzi als producenten van uitstekende wijn, moesten voor die Medici de duimen leggen. Hun wapenschild siert een ontelbaar aantal gebouwen, maar meer dan een versiering is het een teken van dominantie... en dat was net de bedoeling. Als Siena in de 16de eeuw definitief in de greep komt van Florence dan wordt dat wapen - als schande voor de gekwetste Siënese trots - centraal op het stadhuis aangebracht, naast het eigen traditionele wapen dat het voorbijgestreefde devies libertas voerde, de vrijheid dus die ze net was kwijtgespeeld.
Vooraleer de Medici Florence domineerden en Florence zelf heel Toscane, was er veel water door de Arno gevloeid. Er waren de economie geweest en de machtsverhoudingen die daaruit voortvloeiden om de evolutie te bepalen, maar het zou reductionistisch zijn om enkel die aspecten voor ogen te houden als verklaring. Er waren religieuze elementen aan de orde geweest: heel Europa was in het midden van de 14de eeuw ten prooi gevallen aan een verwoestende pestepidemie - de Zwarte Dood - die vanuit het Nabije Oosten in Noord-Italië
Ambrogio Lorenzetti, Het Goed Bestuur (detail), Sienna, Palazzo Pubblico
was beland en zich snel had verspreid. In verschillende landen kwam een kwart tot de helft van de bevolking om. De bekende Decamerone van Boccaccio is de bundeling van wat een groepje jongelui, uit Florence gevlucht, elkaar als tijdverdrijf vertelde.
Een algemene ontwrichting was het gevolg van die pest. In de eeuwen nadien bleven pest en hongersnood trouwens endemisch en ze verlokten de mens gemakkelijk tot extreme uitingen van religiositeit. Dat entte zich goed op de mentaliteit die vanaf de 13de eeuw van een geïndividualiseerd geloof doordrongen was geworden. Het vond nu zijn concretisering in een meer uitgesproken gevoel voor de individuele dood, in plaats van het collectieve Laatste Oordeel, dat de vergankelijkheid in de eeuwen voordien had gemarkeerd. Het Campo Santo in Pisa, de begraafplaats in de onmiddellijke nabijheid van de dom, had de reputatie dat de lijken er in één dag verteerden: de vergankelijkheid op de spits gedreven. De stank van de dood en de zonde, de dreiging van de duivels, ze staan waarschuwend afgebeeld op de fresco's van de pandgang daar. In Florence had in de 15de eeuw de bedelbroeder Savonarola een gezagsondermijnende, integristische beweging opgezet waardoor uitzuivering van het overheidsapparaat en reinigend religieus fanatisme een Godsrijk op aarde moesten brengen. Hij stierf op de brandstapel.
Florence vertoont dus sporen van een laatmiddeleeuws doorvoelde volkse spiritualiteit. Maar Florence is bovenal, na Pisa en na Siena, de drager van een nieuwe stijl en een nieuwe mentaliteit. Natuurlijk zijn er gotisch aandoende gebouwen, zoals het Palazzo Vecchio. En eigenlijk is het zelfs moeilijk om een stijlnaam te geven aan de dom. Is dat nu renaissance? Ja en nee. Voor wat de beheersing van de vlakken en de materialen betreft heel zeker, voor de technische vaardigheid nog meer (de koepel van Brunelleschi ligt in de traditie van het 2de-eeuwse Pantheon in Rome en de 6de-eeuwse Hagia Sophia in Constantinopel). Voor wat het grondplan betreft is er heel wat minder vernieuwing. Het beeldhouwwerk op de poorten van de doopkapel vertoont een duidelijke overgang van laatmiddeleeuws naar renaissance.
Mocht er een kunststijl, en niet enkel een denkrichting zijn die humanistisch werd genoemd, dan zou ik het domcomplex van Florence met die term aanduiden, wetende
| |
| |
dat de stadspaleizen van de grote families ‘echte’ renaissance zijn. Meer nog dan naar kunstenaars die er actief waren, della Robbia met zijn faience, Michelangelo met zijn beeldhouwwerk, gaat mijn bewondering uit naar een ideoloog als Nicolò Macchiavelli en een genie als Leonardo da Vinci. Zij hebben natuurlijk niet de nieuwe staat, de gecentraliseerde staat gebaseerd op een deugdelijke administratie, de uiting van de Nieuwe Tijden als historische periode, gemodelleerd. Zij zijn er wel exponenten van: het cynisme als raison d'être van despotisch gezag voor de ene, het technologische experiment, op basis van de mechanica, voor de andere.
Laten we als voorbeeld van een deugdelijk overwogen administratie het kadaster vermelden, het Catasto, dat tussen 1425-1430 werd opgesteld, met eeuwen voorsprong op wat elders in Europa gebeurde. Het kadaster kon daarbij dienen om burenruzies te voorkomen, en dus het zichtbare gezag van de overheid en vedette te stellen, maar in de eerste plaats was het er op gericht om meer adequate en gediversifieerde vormen van belasting op te leggen, in dit geval dus die welke wij tot de onroerende voorheffing en de erfenisrechten rekenen. Sommige wijnproducenten nu - zoals Fonterutoli in de Chianti - laten op hun etiketten hun eigendom teruglopen tot die jaren, niet omdat het goed dan pas verworven zou zijn, maar gewoon, omdat de oudste vermelding tot dan terug te voeren is.
| |
Een gemiste kans
Noord-Italië was wel afwezig in die andere reeks factoren die de Nieuwe Tijden kneedden, te weten de ontdekkingen en het opengooien van nieuwe markten. Meer nog, de nieuwe Europese krachtlijnen als gevolg van de mondialisering, schakelden juist datzelfde Noord-Italië uit, de Toscaanse steden in de eerste plaats.
Een onmiddellijke crisis kent Toscane natuurlijk niet door de nieuwe handelsroutes die door de ontdekkingen van de Portugezen en nadien de Spanjaarden werden gegenereerd. Antwerpen zou daarvan gedurende een kleine eeuw de draaischijf worden. En net zoals Antwerpen zijn culturele bloei eigenlijk maar kende in de eeuw die volgde op de noodlottige Spaanse herovering van de stad door Farnese in 1585, met Rubens en de schilderschool, en met nieuwe vormen van ruimtelijke ordening en stadsuitleg, zo bleef ook Florence nabloeien. Geld, macht, aanzien, kunst, smaak, savoir vivre, mode, kortom ‘glamour’, bleven aantrekkingskracht uitoefenen. Geen beter contrast is denkbaar dan het naast elkaar plaatsen van een ‘lavish’ schilderij van een pronkerige Medici-despoot en de ingetogen calvinistische strengheid van een Noord-Nederlandse stadhouder.
De Nieuwe Tijden hebben de vorming van de nationale staten die al in de Middeleeuwen was aangevat, verder uitgebouwd en van een ideologie voorzien die in de 19de en 20ste eeuw tot nationalistische (wereld)oorlogen heeft geleid. Die Nieuwe Tijden zagen net de moslims uit het Iberische Schiereiland verdwijnen en met de Ottomanen in de Balkan binnenkomen. Italië bleef - het is al gezegd - tot in de 19de eeuw een lappendeken van feodale origine. Gretige ogen van buitenlandse prinsen richtten zich op de rijkste en invloedrijkste gebieden in Italië. De Franse koning Frans I en de Spaanse koningen, ook vorsten van de Nederlandse gewesten, Karel V en Filips II moeiden zich; de pausen - allen van hoogadellijke afkomst en met ronkende namen - doen lustig mee aan een politieke stoelendans. Cosimo I, de grote mecenas, kan als hertog van Toscane schipperen tussen die partijen in om de eigen belangen te dienen, maar de grote politiek wordt elders en op een ander niveau bedreven.
Zelf vind ik Toscane in de 17de eeuw een weinig boeiende periode. Ik heb geen duidelijk afgelijnde maatschappelijke structuur, geen personage, geen gebouw, geen feit voor ogen. Tenzij dan misschien één zaak, de tolerantie. Terwijl de joden in getto's werden ingekwartierd in Rome en Venetië, en verdreven waren uit Spanje en Portugal, konden ze vrij wonen, leven en werken in Livomo. In deze havenstad die de Medici naar de nieuwe urbanistische idealen uitbouwden en als centrum gebruikten van een kustverdediging die tot in de 17de eeuw de Turken moest weren, gold vrijheid van godsdienst. Synagogen stonden er naast moskeeën, en voor de verschillende christelijke erediensten was ook de nodige liturgische en mentale ruimte voorzien. Een van de kerken, della Madonna, was speciaal gebouwd om de Europese handelaars hun eigen kapel te geven, onder meer die van de Fiamminghi, in de terminologie van de tijd de mensen uit de Nederlanden.
| |
Een nieuwe wind vanuit een andere richting
De 18de eeuw heeft hier, tegen de gewoonte in, meer visie uit te stallen. Wat saai is in de geschiedenis van onze gewesten, met de Oostenrijkse Habsburgers, en van Frankrijk, met Lodewijk XV en XVI, is het in Toscane niet. In 1735 werd de groothertogelijke waardigheid door tussenkomst van de grote mogendheden toegekend aan de hertog van Lotharingen die zelf in het grote machtsspel van de z.g. Successieoorlogen zijn hertogdom kwijt was gespeeld. Onder de nieuwe dynastie - la casa Lorena, verwant met de Oostenrijkse Habsburgers - zouden gedurende enkele decennia een aantal initiatieven het licht zien. Of ze nu met de politieke besluitvorming te maken hadden of niet, ze waren in elk geval gekoppeld aan de opkomst van de Verlichting en de toenemende druk van de intelligentsia om schoon schip te maken met oubollig feodaal-autoritarisme en een beklemmende Contrareformatie die het Concilie van Trente, de pausen en de Spaanse Habsburgers hadden doorgedrukt.
Laten we voorbeelden geven van ingrijpende vernieuwende aanpak:
1. | de drooglegging van de Maremma, die trouwens al onder de Medici een aanvang had genomen, met de bedoeling om de malaria in dit moerasgebied uit te roeien, en om vruchtbaar landbouwgebied te creëren. |
2. | de landhervorming met o.m. de openbare verkoop van de gemene gronden. Op die manier konden deze woeste of slechts extensief gebruikte gronden, geprivatiseerd worden. Kleine boeren konden aan een eigen patrimonium geraken rond nieuw te bouwen hoeven. Tot op dit ogenblik is het Toscaanse menselijke landschap gekarakteriseerd gebleven door een oude inplantingwijze van geconcentreerde bewoning in dorpen bovenop heuvels (vaak borgi genoemd) en van verspreide bewoning in los van elkaar gelegen poderi of case coloniche, boerderijen. Het incastellamento was middeleeuws, het impoderamento 18de-eeuws van uitbouw. Het uitgangspunt van de privatisering was natuurlijk dat een boer op eigen grond meer en beter zou produceren dan als helftwinner of landbouwknecht op een groot domein. De helftwinning (of mezzadria) bestond erin dat eigenaar en boer elk voor de helft participeerden in het ingebrachte bedrijfskapitaal en gelijkelijk genoten van de opbrengst. Hoe harder dus de boer werkte, des te rijker werd de heer... Het systeem dat bij ons al verdween in de 14de eeuw, werd hier bij wet afgeschaft rond 1980, en sommige gebruiken eraan ontleend, blijven zeker nog overeind. |
| |
| |
3. | nieuwe industrieën zijn tekenend voor een liberale mentaliteit van vernieuwing. Een voorbeeld ervan is de productie van porselein waarvan de techniek dankzij de ontdekkingsreizen vanuit het Verre Oosten was geïmporteerd geworden. Wij kennen natuurlijk porselein uit Delft of Rijsel, maar het kwam in Toscane tot bloei door de familie Ginori, waarvan de naam nog altijd als producent van gleiswerk doorleeft. |
4. | Het opvallendst van al was misschien, in het raam van het filosoferen over mensenrechten en gelijkheid, de Verlichting en de Amerikaanse Revolutie van 1776 achterna, de afschaffing door het groothertogdom, als eerste staat in de wereld, van de doodstraf, en dit al in 1786. In het licht hiervan was er natuurlijk ook geen plaats meer voor uitzonderingsrechtbanken zoals de Inquisitie. |
Deze maatregelen ademen natuurlijk niet echt een democratische geest uit, eerder een Verlicht Despotisme, dat ook in onze geschiedenis een fase is, geassocieerd met de Oostenrijkse Habsburger Jozef II. Dat ook in Toscane maatregelen werden genomen om de rol van de Kerk terug te dringen, haar grootgrondbezit en invloed, en toch met de adem van de pausen in de nek, hoeft dan ook niet te verbazen. Nu, na 130 jaar Italiaanse eenmaking, blijft de oude grens tussen Toscane en de Pauselijke Staten, een merkbare lijn. De Toscanen hebben in de 19de eeuw de trein zo vroeg mogelijk binnengehaald, de pausen hebben hem altijd geweerd, tot op het ogenblik (1870) waarop hun territorium bij het eengemaakte Italië werd gevoegd.
| |
De laatste generaties van een autonoom Toscane
Dat brengt ons meteen al in de 19de eeuw, waar de klip van de Napoleontische veroveringen moet worden genomen. In een bizar mengsel van modernisme, traditioneel adellijk vertoon en Romeinse retro werd het groothertogdom afgeschaft, vervangen door een marionettenkoninkrijk Etrurië, om ook nog een tijdje gewoon Franse departementen te zijn. De onfortuinlijke dictator zou nog een jaartje regeren over Elba tussen 1814 en 1815, voor hij in Waterloo definitief werd verslagen. Vergeten we trouwens niet dat Bonaparte van het vlakbij gelegen Corsica afkomstig was, dat het eiland Italiaanstalig was en toen nog maar enkele decennia bij Frankrijk was gevoegd.
Het einde van Napoleon betekende het herstel van het groothertogdom en de Oostenrijkse Lorena-familie, maar vooral het begin van een lange zoektocht naar politieke eenmaking van heel het lappendeken Italië. Ideologen allerhande, strijd allerhande, en het mee profiteren van de revolutionaire wind die in 1848 over Europa waaide, hebben die eenmaking voor een deel mogelijk gemaakt. De koningen van Sardinië, tegelijk hertogen van Savoie-Piemonte, gaven gestalte aan die unificatie, door het idealisme van de burgerij, de allure van de politicus Cavour, het charisma van de kemphaan Garibaldi, en met als nationaal symbool Victor-Emmanuel II die koning van Italië werd. Vanuit Turijn werden in verschillende golven gebieden geannexeerd. In 1860 was het de beurt aan Toscane, na een plebisciet dat, zoals de andere die elders werden georganiseerd, op weinig stemmen na, unaniem de aansluiting bij Italië goedkeurden. Er is geen stad en nauwelijks een dorp waar niet een gedenksteen, een plein of een laan dit feit huldigt. Florence werd trouwens de hoofdstad in afwachting van de annexatie van Rome.
De sfeer van tolerantie die het groothertogdom had gekend, de graad van ondernemerszin, de relatieve graad van geletterdheid en eigendunk, het hoge niveau van de universiteiten en academies hebben Toscane gemakkelijk laten opgaan in het nieuwe en totaal kunstmatige geheel dat Italië heette. Het was inderdaad een kunstmatig geheel, want het was van in de vroege Middeleeuwen geleden dat het weer een politiek begrip was geworden. Gemakkelijk opgaan in het geheel was niet overal even gemakkelijk: er bleven en blijven de schrijnende verschillen tussen een arm, op grootgrondbezit en uitbuiting gebaseerd Zuiden en een rijker en dynamischer Noorden. Er was bovendien het latente streven naar een volledig Italië, de unificatie van al de gebieden waar Italiaans werd gesproken en de Italiaanse cultuur als autochtoon werd ervaren. Dat is niet gerealiseerd geworden. In Dalmatië, nu de Sloveense en vooral de Kroatische kust, werden na de Eerste Wereldoorlog de Italianen die sinds eeuwen in de door Venetië gestichte havensteden woonden slachtoffer van etnische zuivering.
Toscane heeft geprofiteerd van de industrialisatie waar het Noorden meer algemeen, en Milaan en Turijn vooral, door gekenmerkt zijn geworden. Ik heb het er in het begin al over gehad. Natuurlijk heeft het geaccidenteerde landschap geen veralgemeende inschakeling in de secundaire sector toegelaten. Landbouw bleef belangrijk, al was de kleinschaligheid die het aan de 18de-eeuwse Lorena's te danken had, rond 1960 ook de doodsteek van een onrendabele exploitatie die niet op kon gaan in een groot Europees kader. Vele boerderijen werden verlaten en vielen in puin, met uitzondering eerst van de Chiantistreek waar binnen- en later buitenlands residentieel toerisme snel oog voor kreeg.
Het is opvallend hoe Toscane, samen met Emilia-Romagna, traditioneel links stemt, ook op een moment van algemene verschuiving naar rechts met Berlusconi, Fini en Bossi en hun koepelbeweging ‘Casa delle Libertà’. Het (voorlopige) verdwijnen twee jaar geleden van de communistische krant ‘Unità’ werd er diep en gemeend betreurd. Vooral is opvallend dat ook het agrarische deel van de bevolking en niet enkel de arbeiders uit de grootindustrie traditioneel communistisch stemden en hoe ze ontredderd waren toen de op een naïeve manier ideaal geachte Sovjet-Unie uit elkaar klapte. Het duidelijk ‘Links’ van weleer is nu nog weifelend zoekend, ergens in een minder orthodox gedefinieerd centrum-Links.
Zeer duidelijk is nog de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en het verzet aanwezig, en die herinnering wordt trouwens gecultiveerd. Het wordt overigens te nadrukkelijk voorgesteld alsof er in heel Toscane geen aanhangers van Mussolini zouden zijn geweest, en alleen maar verzet tegen diens dictatuur vanaf 1922 en tegen de Duitsers vanaf 1939. In de film ‘La notte di san Lorenzo’, de Nacht van de vallende sterren, van Paolo Taviani (1982), wordt die tweeslachtigheid die er duidelijk wel was trouwens, schitterend geïncarneerd. Dat Toscane onder soms blinde repressie te lijden heeft gehad van de terugtrekkende Duitse troepen, is vooral duidelijk ergens in een piepklein dorpje tussen Lucca en Carrara, Sant' Anna di Stazzema, waar 560 burgers als represaille werden bijeengedreven en gruwelijk vermoord. De oorlogstragiek is ook duidelijk af te lezen uit de beklijvende film van Roberto Benigni, ‘La Vita è bella’ (1997) die op het grote stadsplein van Arezzo aanvangt en de jodenvervolgingen in herinnering roept. Het is niet zo lang geleden dat Nederlandstaligen voor Duitsers werden aangezien en dus met nazi-misdaden werden geassocieerd. Duits toeristisch geld en het vervagen van het onmiddellijke geheugen hebben daar gelukkig verandering in gebracht. La vita è bella...
|
|