In postmoderne podiumkunst zijn goed en kwaad loze begrippen. Ook in Sweet Temptations (1991) van Jan Fabre verliezen taboes iedere betekenis. (Foto: Jean-Pierre Stoop)
Hij bereikt dezelfde effecten met meer authentieke middelen. Met Leporello betreedt de ploeg van Dirk Opstaele sinds 1986 het moeilijk te omschrijven domein van de ‘melomime’. Het bewegingsarsenaal staat in nauw contact met het klankmateriaal.
Beide invalshoeken zijn complementair vermits ze elkaar ritmeren tot een dansdrama. Gezichtsexpressies en vaak acrobatische hoogstandjes onderstrepen het verhaal.
Bij heel wat hedendaagse dansers wordt het narratieve trouwens geherwaardeerd. Ria De Corte verenigt archetypische personages, die meestal in een machtsstrijd zijn verwikkeld. Het aandeel van de decor- en rekwisietenontwerper mag bij haar niet onderschat worden.
Eric Raeves zet nog steeds zijn onderzoek naar morfologische structuren verder. Hij tracht treurspelen vanuit een impulsief bewegingsjargon en met ondersteuning van originele muziekcomposities te herschrijven.
Persoonlijke belevenissen, uitvergrote gevoelens en poëtische, maar utopische beelden gelden als richtsnoer voor Rosette De Herdt. Zodra zij het podium betreedt verandert zij in een doortastende alchemiste, die vanuit haar eigen ziel de werkelijkheid aanschouwt, zonder deze te begrijpen.
De speelsheid, waarmee Bert Van Gorp de Vlaamse danskunst bevrucht, staat in schril contrast met de bloedernstige beschouwingen, waarachter zijn meeste collega's zich verschuilen. In zijn ‘Martins-trilogie’ transformeerden banale gebeurtenissen in vrolijke, pretentieloze bewegingstaferelen.
Symbolen typeren het oeuvre van Karin Vyncke. Als de toeschouwer die ontraadselt dringt hij door tot de onderhuidse lagen, die de choreografe vakkundig versluiert. De personages drukken zich uit in een oertaal, maar gaan geen fysische hindernissen uit de weg. Tevens peilen ze naar de hunkerende momenten van het lichaam.
Mysterieuze, plastische puzzels, waarvan de stukjes zich stapsgewijs samenvoegen, zijn de ‘performances’ van de Gentse danseres Christine De Smedt. In ‘La force fait l'union fait la force’ (1993) reconstrueerde ze een metalen paardensculptuur, die ze door de teugels te vieren zelfs liet galloperen. Ook haar werk is ondenkbaar zonder het imponerend decorwerk en de sfeerbepalende muziek.
Abstractie en soberheid zijn de stijlkenmerken van Veerle Bakelants. Ook zij blijft aansluiting zoeken bij verwante kunstdisciplines, die de dans in een onvermoed, origineel daglicht stellen.
Alexander Baervoets is een buitenbeentje. Vooraleer hij zelf danspartituren ontwierp, was hij danshistoricus en recensent. Zijn choreografie ‘Nievelt’ (1995)zet nieuwe bakens uit. Het stuk is opgebouwd uit betekenisvrije modules, waaruit de dansers naar eigen inzicht kiezen. Er wordt gedanst volgens verschillende snelheden. Evenwijdige bewegingen worden geconfronteerd met een contrapunt, dat de choreograaf zelf aanreikt.
Dank zij de onlangs toegekende projectsubsidies van de Vlaamse Gemeenschap hoort ook ‘Damaged Goods’, het ensemble van Meg Stuart, in deze rij thuis. Deze Amerikaanse danskunstenares tracht de normale lichaamscapaciteiten te overstijgen. Door fysische grenzen te verleggen, ondermeer door streng volgehouden spieroefeningen, verandert automatisch de morfologie. De heftige bewegingen vereisen echter dat de pijngrens wordt uitgeschakeld. Zo verzeilen de dansers