| |
| |
| |
Kerkbouw (8ste-12de eeuw) in westelijk Vlaanderen
Luc Devliegher
Honderden jaren - in casu van de 8ste tot de 12de eeuw - kerkelijke bouwkunst worden uiteraard maar zeer onvolledig voorgesteld als men slechts beschikt over enkele bewaard gebleven kerkfragmenten, over archeologische bodemvondsten en over weinig schriftelijke bronnen. Alles samen geeft het een beperkt, maar toch gevarieerd beeld van klooster- en parochiekerken, van kleine en grotere gebouwen die een verscheidenheid aan types vertonen.
Zoals elders hebben ook hier de inwoners van dit kleine stukje Vlaanderen tussen Brugge en Oudenburg kerken gebouwd, ze later weer afgebroken om ze dan nadien weer op te bouwen, groter en mooier, ter ere Gods.
Het is de bedoeling in deze kleine bijdrage na te gaan wat over de voorromaanse en romaanse kerkelijke bouwkunst in het betreffende gebied bekend is. De kerkgebouwen worden kerk per kerk in chronologische volgorde besproken, maar vooraf komt eerst een klein overzicht.
De Karolingische (?) kloosterkerk in Torhout was een vierzijdige centraalbouw met verhoogd middengedeelte. Er blijven echter veel vragen bestaan betreffende deze kerk. Het houten driebeukige kerkje in Roksem (9de eeuw?) is een alleenstaand geval in onze gewesten. Het werd in de loop van de 11de eeuw vervangen door een stenen éénbeukige kerk waarvan het vlakgesloten koor door twee zij-annexen was geflankeerd. De oudst bekende kerk in Snellegem had een driebeukig schip en een vlakgesloten koor. Het zelfde grondplan had de O.-L.-Vrouwekerk in Oudenburg, maar het koor had mogelijk een absis. Ook in Ettelgem bestond de kerk uit een driebeukig schip en een koor met vlakke oostmuur. Al deze kerken stammen uit de 11de eeuw.
Een zekere datum - 1056-1070 - is er voor de Sint-Pieterskerk in Oudenburg die bestond uit een driebeukig schip, een nietuitspringend transept met middentoren, en een vlakgesloten
Reconstructietekening van de Karolingische kloosterkerk van Torhout naar G. Meerseman en F. De Smidt.
koor. Dit grondplan is als een tussenschakel tussen de traditionele driebeukige transeptloze kerk en de kruiskerk die we op het einde van de 1 lde eeuw aantreffen in Torhout, waar in de eerste bouwfase een driebeukig schip, een kruisbeuk met twee absidiolen en een koor met twee evenwijdige sluitmuren tot stand kwamen. In de loop van de 12de eeuw werd de O.-L.-Vrouwekerk in Oudenburg omgebouwd tot een driebeukige kruiskerk waarvan het oostgedeelte (transept en koor) hetzelfde plan vertoont als de Torhoutse kapittelkerk. Ook 12de-eeuws is de oudste abdijkerk in Gistel: driebeukig schip, kruisbeuk en een lang koor met vlakke oostmuur. Tijdens de 12de eeuw moest de 1 lde-eeuwse Sint-Eligiuskerk van Snellegem de plaats ruimen voor een nieuw bedehuis, ditmaal een driebeukige kruiskerk met achtzijdige vieringstoren. In Torhout werd tijdens de tweede helft van de 12de eeuw een achtkante toren gebouwd in vervanging van de narthex in het westgedeelte van de middenbeuk. Deze achtzijdige geveltoren is een uitzondering tussen de vele gelijkaardige vieringstorens.
Als bouwmateriaal werd de grijsgroene veldsteen uit de streek Torhout-Beernem gebruikt. In Oudenburg en Torhout kwam ook andere natuursteen (uit Doornik en Boulogne) voor, maar deze is afkomstig van Romeinse constructies die in de nabijheid stonden.
| |
Torhout, Karolingische kloosterkerk
Onder de vloer van de in 1940 uitgebrande Sint-Pieterskerk in Torhout werden het jaar nadien de funderingsmuren gevonden van een gebouw dat door de opgraver pater G. Meersseman en door de bouwhistoricus F. De Smidt (Broeder Firmin) werden beschouwd als behorend tot een Karolingische kerk uit het begin van de 9de eeuw, nl. van vóór 834, toen Ansgaar, aartsbisschop van Hamburg, het klooster van Torhout kreeg in ruil voor de inkomsten van het Sint-Hermesklooster in Ronse. Er zijn echter geen archeologische elementen om deze datering te staven; zelfs de functie van het gebouw wordt thans in vraag gesteld. E. Cools ziet in het weergevonden gebouw eerder een laat-Romeinse wachttoren nabij de weg die van Oudenburg naar Kortrijk liep. Deze onzekerheid is o.m. te wijten aan de opgravingsmethode die uitsluitend was gericht op architecturale overblijfselen; detailtekeningen, doorsneden en de nauwkeurige situering van de gevonden muren ontbreken of werden althans niet gepubliceerd.
Het in 1942 verschenen opgravingsverslag leert ons het volgende. Het grondplan van de kerk bestaat uit twee concentrische vierkanten waarvan de overeenstemmende zijden telkens verbonden zijn door twee evenwijdig lopende muren. De grootste vierzijdige fundering - met afgeronde hoeken - meet 27 × 27 m; de muren zijn 1,20 m breed. De vierzijdige kern - met afgeronde binnenhoeken - meet buitenwerks 13,20 × 13,20 m; de zware funderingsmuren zijn 2,40 m breed. De omgang tussen de twee vierkanten is ca. 5,50 m breed. Tussen de reeds vermelde evenwijdig liggende 1,20 m-brede muren die de omgang doorsnijden, bedraagt de afstand telkens 3,60 m. Het metselwerk bestaat uit veldsteen en hergebruikte
| |
| |
Grondplan van het houten kerkje in Roksem volgens de opgraving van 1956
Doornikse steen met mortel van schelpkalk, zand en brokjes (Romeinse) tegels en pannen. (Een klein onderzoek in 1991-1992 door E. Cools aan de noordwestelijke hoek van de huidige kerk heeft buitenmuren van de vroegere kerk aan het licht gebracht waarin Romeins materiaal was verwerkt).
Tegen de buitenkant van het grote vierkant staan enkele muren waarvan de betekenis niet is bekend. Ook ten westen van de kerk kwamen enkele funderingen aan het licht die op geen plan zijn weergegeven en nogal lichtvaardig werden geïnterpreteerd als behorend bij een kerk die ca. 940 onder impuls van graaf Arnulf I zou zijn opgebouwd ter vervanging van de door de Noormannen vernielde Torhoutse kloosterkerk. Deze funderingen kunnen m.i. ook hebben behoord tot gebouwen van het klooster.
Op de reconstructietekeningen dragen de zware muren van de centrale kern een hoog opgetrokken achtzijdige middentoren; omheen de middenbouw loopt een omgang die door vier hoge kruisarmen wordt onderbroken. Het ongewone grondplan en de onzekere datering laten niet toe een verantwoord beeld van het gebouw op te roepen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat mooi getekende reconstructies al vlug een eigen leven gaan leiden en uiteindelijk als vaste waarheid worden beschouwd.
| |
Roksem, Sint-Michielskerk
In 745 schonk een zekere priester Felix de door hem gebouwde cella (klooster) van Roksem met gebouwen, landerijen, bossen, weiden, horigen en vee aan de Sint-Bertijnsabdij in Sint-Omaars die er later een priorij inrichtte. Over de verdere geschiedenis van het complex is weinig bekend. Na zware schade, opgelopen in de 16de eeuw, werd de parochie Roksem in 1665 bij Westkerke gevoegd die vele eeuwen vroeger zelf uit de moederparochie Roksem was ontstaan. In 1757 werd de gedeeltelijk tot puin vervallen kerk afgebroken; het nog bruikbare bouwmateriaal werd gebruikt voor de herstelling van de kerk van Westkerke.
In 1956 heeft een opgraving op de ‘kerkheuvel’ belangrijke gegevens over de bouwgeschiedenis van de opeenvolgende
Reconstructietekening van de Sint-Michielskerk van Roksem naar L. Devliegher.
kerken opgeleverd.
De oudste gebouwsporen betreffen paalgaten van een houten constructie, misschien een kerk. Gegevens voor een datering ontbreken echter.
Een duidelijk plan geven de jongere paalgaten die behoren tot een voorromaans (9de-eeuws?) houten kerkje met vlakgesloten koor; de totale lengte bedroeg 19 m. Wegens de breedte van de beuk, nl. 10,50 m, waren twee rijen hoge tussensteunen nodig om de sporenkap te ondersteunen. Zo ontstond a.h.w. ongewild een driebeukig schip.
In de loop van de 11de eeuw werd het houten bedehuis vervangen door een veldstenen kerkje bestaande uit één beuk en een smaller vlakgesloten koor dat op elke zijde was geflankeerd door een kleine, ongeveer vierkante zij-annexe die wellicht een liturgische functie had (i.v.m. de priorij?). Elke langsmuur van het schip bevond zich tussen de vroegere dubbele rij houten palen van de voorgaande houten kerk. De totale lengte bedroeg buitenwerks 25 m. Het is niet bekend of er bij het romaanse kerkje een toren hoorde. Misschien was er een klokkenmuur tussen het koor en de beuk of stond er een houten klokkenhuis op het kerkhof.
| |
Oudenburg, Sint-Pieterskerk
De romaanse Sint-Pieterskerk in Oudenburg is ons uit twee bronnen bekend: enerzijds uit een anonieme kroniek, heel waarschijnlijk opgesteld tussen 1081 en 1084 door een ‘clericus’ van deze kerk, anderzijds door een opgraving uit 1957.
| |
| |
De kroniek deelt ons mee dat de houten Sint-Pieterskerk - volgens de plaatselijke overlevering gebouwd door de H. Ursmarus, bisschop-abt van Lobbes († 713) - in een vervallen toestand was geraakt. Om dat te verhelpen begonnen de inwoners van Oudenburg in 1056 met de bouw van een stenen kerk.
In die tijd waren in de stad de overblijfselen van de stevig gebouwde omheiningsmuren van het Romeins castellum uit de 4de eeuw nog te zien; materiaal afkomstig van die versterking was reeds eerder gebruikt om in Brugge gebouwen op te richten. In Oudenburg werd ook de nieuwe Sint-Pieterskerk met stenen uit de Romeinse muren gebouwd. De muren en zuilen van de kerk waren van Doornikse steen, terwijl de kapitelen werden gehakt uit steen van Boulogne afkomstig uit de zwaardere funderingen op de noordkant - de waterkant - van het castellum. De anonieme kroniekschrijver vermeldt
Enkele foto's genomen tijdens de opgravingen van de Sint-Michielskerk van Roksem in 1956: 1. Algemeen beeld van het opgravingsterrein; 2. Bouwtechniek van een restant van een grondmuur van de Romaanse kerk; 3. Fundering van de klokkeoven, voor de westgevel van de kerk; 4. Zicht op het stookkanaal van de klokkeoven.
(foto's: Zillik, Instituut v.h. Archeologisch Patrimonium)
ook enkele mirakels die gebeurden tijdens en na de bouw van de kerk waaruit men één en ander te weten komt over het gebouw en over de mensen die er aan het werk waren.
Op 1 mei 1070 werd de nieuwe kerk door Radbod, bisschop van Doornik-Noyon, ingewijd. Volgens de mirakelverhalen had het bedehuis een koor dat - met stro gedekt - eerst was gebouwd; binnen waren balken waartussen de klokken tijdelijk waren opgehangen. Aan de westkant was dit koor voorzien van een boog die tijdens de verdere werkzaamheden aan de kerk was dichtgemaakt met een voorlopige takkenwand. Ten westen van het koor stond de middentoren. De eerste torenverdieping was het ‘altum solarium’; het houten klokkenhuis was boven op die verdieping gebouwd. Uit de vermelding van zuilen in de kerk kunnen we afleiden dat het kerkschip driebeukig was.
Deze gegevens uit de eigentijdse kroniek kunnen worden aangevuld door de resultaten uit de opgraving uit 1957. Het grondplan van het bedehuis bestond uit een driebeukige benedenkerk, een niet-uitspringend transept en een vlakgesloten koor. De totale lengte van de kerk bedroeg buitenwerks 33,50 m. De funderingen zijn opgebouwd uit Doornikse kalksteen waaraan soms nog Romeinse roze en witte mortel kleefde. De kerk werd - zoals in de anonieme kroniek vermeld - van oost naar west gebouwd. Dit bleek ook uit de opbouw van de fundering van de zuidgevel van het transept. Interessant
| |
| |
De gedeeltelijk Romaanse Sint-Eligiuskerk van Ettelgem-Oudenburg. De foto toont de huidige toestand na de restauratie van het einde van de jaren tachtig.
(foto: Brugge, J.L. Meulemeester)
| |
| |
was de vondst van fragmenten van zuiltrommels van Doornikse steen; één exemplaar had een diameter van 70 cm. In de middenbeuk was onder de romaanse vloer een gedeelte van een klokkengieterij bewaard gebleven.
| |
Oudenburg, Onze-Lieve-Vrouwekerk
Tijdens de jarenlange opgraving van het Laat-Romeins castellum door J. Mertens, werd in 1976-1977 ook onderzoek verricht op het vroeger kerkhof ten noorden van de huidige neogotische kerk (1870 e.v.) die gedeeltelijk op de funderingen van de voorgaande parochiekerken is gebouwd. Terloops kan hier worden vermeld dat volgens de traditie de H. Ursmarus van Lobbes († 713) ook de O.-L.-Vrouwekerk heeft gesticht; dit verhaal blijkt echter pas in de 11de eeuw te zijn uitgedacht.
De oudste kerk bezat een driebeukig schip met erop aansluitend een vierzijdig koor waar op de oostmuur een fundering (van een absis?) aanzette. Het bouwmateriaal was veldsteen, maar ook hergebruikt Romeins materiaal (kalk- en tufsteen, tegulae) was aanwezig. Deze waarschijnlijk 11 de eeuwse kerk werd in de 12de eeuw omgebouwd tot een kruiskerk. Het bestaande koor werd gesloopt en ten oosten van het driebeukige schip - met nieuwe pijlers - kwamen een kruisbeuk en een lang koor tot stand. Op elke transeptarm was een halfrond koortje uitgebouwd. Het koor was op de oostkant begrensd door twee evenwijdig lopende sluitmuren. Het grondplan van dit oostgedeelte - koor en kruisbeuk - is nauw verwant met de plattegrond van de romaanse kerken in Torhout en Oostkerke.
| |
Ettelgem, Sint-Eligiuskerk
Decennia lang heeft het lot van de niet meer gebruikte kerk op het kerkhof van Ettelgem de pennen in beweging gebracht: eerst in verband met de gedeeltelijke sloping van het bedehuis in 1931, daarna betreffende het onderhoud en de restauratie van het resterende kerkgedeelte.
De romaanse veldstenen kerk bestond uit een koor en een driebeukig schip van vijf traveeën. In fundering zijn de oostmuren van de zijbeuken los tegen de langsmuren van het 7 meter-diepe koor aangebouwd, wat er op wijst dat het schip na het koor is totstandgekomen. Het is mogelijk dat het koor een tijdlang als kapel heeft gefungeerd, maar het is ook denkbaar dat het schip niet lang na het koor werd gebouwd en in het oorspronkelijk plan was voorzien.
Opmerkelijk is dat de kettingmuren onder de beide rijen pijlers van het schip, verbonden zijn met een kettingmuur tussen de twee oostelijke pijlers van dit schip, d.w.z. onder de westmuur van de huidige bakstenen toren. Dit zou er op kunnen duiden dat een romaanse middentoren in het oorspronkelijk plan was weerhouden.
In de langsmuren van het koor zitten de kleine romaanse vensters in hoge rondboognissen die tot aan de vloer reiken. De eenvoudige pijlers tussen de beuken hadden geen dekplaten, zoals nog te zien is aan de nog overgebleven pijlers tussen de midden- en noordbeuk. Toen enkele jaren geleden de meest westelijke van deze veldstenen pijlers instortte en een gedeelte
Reconstructie van de Sint-Pietersabdijkerk van Oudenburg naar L. Devliegher. De juiste vorm van het houten klokketorentje is niet bekend.
van de twee erop steunende rondbogen meesleurde, hebben de verantwoordelijke instanties er jaren over gedaan om die eenvoudige pijler en meegaande bogen niet te herbouwen, maar te vervangen door een ‘monumentale’ ijzeren constructie die kennelijk de blikvanger wil zijn!
| |
Snellegem, Sint-Eligiuskerk
In het grafelijk domein Snellegem stond reeds in 941 een kerkje dat op het einde van de 11de eeuw aan de Benediktijnerabdij van Mont-Saint-Quentin werd geschonken. In de loop der eeuwen werd het kerkje verbouwd en uitgebreid tot het in 1890-1892 - bij het bouwen van de neogotische kerk ernaast - gedeeltelijk werd gesloopt; enkel de vieringstoren en de middenbeuk van de romaanse kerk bleven bewaard als een aanklacht tegen zoveel vandalisme. Het heeft vele jaren geduurd vooraleer dit overgebleven gedeelte een waardige bestemming heeft gekregen. Dit gebeurde pas in 1994 toen het romaanse kerkje een functie als weekkerk kreeg. Daarvoor werden de dichtgemetselde openingen tussen de pijlers van de middenbeuk opnieuw vrijgemaakt en voorzien van glazen wanden; het neogotisch gewelf onder de toren werd door een houten zoldering vervangen.
| |
| |
Zicht op de noordbeuk van de Romaanse Sint-Eligiuskerk van Ettelgem. De foto werd genomen tijdens de afbraak.
(foto: Brugge, L. Devliegher)
In 1956-1957 vond een kleine opgraving plaats op het kerkhof en in het westelijk gedeelte van de romaanse beuk die toen als bergruimte in gebruik was. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de veldstenen romaanse kerk twee bouwperioden heeft gekend. De eerste kerk bestond uit een driebeukig schip en een vlakgesloten koor. Tijdens de 12de eeuw werd deze kerk geheel of gedeeltelijk gesloopt, waarna een nieuwe kerk op de oude funderingen werd opgetrokken, maar met toevoeging van een kruisbeuk en een vieringstoren. Het schip heeft vier traveeën; de pijlers tussen de beuken rusten gedeeltelijk op funderingsmetselwerk dat tegen de oudere grondvesten is opgebouwd. De kleine bovenlichten in de middenbeuk zijn aan de binnenkant in rondboognissen geplaatst. De achtzijdige middentoren behoort tot een torentype dat veel in de streek voorkomt; voorbeelden zijn Ichtegem, Bovekerke, Werken, Vladslo, Koolskamp, Pittem, Oostkamp, Zuienkerke, e.a. De middenzuiltjes in de galmgaten waren - zoals in de Sint-Pieterskerk in Torhout - achtzijdig. Tijdens de recente herstelling werden in het - later verhoogde - metselwerk van de dorpels van de galmgaten enkele oorspronkelijke Doornikse sokkels en basissen van deze zuiltjes teruggevonden. Uitzonderlijk is dat in de bogen van de galmgaten naast veldsteen ook tufsteen werd gebruikt.
| |
Torhout, Sint-Pieterskerk
Het hierboven vermelde bodemonderzoek uit 1941 bracht ook nieuwe gegevens aan het licht betreffende de romaanse kerk die in twee bouwfasen is tot stand gekomen. De eerste romaanse kerk zou de kapittelkerk zijn die graaf Robrecht de Fries na de slag van Cassel (1071) in Torhout heeft gesticht. Het bouwwerk bestond uit een driebeukig schip, een kruisbeuk en een lang koor. Dit koor was afgesloten door twee evenwijdig lopende muren die een ruimte van 8,90 × 3,70 m omsluiten; op de westelijke binnenmuur stonden waarschijnlijk treden of een afsluiting van een verhoogd koorgedeelte dat verband hield met reliekenverering. Op de veruitspringende transeptarmen waren twee absidiolen uitgebouwd. Een gelijkaardige oostpartij (koor en transept) komt voor in Oudenburg (O.-L.-Vrouwekerk) en Oostkerke. Het is niet bekend of er boven de viering een (stenen) middentoren heeft gestaan. Tussen de hoofdbeuk en de zijbeuken stonden lichte en zware pijlers die een soort steunenwissel (alternerend stelsel) vormden. De twee meest westelijke traveeën van de middenbeuk waren in fundering door een muur afgescheiden van de zes overige traveeën en vormden een soort narthex die mogelijk door een bogenafsluiting van het overige van de middenbeuk was afgescheiden. Vóór de ingang in de westgevel bevond zich een voorportaal.
Tijdens de tweede bouwfase - gesitueerd in de tweede helft van de 12de eeuw - maakte de narthex plaats voor een achtzijdige geveltoren; zo is het te verklaren dat de zijbeuken naast de westtoren doorlopen. Deze toren werd in 1918 gedynamiteerd
Vergeelde postkaart van de kerk van Torhout. (verz. Brugge, L. Devliegher)
| |
| |
De Sint-Eligiuskerk van Snellegem na de restauratie van het begin de jaren negentig.
(foto: Brugge, J.L. Meulemeester)
en in 1923 herbouwd. In de galmgaten waren de middenzuiltjes oorspronkelijk van Doornikse steen en achtzijdig; de eenvoudige bladkapitelen waren eveneens afkomstig uit de bisschoppelijke Scheldestad. Een romaanse achtzijdige geveltoren is verder niet bekend in het oude graafschap Vlaanderen en is waarschijnlijk enkel door lokale omstandigheden te verklaren, nl. door het bestaan van de oudere narthex.
| |
Gistel, kerk van de Sint-Godelieveabdij
Tijdens de tweede helft van de 11de eeuw werden enkele km ten westen van het centrum Gistel - op de grens van de zanden polderstreek - een motte met een versterkt gebouw en - zuidwaarts ervan - een neerhof opgetrokken. Wellicht gebeurde dit op last van Bertolf, die in 1070 zijn vrouw Godelieve liet ombrengen. Reeds in 1084 volgde de verheffing van de stoffelijke resten van de martelares door Radbod, bisschop
Binnenzicht in de Sint-Eligiuskerk van Snellegem na de recente restauratie.
(foto: Brugge, J.L. Meulemeester)
van Doornik-Noyon, die de relieken in een schrijn plaatste. Door de groeiende cultus rond de H. Godelieve werd in de loop van de 12de eeuw een vrouwenabdij opgericht op de plaats van het neerhof. Wegens de godsdiensttroebelen verlieten de zusters in 1578 hun klooster en weken uit naar Brugge, waar het kloosterleven verder werd gezet. Pas in 1891 kwam een groep zusters terug naar Gistel, waar op de oude plaats een nieuwe abdij werd gebouwd.
Toen in 1958 de neogotische abdijkerk werd afgebroken om plaats te maken voor een nieuwe kerk, was er gelegenheid om tijdens de grondwerken een beperkt archeologisch onderzoek in te stellen en tevens enkele sleuven te graven aan de noordkant van de kerk. Er kwamen veldstenen muren en uitbraaksleuven aan het licht die behoorden tot een kruiskerk met een 7 meter-lang vlakgesloten koor. De binnenwerkse lengte van deze kerk bedroeg 18 m. In het schip was de middenbeuk ca.
| |
| |
De toenmalige Nationale Dienst voor Opgravingen maakte in 1958 dit grondplan bij de verbouwingswerken aan de Gistelse abdijkerk. (foto: Oostkamp, J. Breyne)
5 m breed; van de noordelijke zijbeuk bedroeg de breedte amper 1,50 m. De fundering van de zuidbeuk, gelegen onder het klooster ten zuiden van de kerk, kon niet worden onderzocht.
De noordelijke transeptarm sprong ca. 2,50 m vooruit op de noordelijke zijbeuk, waarvan de buitenmuur in fundering doorloopt door de transeptarm en deze in twee gelijke delen verdeelt. De viering is eveneens door funderingsmuren afgelijnd. In de onderzochte grondvesten waren geen bouwnaden aanwezig die zouden kunnen verwijzen naar verschillende bouwfasen.
De romaanse funderingen werden later gedeeltelijk gebruikt als fundering voor de éénbeukige gotische kerk, waarvan het driezijdig koor ca. 2 m verder oostwaarts eindigde dan het smallere romaanse koor.
| |
Bibliografie
Cools E., De ‘Karolingische kerk' van Torhout... een Romeinse wachttoren?’, in Westvlaamse Archaeologica, 2, 1986, p. 81-90; De Smidt F. (Broeder Firmin), De oude kerk van Ettelgem, in St.-Lukas en St.-Jozefgild. Jaarboek 1928-1932, 82-93; De Smidt F. (Broeder Firmin), De romaansche kerkelijke bouwkunst in West-Vlaanderen, Gent, 1940; Devliegher L., Oudheidkundig onderzoek van de St.-Elooiskerk te Snellegem, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 94, 1957, 89-113 (= Archaeologia Belgica, 37); Devliegher L., Oudheidkundig onderzoek van de Sint-Pieterskerk te Oudenburg, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 95, 1958, p. 137-162 (= Archaeologia Belgica, 43); Devliegher L., De romaanse Sint-Pieterskerk te Oudenburg (1056-1070), in catalogus Sint-Arnoldus en de Sint-Pietersabdij te Oudenburg 1084-1984, Oudenburg, 1984, p. 83-87; English M., Romaansche bouwkunst in West-Vlaanderen, Brugge, 1939; Gysseling M., Nota's aan de hand van mirakelen, over den bouw van een kerk te Oudenburg in de 11de eeuw, in Oostvlaamsche Zanten, 18, 1943, p. 111-115; Meersseman G. en De Smidt F. (Broeder Firmin), De kerk van Torhout in het licht der jongste opgravingen, Antwerpen, 1942; Mertens J., Oudenburg en de Vlaamse kustvlakte tijdens de Romeinse periode, in Biekorf, 59, 1958, p. 321-340 (= Archaeologia Belgica, 39); Mertens J., De middeleeuwse parochiekerk van Oudenburg, in Conspectus MCMLXXVII, Brussel, 1978 (= Archaeologia Belgica, 206); Mertens J., Oudenburg, Romeinse legerbasis aan de
Noordzeekust, Brussel 19872 (= Archaeologicum Belgii Speculum, 4); Mertens J., Fouilles dans l'église disparue de Roksem (Belgique), in Baukunst des Mittelalters in Europa. Hans Erich Kubach zum 75. Geburtstag, Stuttgart, 1988, p. 107-122; Mertens J., De verdwenen kerk van Roksem, in catalogus Kerkschatten uit Oudenburg, Oudenburg, 1988, p. 45-56 en Meulemeester J.-L., Uit het kerkelijk kunstpatrimonium van Oudenburg, in catalogus Kerkschatten uit Oudenburg, Oudenburg, 1988, p. 57-83.
|
|