de vierde eeuw verlaten werd.
Verder naar het zuiden lijkt de nieuwe christianisatiegolf die in de vroege middeleeuwen op gang kwam niet helemaal los te staan van de laat-Romeinse antecedenten. De vita van de heilige Vedastus (Vaast) vertelt hoe die eerste bisschop van Atrecht (Arras) aan het begin van de 6de eeuw in Atrecht een kerk aantrof, weliswaar verstoken van enige cultus, volgroeid met doornstruiken en dienend als stal. Wellicht ging het om de materiële resten van de voormalige Gallo-Romeinse christelijke kerk, maar was de christelijke gemeenschap uitgestorven. De vita van de heilige Gaugericus (Gorik), bisschop van Kamerijk (Cambrai) vanaf 584, verhaalt dat deze man stamde uit een Gallo-Romeinse familie uit Yvois-Carignan (Frankrijk; dep. Ardennes) en christelijk was opgevoed.
De activiteiten van deze bisschoppen, Vedastus in Atrecht, Gaugericus in Kamerijk, Eleutherius ook in Doornik, kaderen in een poging tot reanimatie van de bisschoppelijke structuren, een initiatief van de heilige Remigius, de aartsbisschop van Reims, met de steun van de Merovingische koning. Deze actie had echter niet de verhoopte resultaten en bleek al vlug te prestigieus te zijn. De samenleving was hier in het noorden gedurende de periode van de volksverhuizingen dermate ontstedelijkt, dat een op stedelijke patronen ontworpen kerkelijke structuur niet levensvatbaar was. Bisdommen moesten worden samengevoegd, Atrecht bij Kamerijk, Doornik bij het veel zuidelijker Noyon.
Wilden de propagatoren van het christendom en de kerkelijke
Deze beursvormige reliekhouder dateert van omstreeks 830 en zou toebehoord hebben aan Pepijn van Aquitanië. Conques, schatkamer van de abdij
organisatie van de maatschappij succes boeken, dan moesten ze zich bedienen van nieuwe christianisatievormen, aangepast aan de nieuwe, totaal agrarische en bijna autarkische maatschappij. Deze vormen van christianisatie ontwikkelden zich voornamelijk vanaf de zevende eeuw. Missionarissen, kloosters en grootgrondbezitters zorgden ervoor dat op minder dan twee eeuwen tijd deze agrarische maatschappij volledig gechristianiseerd werd. Let wel: de maatschappij: de christianisatie van het menselijk doen en denken zou nog eeuwen in beslag nemen. Wat in die zevende en achtste eeuw werd gerealiseerd is op de eerste plaats een officiële bekering en een kerkelijke organisatie. Onder bescherming van de koningen trokken missionarissen het land door en predikten. Na de mensen te hebben bekeerd stichtten ze op grond, die hen door de koning of door de plaatselijke grootgrondbezitter was aangeboden, een kerk, het centrum van de parochie, de basis van de landelijke kerkelijke organisatie.
bijriviertje van de Schelde, richtte hij, op een domein dat hem door de koning was ter beschikking gesteld, een abdij op, die later, toen hij er begraven was, naar hem de Sint-Amandsabdij werd genoemd (Saint-Amand-lès-Eaux). Op dezelfde manier ging hij te werk in Gent, waar hij aan de basis lag van de beide grote Gentse abdijen, Sint-Pieters en Sint-Baafs. In welke mate de man ook betrokken was bij stichtingen van gewone parochiekerken is minder duidelijk omdat zijn biografen niet geïnteresseerd waren in het minder prestigieuze werk. In latere eeuwen en niet alleen in de middeleeuwse verhalen, maar tot in tamelijk recente publikaties toe, zijn vele stichtingen tot eer en meerdere glorie aan Amandus toegeschreven, zonder dat daarvoor betrouwbare historische bronnen werden aangevoerd. De eenzijdigheid van de bronnen en de vertekening door de eeuwenlange historische traditie maken het moeilijk om Amandus' bijdrage tot de christianisatie tot haar ware proporties te herleiden.
Nog moeilijker is het om die andere missionaris van Vlaanderen, Eligius, in beeld te brengen. Ook hij was afkomstig uit Zuid-Frankrijk; ook hij werkte onder koning Dagobert. Over zijn missioneringsactiviteiten is zijn vita heel summier. Er wordt enkel in vermeld dat de man als missionaris actief was in de toenmalige graafschappen Vlaanderen (rond Brugge), Gent en Kortrijk. Hij predikte vooral bij de kustvolkeren, Vlamingen, Friezen en Sueven, die, doordat ze in zulke verafgelegen gebieden woonden, nog met geen enkele prediking in aanraking waren gekomen. Maar het moet gezegd: meer concrete sporen heeft deze missioneringsactie van Eligius in de kuststreek niet herkenbaar nagelaten, dit in tegenstelling tot de activiteiten van Amandus aan de Scarpe en in de Scheldevallei.
Andere missionarissen die in het westelijke gedeelte van het latere graafschap Vlaanderen actief waren, zijn niet met name gekend. De tweede vita van de heilige Ursmarus uit de abdij van Lobbes aan de Samber vermeldt wel dat deze heilige in de zevende eeuw in Oudenburg predikte. Hij zou daar de plaatselijke heer Aldo - let op de fantasierijke etymologische benadering van ‘Oudenburg’ - bekeerd hebben en die zou hem