Bourgondisch tafelen in de voedingsgeschiedenis der Nederlanden
Eddy Stols
Onder het uithangbord ‘Het Hof van Bourgondië’ of ‘In 't Bourgondisch Kruis’ leek in menige Vlaamse stad wel altijd een of ander gasthof de belofte in te houden van een rijkelijk verzorgde keuken. De uitdagende overvloed aan tafelgenoegens in Vlaanderen wordt ietwat afgunstig als een ‘Bourgondisch trekje’ bestempeld en vergoelijkt door de Noorderburen, bij wie het calvinisme vooral eenvoud en zuinigheid in de voeding aangekweekt of terug in ere hersteld had. Pas was de Tweede Wereldoorlog voorbij of heel wat Vlamingen gebruikten hun eerste benzinebons om naar Bourgondië te rijden of om tenminste daar op een meer zuidwaartse reis langs de ‘Nationale 6’ etappe te maken voor een heerlijk en gul overgoten festijn. Vliegt een bekende Vlaamse krant niet jaarlijks een groep trouwe lezers naar het gastronomisch paradijs van Paul Bocuse, weliswaar al iets bezuiden de eigenlijke Bourgogne-streek. En zo kan men vele aanwijzingen vinden dat Bourgondië en Vlaanderen onder elkaar nauwe en blijvende banden gelegd hebben op het terrein van de gastronomie.
Het mag als een gemeenplaats gelden dat de Bourgondische hertogen een voorname rol speelden in de opbloei van de tafelcultuur in de Nederlanden. Terecht heeft Léo Moulin, een pionier in de studie van die gastronomie, gewaarschuwd dat de inbreng van de grote abdijen en kloosters zo mogelijk nog groter en inventiever was. Ik zou eraan toevoegen dat zeker ook de scheepslieden en de kooplui in de tijd van de grote ontdekkingen een essentiële bijdrage leverden bij het opentrekken van de horizonten in het keukenbedrijf. Dat de verfijning en verinnerlijking daarvan echter vooral te danken zijn aan vrouwen, kon men al leren van de zeventiende-eeuwse Mexicaanse non en dichteres Sor Juana Inés de la Cruz, die precies in de keuken hun enige filosofie of denkoefening situeerde.
Wel hebben de Bourgondische hertogen als geen ander het tafelgebeuren als een instrument van machtsvertoon en sociale disciplinering ontwikkeld en er het meest tijd en middelen aan besteed. Al gauw stonden maandelijks meerdere feestmalen op de agenda en daarbij zaten vaak tientallen genodigden aan, soms drie of meer tafels vol. Ze voorafbeeldden zowat de politieke diners van vandaag, hoewel ze blijkbaar aan die bevoorrechten meer genot verschaften. Ze boden alleszins de geschikte gelegenheid om buitenlandse gasten en mogelijke bondgenoten onder de indruk te brengen of te verwennen. Meteen hield de plaatsing aan tafel van de eigen adel en vooraanstaanden een duiding in van hun rang en invloed, terwijl de opgelegde tafelmanieren een stilzwijgende onderwerping vergden. Dit open tafelritueel had wel iets weg van een religieuze concelebratie en contrasteerde met de doenwijze van latere vorsten, die zoals de Aartshertogen Albrecht en Isabella zich vaker voor hun eetmaal in hun vertrekken terugtrokken of zoals Lodewijk XIV alleen, zij het dan nog in het openbaar, hun maaltijden namen of nog zoals Lodewijk XV meer intieme dineetjes in select vrouwelijk gezelschap op prijs stelden.
Bij die Bourgondische feestmalen werden doorgaans drie ‘metz’ of ‘platz’ hetzij gangen opgediend, die elk wel uit
Detail uit een miniatuur met de voorstelling van de maand januari door de gebroeders van Limburg, van omstreeks 1409. Het geeft ons een beeld van een maaltijd aan het hof. Chantilly, Musée Condé.
meerdere verschillende schotels bestonden. Bij de eerste gang vond men meer en meer allerlei pasteien en ‘potages’ of gekookte, gestoofde en in saus bereide gerechten, terwijl de tweede enkele stukken eenvoudig gebraad op het voorplan bracht en de derde zowat als een toemaatje of nagerecht kon fungeren. Daarnaast werden ‘entremetz’ of tussendoortjes op tafel gezet, die vaak meer kijkgenot dan echt voedsel boden. Dat schouwspel bestond op zijn minst uit kunstig bewerkte zoutvaten, een tafelschip, waarin soms etensresten bestemd als aalmoes neergelegd werden, en ook nog uit waterkannen en ander vaatwerk in edelmetaal, waarvan een deel op de buffetkasten te pronk stond.
De omslachtige bediening werd toevertrouwd aan edellieden, de ‘gentilshommes de la bouche’, soms wel 25 in aantal zoals bij Karel V. Ook de aankoop, het proeven en zelfs de bereiding van sausen stonden op naam van hovelingen, hoewel het werk in feite grotendeels zoniet uitsluitend door tientallen dienstknechten gepresteerd werd. Karel V had niet minder dan 18 keukenpieten in dienst. Rekent men daar nog de muzikanten, die vaak de feestmalen opluisterden, en andere diensten erbij, dan blijkt dat de hofhouding enkele honderden mensen op de been bracht. Ze mobiliseerde bovendien ook nog een heel toeleveringsbedrijf en vormde aldus een kleine economie op zichzelf. Naast het hertogelijk paleis in Brussel werd overigens een dierenpark aangelegd dat tegelijkertijd als neerhof en als jachtreserve diende.