de abdij van Cluny enkel verantwoording zou verschuldigd zijn aan de H. Stoel. Door de onmacht van de tiende-eeuwse pausen betekende dit in de praktijk de volkomen onafhankelijkheid van Cluny. Later, in de elfde eeuw, toen het pausdom zich ontwikkelde tot een leidend instituut van de westerse kerk, leverde het Cluny een bijzondere positie op, als een soort bevoorrechte partner in de grote kerkhervorming.
De benedictijnse observantie kreeg in Cluny ook een eigen tint. Een voorbeeld van de gestrengheid waarmee de regel werd toegepast is de grote nadruk die in Cluny werd gelegd op de stilte. Wanneer Cluny-abten elders de Cluny-observantie introduceerden, was hun eerste maatregel vaak het herstellen van de stilte. Een andere in het oog springende Cluny-eigen-schap was de grote aandacht die besteed werd aan de liturgie. De monniken hielden zich niet alleen strikt aan de door de regel opgelegde getijden, maar vulden elke gebedsdienst aan met extra lezingen, gebeden en gezangen, verdubbelden het aantal conventsmissen, organiseerden regelmatig uitgebreide processies, enz. Bijna al hun tijd en energie ging naar de liturgie. Bernardus van Clairvaux verweet de Cluniacenzers later ondermeer dat ze de door de regel opgelegde handenarbeid verwaarloosden. Maar daar kon tegenover aangevoerd worden dat het bijna continue, uit volle borst reciteren en zingen op zichzelf een fysiek zware karwei was. Ook al baadde de liturgie in Cluny in een luxueuze sfeer, met schitterend kerkmobilier in een verbluffende architectuur, toch bleef de observantie streng en veeleisend.
Een groot verschil tussen de Vlaamse situatie en de Bourgondische lag ten slotte in de organisatie. De Vlaamse abdijen waren in de tiende eeuw weliswaar op initiatief van de graaf allemaal op de zelfde benedictijnse leest geschoeid, maar elke abdij behield zijn volledige onafhankelijkheid. Cluny daarentegen streefde ernaar om de door haar hervormde of nieuw
Kerkwijding in Cluny, 12de eeuw. Parijs, Bibliothèque Nationale (foto: Parijs, Bibliothèque Nationale).
gestichte kloosters in een hiërarchische structuur onder te brengen. De reeds vroeger bestaande, maar door Cluny hervormde abdijen, erkenden de abt van Cluny als hun overste, de ‘abbas abbatum’, de ‘de abt van de abten’. Nieuwe abten werden bij voorkeur in Cluny zelf gerecruteerd en legden hun eed af in handen van de abt van Cluny. Die kon later ook de abdijen visiteren om na te gaan of de observantie voldoende werd nageleefd. De talrijke nieuwe stichtingen vanuit Cluny kregen slechts het statuut van priorij en stonden rechtstreeks onder het abbatiaat van de abt van Cluny.
Cluny kende succes. In de tiende en de elfde eeuw groeide het aantal filialen en door Cluny hervormde abdijen spectaculair. Aan het eind van de 11de eeuw waren het er al ongeveer 300, verspreid over de hele toenmalige christelijke wereld. Merkwaardig genoeg vormde het graafschap Vlaanderen toen nog een blinde vlek op de Cluny-kaart. Dit is deels te verklaren door de eigen hervormingen die de Vlaamse abdijen hadden meegemaakt, eerst die van Gerard van Brogne in het midden van de 10de eeuw, later die van Richard van Saint-Vanne in het begin van de 11de eeuw. Elke hervorming betrof een terugkeer naar de strikte observantie van de regel. Maar na het wegebben van het enthousiasme van de eerste generatie hervormers, vervielen de monniken opnieuw in hun oude laksheid. Zo verging het ook de Sint-Bertijnsabdij. Toen de daar grootgebrachte monnik Lambert in 1095 abt werd, ging het niet goed met de abdij. Haar bezittingen waren zo slecht beheerd dat er nog maar een kleine schare monniken kon onderhouden worden en die leefden er een allesbehalve gedisciplineerd monnikenleven. Lambert wilde daar verandering in brengen en toen een interne aanpak van de problemen geen vruchten afwierp, deed hij een beroep op Cluny. Hoe dat allemaal in zijn werk ging staat summier verhaald in de ‘Gesta abbatum Sithiensium’, een geschiedenis van de abdij van Sint-Bertijns, ongeveer 30 jaar na de feiten opgetekend door de toenmalige abt Simon. Wat er gebeurde, kan op basis van Simons relaas als volgt samengevat worden. Abt Lambert, die wist dat de rigide Cluny-aanpak op grote weerstand zou stuiten bij zijn monniken, startte in het grootste geheim onderhandelingen. De belangrijkste partner bij deze onderhandelingen was Clementia, de gravin van Vlaanderen. Haar echtgenoot, graaf Robrecht II, was op kruistocht en zij behartigde zijn belangen. Die waren niet klein. Sint-Bertijns was voor de Vlaamse graven wat Saint-Denis was voor de Franse koningen: dé vorstelijke abdij bij
uitstek, deel van het grafelijk patrimonium. De grafelijke voorouders lagen er begraven. Het was dan ook ondenkbaar dat dit grafelijk bezit kon vervreemd worden door een incorporatie bij Cluny, zonder dat de graaf hiervoor zijn toestemming gaf. De grafelijke familie leek bereid een deel van haar macht over de abdij af te staan in ruil voor een betere garantie voor het zieleheil van haar leden. Die bereidwilligheid was er vermoedelijk vooral bij gravin Clementia, die zelf een Bourgondische was. Zij was de dochter van graaf Willem van Bourgondië en onderhield met het land van Cluny voldoende contacten om een belangrijke rol te spelen in de onderhandelingen. Abt Lambert onderhan-