| |
| |
| |
De musea in Leuven
Het museum Vander Kelen-Mertens Een museum in beweging
Lutgarde Bessemans
Het museum Vander Kelen-Mertens, de naam alleen al roept een geschiedenis, een verhaal op van een rijke burgerfamilie, bals met ruisende zijden jurken, van kunstverzamelaars... Als ik je bovendien vertel dat de hertog van Alva hier in 1567 enkele dagen op bezoek kwam, vooraleer hij in Brussel het bewind in handen nam, weet je dat het verhaal teruggaat tot de 16de eeuw. Het museum in Leuven is immers niet zomaar een stedelijk museum, integendeel het heeft een rijk en boeiend verleden dat nog steeds een duidelijke stempel drukt op de huidige instelling.
Het Museum is gehuisvest in het vroeger College van Savoye. Dit College werd in 1551 gesticht door Eustachius Chapuys (ca. 1500-1556), ambassadeur van keizer Karel V bij Hendrik VIII in Engeland. In het midden van de 16de eeuw liet Chapuys in het Penninckstraatje (nu Savoyestraat) in Leuven een prachtig renaissancecollege optrekken. Het bestond uit drie gebouwen, waarvan het deel aan de straat gelegen, met de kapel, de refter, de bibliotheek en het dormitorium wellicht het mooiste was. Een 18de-eeuwse tekening toont de pracht en de grootte van dit gebouw. Het werd helaas in de jaren '20 afgebroken. Enkel het presidentenhuis is blijven staan.
Het College was opgericht voor 25 à 30 arme studenten uit de Savoye, de geboortestreek van Chapuys. Zij werden eerst opgeleid in een door hem eveneens gesticht middelbaar college in zijn geboortestad Annecy, vooraleer zij in Leuven werden toegelaten. Vooral de studie van de theologie, de filosofie en de beide rechten, waarin Chapuys zelf doctor was, kregen de voorkeur. Het College werd in 1650 en in 1757
De monumentale gang (foto P. Laes).
verbouwd en aan de veranderde mode en behoeften aangepast. De beschermde toegangspoort herinnert aan dit 17de-eeuwse veranderingswerk.
In 1797 werd het College geconfisceerd door de Fransen. Op dat moment was het College reed geheel leeg. François Joseph Lemonnier, een gezondheidsofficier uit Brussel koopt het College. Hij deelt het op en verhuurt kamers aan handelaars en andere particulieren die er korte tijd kwamen wonen. In 1846 verkochten zijn kinderen de eigendom, toen beschreven als een mooie grote eigendom met grote huizen, waarin verschillende mooie plaatsen en salons op de beneden- en bovenverdieping, met aan- en bijhorigheden, gelegen in een grote tuin. Charles Geerts, beeldhouwer afkomstig uit Antwerpen, was de koper. Geerts was leraar aan de Leuvense academie en leidde een bloeiend atelier in dit college.
In 1858 kochten Leopold Vander Kelen (1863-1895) en zijn echtgenote Marie Mertens het College. Zij woonden voordien in de Tiensestraat waar zij een wijn- en likeurhandel dreven. Deze handel werd uiteraard overgebracht naar de Savoyestraat met name naar de bijgebouwen en de ruime kelders van het college. Deze kelders werden daarom verder uitgediept en voorzien van rekken. Het echtpaar Vander Kelen betrok met de kinderen Leon en Victor de presidentenwoning.
Zoals het in de 19de eeuw de rijke burgerij met intellectuele interesse betaamde, hadden ook de Vander Kelens een overdaad van luxe en kunst in huis. Leopold was immers met een rijke vrouw gehuwd, had de bloeiende handel van zijn schoonvader overgenomen en was van 1872 tot 1895 burgemeester van Leuven. Hij had dus zowel de aspiraties als de middelen om zich onder de artistieke en intellectuele elite te scharen. Hij trad daarom ook op als mecenas voor talrijke kunstenaars zoals Constantin Meunier, Jef Lambeaux, A. Wiertz en G. Van Aise. Het interieur van zijn woning werd geheel door de kunst in beslag genomen, meer nog, het was er zelfs helemaal op afgestemd. Leopold Vander Kelen had in zijn huis stijlkamers laten inrichten die uiting moesten geven aan zijn goede smaak, zijn liefde voor de schone kunsten. De stijlkamers vormden het decor voor de talrijke eigentijdse kunstwerken die hij verzamelde. Als onderlegde 19de-eeuwse kunstverzamelaar beschikte hij over een traditionele Vlaamse renaissance-kamer, Louis-stijlenkamers en een neogotische kamer. De harmonie van deze verscheiden stijlen kwam volkomen overeen met de toenmalige opvatting over de verschillende stijlperiodes in de kunst.
Het is deze woning met al de bijhorende eigendommen die in 1917 door Victor Vander Kelen geschonken werd aan de stad, mits er een museum in gehuisvest werd dat de naam Museum Vander Kelen-Mertens moest dragen. De naam van het museum moest op het fronton van de ingangspoort gegraveerd worden en minstens éénmaal per week moesten de inwoners het gratis kunnen bezoeken. De leerlingen van de academie mochten gratis binnen.
Het stadsmuseum bestond ondertussen al sedert 1823 op de 2de verdieping van het stadhuis. De collectie bestond uit een samenraapsel van allerlei voorwerpen, schilderijen en beel- | |
| |
den. Zo waren er een 14de-eeuwse gotische Maria met Kind, afkomstig uit de oude ontvangerij van het stadhuis, een hoofd van de reuzinnenpop Magera die was meegedragen in de Ommegang van 1681 en een Gouden Sleutel geschonken door Karel VI aan het einde van de Spaanse Successieoorlog (1710), een 17de-eeuws zilveren inktstel van de stadsmagistraat, het originele torenontwerp van de Sint-Pieterskerk van de hand van Jan Metsys (1505-1507). Al deze stukken waren in de loop der eeuwen in het stadhuis terecht gekomen en er als het ware per ongeluk bewaard gebleven.
Een ander deel, een vrij belangrijk deel overigens, vormden de schilderijen die tijdens de Franse Revolutie in stadsbezit kwamen. Tijdens de periode van de Franse Overheersing (1795-1815) werden de kunstwerken die waren opgeëist bij de opheffing van de ambachten en gilden, en bij de sluiting van de vele kerken, kloosters en universitaire colleges in lokale en departementale kunstdepots samengebracht. De belangrijkste stukken moesten via Brussel overgemaakt worden naar het Musée Central in Parijs. (Hieruit is het huidige Musée du Louvre gegroeid).
Leuven werd aangewezen als kunstdepot voor de kantons Leuven, Tienen, Diest, Zoutleeuw en voor de kunstwerken uit de kloosters van Nethen, Florival en 's Hertogendaal en van de abdijen van La Ramée en Averbode. Slechts een deel van de in Leuven bijeengebrachte werken werd naar Brussel en Parijs overgebracht. Enkele belangrijke kunstwerken bleven in Leuven, zoals bijvoorbeeld de 14de-eeuwse Piëta uit de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-Ginderbuiten in Leuven, de panelen van Michiel Coxie en de H. Drievuldigheid van Rogier Vander Weyden.
In 1823 werd deze vrij omvangrijke verzameling onder de naam Museum voor Schilderijen opgericht. In 1854 werd stadsarchivaris Edouard Van Even (1821-1905) als verantwoordelijke aangesteld. Alhoewel hij niet de titel had, mogen we hem - in alle betekenissen - de eerste conservator van de stad Leuven noemen. Het is deze man die het museum op de tweede verdieping van het stadhuis karakter gaf en bij een nog beperkte laag van de bevolking de interesse voor het stedelijk kunst- en historisch patrimonium wekte. Door zijn persoonlijke interesse voor de geschiedenis van de stad en zijn grote archiefkennis, was hij in staat om het Museum voor Schilderijen uit te bouwen tot een historisch stadsmuseum. Hij hechtte immers zeer veel belang aan de historische objecten en documenten die de waardevolle kunstwerken konden toelichten. Door deze aanvullingen verviervoudigde hij spoedig het aantal stukken in de verzameling. In deze periode verwierf het museum ook een belangrijke verzameling dankzij Leon Gauchez, die in 1900 het testament van zijn familie, raadslid Joseph-Benoit Willems uitvoerde. Hierdoor kwamen werken van moderne Franse kunstenaars zoals L. Cabat, C. Roqueplan, P. Marilhat en belangrijke 17de-eeuwse schilderijen van o.m. P. de Vos, J. Wolffaerts en het ‘Allegorisch gevecht tussen de vis- en de vleeseters’ in museumbezit. E. Van Even begon met de inventarisering en onderzocht ook de herkomst en de historische waarde van de collectie. Eén van zijn vondsten
Het renaissance-salon (foto E. Dewaersegger).
was de oorspronkelijke opdracht van het Broederschap van het H. Sacrament aan Dirk Bouts voor de schildering van het Laatste Avondmaal. Door dit document kon het werk onomstotelijk aan de meester worden toegeschreven.
Na de dood in 1905 van deze historicus, werd Victor Demunter (1857-1939) als conservator aangesteld. Hij was eveneens een markante figuur. Komend uit de Leuvense bourgeoisie - zijn broer Felix was bovendien een tijd schepen voor schone kunsten - en directeur van de Nationale Bank in Leuven was hij bovendien gehuwd met Louise Rops, nicht van Félicien. Hij was een zeer groot kunstliefhebber en verzamelde een enorme verzameling schilderijen, beelden, meubelen, zilver, porselein, textiel, enz. Ook de stedelijke verzameling werd door hem met grote zorg behandeld en uitgebreid. Hij voerde een formule in om de verzameling uit te breiden met in bruikleen aan het museum afgestane werken. De toenmalige Commissie van Openbare Onderstand en de Belgische Staat waren de eersten die hieraan meewerkten. Hij adviseerde bovendien de aankopen van de in 1930 opgerichte Vrienden van het Museum. Zij kochten belangrijke werken o.m. van de gebroeders Van Leemputten, I. Verheyden, J. Maswiens en Fr. Courtens. Wat Demunter op die manier samenbracht, maakte de ter beschikking gestelde zalen van het stadhuis te klein.
De schenking van het hotel Vander Kelen en de daarbijhorende voorwaarde om er een museum in te maken, kwam toevallig op het goede moment. Of was het wellicht geen toevalligheid, maar een goed georkestreerd samenspel? Van Even en Demunter hebben elkaar zonder enige twijfel gekend. Of ze vrienden waren, ze hadden beslist niet dezelfde geloofsovertuiging, is niet gekend. Maar een feit blijft dat ze alle drie zeer sterk begaan waren met de kunst in Leuven, zowel oude als moderne, zowel religieuze als burgerlijke kunst. En ze hadden alle drie een belangrijke kunstverzameling die uiteindelijk
| |
| |
Laatgotische Sint-Anna-ten-Drieën (foto P. Laes).
door hun zorgvuldige intenties in stadsbezit gekomen zijn. Vander Kelen stelde zijn verzameling veilig door de voorwaarde gesteld in de schenking van zijn woonhuis. E. Van Even schonk zijn rijke kunst-historische verzameling via zijn ongehuwde zusters Eugenia en Maria aan Victor Demunter. Want bij zijn overlijden was het lot van het museum nog niet veilig gesteld. Als ambtenaar kende hij de stadspolitiek en aldus ook het niet bindend karakter van het museum op de tweede verdieping van het stadhuis. V. Demunter op zijn beurt beheerde nochtans ook de stedelijke collectie, maar schonk zijn enorme kunstverzameling pas bij testament, toen hij dus volledig zeker was van de bestendigheid van het museum, dank zij de schenking van Vander Kelen. Deze schenking was, en is nog steeds, enorm belangrijk.
De verhuis van de kunstwerken van het stadhuis naar de Savoyestraat had plaats onder leiding van V. Demunter in 1920. Zoals uit de catalogus van 1927 blijkt, werd het herenhuis zonder enige moeite gevuld met de stedelijke verzameling. Uit deze eerste en volledige lijst van 740 stuks kunnen we reeds de rijkdom en diversiteit van de verzameling aflezen. Al vlug bleek deze nieuwe behuizing te klein voor de collectie die nog gestadig groeide (de persoonlijke verzameling van Van Even en Demunter was hieraan zelfs nog niet toegevoegd). Om aan dit plaatsgebrek tegemoet te komen werd in de periode 1927-1928 een nieuwe vleugel met verdieping gebouwd, op de plaats waar eens de magazijnen stonden, en dit dank zij de inspanningen van conservator Demunter, die zelf het leeuwedeel van de kosten op zich nam. In de jaren 1930-1937 werd het gebouw volledig dichtgebouwd met museumzalen. Het graspleintje tussen het huis en de erachter liggende magazijnen verdween. Enkel aan de straatzijde en naast het museum richting Vander Kelenstraat bleef de tuin bewaard. Maar ook de collectie bleef groeien. De moderne kunstwerken werden aangevuld met het legaat van de vroegere stadssecretaris August Van Ermen. Hij schonk werk van o.m. J. Lambeaux, C. Meunier, E. Laermans, J. Smits, A. Carte, J. de Bruycker, J. Ensor en A. Rassenfosse. Demunter richtte hiervoor een eigen zaal in. Deze schenking gaf ook de aanzet tot een reeks kunstenaarstentoonstellingen en -monografieën. Dit was o.m. het geval voor C. Meunier en J. Hodru. Pieter-Joseph Verhaghen, hofschilder van keizerin Maria-Theresia in Wenen, was eveneens met verschillende kunstwerken in het museum aanwezig en kreeg door Demunter een lijvige monografie, een boek dat nog steeds als een basiswerk van deze belangrijke Rubens-epigoon beschouwd wordt.
Dat het stadsmuseum Victor Demunter nauw aan het hart lag, blijkt niet alleen uit de jaren van vrijwillige goede zorgen. Bij zijn dood kreeg het museum de belangrijkste schenking uit zijn geschiedenis. Het legaat was zeer omvangrijk en divers. Vooreerst behelsde het de kunstverzameling van Edouard Van Even, met 48 gotische beelden, voornamelijk uit de 14de tot de 16de eeuw, 45 stukken edelsmeedwerk van vooral Leuvense makelij; een zeer belangrijke brandglasverzameling en verscheidene schilderijen, tekeningen en schetsen van P.J. Verhaghen. Ook meubilair, glaswerk, koper, 16de-eeuws
| |
| |
tin, porselein en een waardevolle verzameling 18de-eeuwse Oostenrijkse medailles behoorden tot deze verzameling. De eigen collectie van Demunter was veel omvangrijker. In tegenstelling tot Van Even verzamelde hij niet enkel om het Leuvens-historisch belang, maar ook en vooral om de kunstwaarde. Zijn verzameling schilderijen omvat o.m. een Q. Metsys, C. de Vos, Fr. Francken II, J. de Momper, Th. Van Loon en G. de Crayer. De 75 sculpturen zijn op het eerste gezicht niet zo indrukwekkend omdat ze zowel anonieme 16de-eeuwse laat-gotische beelden als 17de-eeuwse sculpturen en werk van zijn jeugdvriend, de neogotische kunstenaar Frantz Vermeylen bevat. Maar het uitzonderlijk aspect van de collectie Demunter ligt in het domein van de ‘sier- of decoratieve kunsten’. De keramiekverzameling biedt een overzicht van de produktie Japans en Chinees export porselein en mooi Brussels porselein, terwijl de collectie Delftse faience 's lands tweede belangrijkste verzameling is. Demunter was ook een gerenommeerd numismaat. Samen met de stukken uit de erfenis van Van Even, bouwde hij een munt- en penningkabinet uit van nationaal belang. Maar ook het verzamelde meubilair, dat geselecteerd was op basis van kwaliteit en uniciteit, behoort tot de pronkstukken van het museum. Voorts is er een degelijke collectie burgerlijk zilver, gebruiksglas, koper, tin, maar er zijn ook haardplaten, muziekinstrumenten, modeaccessoires, zakhorloges, enz. die een meer dan behoorlijk beeld geven van de cultuur in de 17de en vooral in de 18de-eeuw.
Paul Vanden Plas (1903-1967), jarenlang Demunters adjunct, volgde hem op. Tijdens WO II bracht hij de verzameling in veiligheid in de kluizen van de Nationale Bank, herstelde het door de bombardementen sterk beschadigd museum en verhuisde en exposeerde het rijke legaat Demunter. Nochtans was zijn grote liefde en specialiteit de grafische kunsten. Door zijn stimulerende invloed was reeds in 1930 een prentenkabinet in het museum ondergebracht. De verzameling telde toen slechts 1100 oude en moderne werken. Zowel A. Houbraken, Ch. Cochin, A. de Saint-Aubin, J. Ensor, Giele, een ex-libriscollectie en 600 zichten op Leuven en Brussel waren aanwezig. Sedertdien groeide onder Vanden Plas zijn impuls de collectie zeer sterk aan. Vijf jaar later bevatte het kabinet 16.000 prenten, sedertdien is er niet meer geteld. Naast de 16de-eeuw zijn vooral de 17de- en de 18de-eeuwse grafiek uit Frankrijk en de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden goed vertegenwoordigd.
Tot zover werd de voornamelijk burgerlijke kunst in het burgerlijk milieu van dit herenhuis, verruimd met museumzalen, tentoongesteld. De religieuze schilderijen en beelden werden hiertussen zo verspreid en hun karakter viel hierdoor niet op. Jan Crab, de opvolger van P. Vanden Plas sedert 1962, bracht hierin een zeer grote verandering. Hij doorbrak de traditie totaal.
Hij ontdeed het museum van zijn herenhuiskarakter om de drempel voor het grote publiek te verlagen. In de jaren 1960-1968 moderniseerde hij het museum. De salons werden verborgen achter verlaagde plafonds, juten wanden met erin uitgespaarde vitrines. Het daglicht werd totaal verbannen. Een nieuwe verdieping werd aan het gebouw toegevoegd. Hier richtte hij de museumreserves in. Zij golden toen als het ideale model voor de Belgische museumwereld. De bruikleenpolitiek van Demunter zette J. Crab met zeer veel succes voort. Het werd de basis voor de collectie-uitbreiding en het liet hem toe om een heel andere tentoonstellingspolitiek te voeren. Door de veranderde opvatting over het kerkinterieur na het Tweede Vaticaans Concilie, verloren talrijke religieuze kunstwerken uit kerken, kapellen en kloosters daar hun bestaansrecht. Crab kon ze zonder veel problemen in bruikleen nemen. Ook het kunstpatrimonium van het O.C.M.W. werd nu bijna volledig afgestaan. De beelden- en schilderijencollectie uit de 15de en 16de eeuw werd door deze formule zeer sterk uitgebreid, evenals de collectie glasramen, religieus textiel en zilver. Het Leuvens Museum werd beroemd om zijn rijke verzameling laat-gotische beelden. De talrijke tentoonstellingen die samen met de K.U. Leuven werden gerealiseerd en vooral Leuvense historische thema's met religieuze inslag belichtten, brachten heel wat publiek en middelen met zich mee. Maar tegelijkertijd verloor het museum zijn specifieke eigenschappen die het onderscheidde van het doorsnee stedelijk historisch museum.
Vanaf 1988 begon men met het corrigeren van deze spijtige situatie. In het kader van de herwaardering van de eigen waardevolle kunstcollectie en de unieke geschiedenis van het gebouw en het ontstaan van het museum, werden toen de restauratiewerken van het herenhuis aangevat. De 19de-eeuwse stijlkamers van Leopold Vander Kelen werden van hun valse muren, verlaagde plafonds en zwart geschilderde
Japans porseleinen bord in Wanli-stijl (foto E. Dewaersegger).
| |
| |
vensters en gemolureerde plafonds bevrijd. In 1992 was het werk op de benedenverdieping voltooid.
Sindsdien kom je als bezoeker binnen via een monumentale classicistische gang met in de nissen de beelden en bustes van de hand van een voormalige bewoner van dit monument, de beeldhouwer Charles Geerts. De ontvangstruimte was eertijds de beste kamer van het herenhuis. Hier stond de fontein Leda en de zwaan van Jef Lambeaux. Bij grote feesten spoot de fontein wijn, afkomstig uit de eronder liggende wijnkelders. Nu hangen er de groten van het museum: de portretten van Leopold Vander Kelen en zijn vrouw Marie Mertens, Eduard Van Even en conservator Victor Demunter. Deze 19de-eeuwse zaal in bruin en groen heeft ook een interessante plafondbeschildering. In twee medaillons worden hier de schone kunsten geëvoceerd. Het schetst duidelijk het artistiek engagement van de familie Vander Kelen.
De volgende zaal is een barokke salon. De lambrizering en de monumentale deuren zijn geschilderd in imitatie mahoniewortelhout. De versiering boven de deuren draagt een cartouche met de letters V en M (Vander Kelen en Mertens). Het salon is voorgesteld als een 17de-eeuwse zitkamer met barok en neobarok meubilair zoals het Antwerps kunstkabinet, een consoletafel met marmer inlegwerk, een pedaalharp, een pendule, religieuze en kunstvoorwerpen zoals een zilveren inktstel, vuursteenpistolen en porselein. Een jachtstilleven en andere stillevens, een genrestuk en een kerkbinnenzicht zijn enkele van de schilderijen die de muren decoreren.
Het volgende salon is een renaissance-kamer met een plafond met eiken balken, een grote hoge marmeren haard en goudleder-behang tegen de wanden. De bolpoottafel is gedekt en het Italiaans buffet met inlegwerk is het bekijken waard. Boven de ‘Rubensstoelen’ hangen schilderijen van J. De Momper en Jan Breughel I bijgenaamd de fluwelen.
Het rococosalon nodigt uit tot een diner met kaarslicht. De zacht gele en watergroene tinten roepen de frivole sfeer van de tweede helft van de 18de eeuw op. De portret-schilderijen van Madame de Malvoisin, een nichtje van Madame de Pompadour, en een paar Oostenrijkse officieren hangen boven zwaar vergulde, zwierige consoletafels. Heel wat strakker gaat het er aan toe in het gele Louis XVI-salon, waar gecanneleerde rechte poten de toon van het meubilair aanvoeren. De portretten van Pieter-Joseph Verhaghen en F. Jacquin versieren deze speelkamer.
Vanuit deze kamer bereik je zowel de grote 19de-eeuwse zaal als de traphal die naar de archeologische afdeling leidt.
De rode muren van de 19de-eeuwse zaal zijn van boven tot onder behangen met schilderijen in zwaar vergulde lijsten uit vorige eeuw... Cabat, Marilhat, Coosemans, Courtens, Maswiens,... landschappen, stadszichten, historiestukken, portretten en oriëntaalse schilderijen. De open ruimte in het midden is gevuld met sculpturen van de grote meesters in de beeldhouwkunst waarin het museum zo rijk is: C. Meunier, J. Minne, J.H. Cuypers en natuurlijk J. Lambeaux met o.m. de fontein Leda en de zwaan.
Vanuit de reeds vermelde traphal kun je de enorme kelders van het voormalig College van Savoye bereiken. De wijnrekken van Vander Kelen zijn afgebroken en hebben plaats gemaakt voor de archeologische verzameling. Het zijn artefacten, gevonden in Leuven of omgeving, daterend uit de prehistorie tot ca. 1500. Als je wilt weten hoe de mensen leefden en woonden, wat en hoe ze aten, wat ze droegen, wat er met de doden gebeurde, dan is een bezoekje aan deze kelders aangewezen. Het opmerkelijke stuk, op de graven, één van de Merovinger en het graf van prof. Hellens (16de-eeuw) na, is de 14de-eeuwse mozaïekvloer van de zogenaamde Joodse synagoge in Leuven.
Omdat we steeds de beste stukken uit onze rijke en zeer diverse verzameling willen tonen en de ontstaansgeschiedenis van onze instelling willen respecteren, tonen we uiteraard ook religieuze kunst. Chronologisch geschikt op de eerste verdieping vind je er de H. Drievuldigheid van Rogier Vander Weyden, een Bewening van Quinten Metsys, de beroemde Kalenderwijzerplaat, werk van Pieter Coecke Van Aalst, Ambrosius Francken en Michiel Coxie. Een strenge selectie werd gemaakt in de laatgotische sculpturen. Een greep hieruit: Madonna met Kind, Sint-Anna-ten-Drieën, Christus op de Koude Steen en het Antwerps retabel.
Op dezelfde verdieping vind je ten slotte nog een sterk gelimiteerde expositie van twee uiterst belangrijke deelcollecties; de gebrandschilderde glasramen en de keramiekverzameling met zowel Oosters als Europees porselein, faience en faience-fine. In de toekomst zal hierin wel een grote verandering komen. Ook deze etage zal gerestaureerd worden. Twee salons en museumzalen zullen in hun oorspronkelijke staat gerestaureerd worden, dus zonder juten wanden en dichtgemaakte vensters en zullen het decor vormen voor nog meer toegepaste kunsten. De brandglasverzameling krijgt een restauratiebehandeling en wordt dan in een nieuwe en uitgebreide opstelling gepresenteerd. De keramiekverzameling zal eveneens sterk uitgebreid worden met een zeer belangrijke en grote gift. Uiteraard zullen we dan nog meer dan ooit geplaagd worden door plaatsgebrek, maar oplossingen hiervoor zijn in het verschiet. In de aanpalende panden komt binnen een paar jaar ruimte vrij. Het vroeger gebouw van de artes-faculteit van de universiteit zal een museale bestemming krijgen evenals een gedeelte van het voormalig universitair Ivo-college.
Stedelijk museum Vander Kelen-Mertens
Savoyestraat 6 - 3000 Leuven
Tel.: 016/22.69.06
Openingsuren: van dinsdag tot en met zaterdag: van 10 tot 17 uur zon- en feestdagen: van 14 tot 17 uur
| |
| |
| |
Het Museum voor Religieuze Kunst Een museum in de steigers
Lutgarde Bessemans
Waar kan een Museum voor Religieuze Kunst beter gehuisvest zijn dan in een kerk? De Leuvense Sint-Pieterscollegiaal, gelegen recht tegenover het stadhuis bood hiervoor de ideale huisvesting. De gotische kerk werd gebouwd in de 15de eeuw. Rond 1425 werd het werk toevertrouwd aan Sulpitius van Vorst, die tegelijkertijd ook aan het Leuvens stadhuis werkte. Na zijn dood in 1439 zette Jan Keldermans II het werk voort. In 1445 werd hij opgevolgd door Mathieu de Layens, en Joost Metsys, broer van de bekende schilder, ontwierp in 1505 het torencomplex. Kortom aan dit zandstenen monument in Brabantse hooggotiek werd zo'n 100 jaar gebouwd. Enkel de torens zijn nooit afgeraakt. Door de slechte ondergrond en de slechte funderingen stortten de bouwsels, die 170 m (!) hoog moesten worden, steeds weer in. Dit belette niet dat de kerk de begraafplaats werd van de hertogen van Brabant. De graven van Hendrik I († 1235), zijn vrouw Machteld († 1210) en zijn dochter Maria († 1260) kun je nu nog in de kooromgang bewonderen.
Deze hoofdkerk van Leuven was een zeer rijk bedehuis, volgestouwd met kunstwerken, zoals het 17de-eeuws schilderij van Wolfgang De Smet, Kerkbinnenzicht van Sint-Pieter, bewaard in het Museum Vander Kelen-Mertens, toont. Elk plekje werd benut; al de kapellen en al de pilaren waren vol gehangen met religieuze kunstwerken en devotievoorwerpen. De universiteit en haar verschillende faculteiten, al de gilden en ambachten en talrijke verenigingen hadden hier hun altaar. Zo was er ook de broederschap van het H. Sacrament, die in 1464 aan Dirk Bouts de opdracht gaf om het Laatste Avondmaal te schilderen. Eerder had deze bekende schilder al de Marteling van Erasmus voor hen geschilderd. Deze twee belangrijke werken zijn de reden voor de grote toeristenstroom in de kerk. Omdat de kerkfabriek deze publieksdruk niet aankon, verzochten zij om stadshulp.
In 1980 werd dan het Museum voor Religieuze Kunst in het koor geopend. Basisstukken waren de twee werken van Bouts, aangevuld met talrijke kerkschatten. Maar nadat de westtorens volledig gerestaureerd waren, vingen in de zomer van 1994 de restauratiewerken van het koor aan. Heel het museum moest ontmanteld worden. Voor de belangrijkste kunstwerken werd een nieuwe lokatie in de kerk gezocht. In de zuiderzijbeuk kregen de twee Boutsen en de Edelheeretriptiek (een eigentijdse kopie van de Kruisafneming van Van der Weyden) elk een afzonderlijke kapel. De Carolus Borromeuskapel, die hierbij aansluit, wordt nu gebruikt als een beperkte schatkamer. Een prachtige Sint-Anna-ten-Drieën en de miraculeuze Christuskop zijn hier geëxposeerd, evenals een paar voorbeelden van o.m. 15de-eeuws Leuvens zilver. Boven het stenen kantwerk van het 15de-eeuws koordoksaal hangt het prachtige triomfkruis van Jan Borreman. De koorbanken van twee Brusselse 15de-eeuwse beeldhouwers zijn tot nog toe nog te bewonderen, evenals de schilderijen van Joost Van der Baren,
De nieuwe kapellen voor de D. Boutsen in de Sint-Pieterskapel
(foto E. Dewaersegger).
de H. Ivo en de Marteling van de H. Dorothea en de drie zijpanelen van Leuvens bekendste maniërist uit de 16de-eeuw: Jan Van Rillaer. Binnen een drietal jaren, wanneer het restauratiewerk verder gevorderd is, zullen deze werken helaas ook aan het oog onttrokken worden.
De volledige voltooiing van de restauratiewerkzaamheden, zowel binnen als buiten, zowel koor als viering als schip wordt verwacht binnen 20 jaar. Als alles vlot verloopt.
Ongetwijfeld zal dan een volledig nieuw museum voor religieuze kunst uit de grond rijzen. Tot dan zal het museum in de steigers staan.
Stedelijk Museum voor Religieuze Kunst
Sint-Pieterskerk Grote Markt - 3000 Leuven
Tel.: 016/22.69.06
Openingsuren: van dinsdag tot en met zaterdag: van 10 tot 12 uur en van 14 tot 17 uur zon- en feestdagen: van 14 tot 17 uur
maandag: 10-12 uur en 14-17 uur (van 15/3 tot 15/10)
| |
Vlaams Filmmuseum en -Archief
Mark Meekers
Het Vlaams Filmmuseum en -Archief neemt een uitgesproken eigen plaats in het huis van de zevende kunst in, naast het Provinciaal Museum van Antwerpen, dat zich toelegt op de evolutie van de fotografie en het Belgisch Filmmuseum in Brussel, dat Belgische en buitenlandse films archiveert.
In Leuven ligt het accent op de Vlaamse en de Nederlandse
| |
| |
Decor De Witte 1934 (foto Vlaams Filmmuseum)
filmcultuur. Ook amateurfilms en documentaires worden er niet vergeten, omdat ze waardevol historisch documentatiemateriaal kunnen aanbrengen.
| |
Even terugspoelen
In 1983 organiseerde de Heverlese Filmgroep een manifestatie ‘90 Jaar Filmgeschiedenis’. Allerlei toestellen uit de privécollecties van de leden werden getoond en dit overzicht werd verlevendigd met filmprojecties. Het succes was zo eclatant dat het Leuvense stadsbestuur inging op het voorstel om de tentoonstelling permanent te maken en het Huis der Vlaamse Leergangen ter beschikking stelde (1987). Sedert 1992 kreeg de verzameling een ruimere behuizing in de ontruimde lokalen van de kunstacademie. Met de hulp van (onbetaalde) sympathisanten werd de inrichting ter hand genomen.
| |
Uit de oude doos
In het archief worden 2239 filmtitels bewaard (meer dan 10.000 spoelen), die door producenten, distributeurs, particulieren en amateurs in bewaring gegeven zijn. Het is spijtig dat de eerste Vlaamse speelfilm ‘Verdwaalde Zielen’ uit 1927 niet voorhanden is, maar de tweede prent ‘Leentje van de zee’ (1928) is present. Onze eerste tekenfilm, kort na Wereldoorlog II door Bob Demoor gerealiseerd en de eerste kleurenprent van Vlaamse bodem ‘De schat van de zeerover’ (1968), een jeugdfilm van Jef Nijs, zijn er eveneens. Een groot deel van de films kan op TV-monitor bekeken worden.
De bibliotheek omvat ongeveer 909 werken en een schat aan draaiboeken, scenario's, affiches, persknipsels en foto's. Ze staat ter beschikking van studenten, pers, radio en TV.
| |
Klap
Het museum bestaat uit twee zalen en een ruime gang, waar aan de hand van apparaten de evolutie van het medium getoond wordt. Zowel professionele apparatuur als toestellen van amateurcineasten staan er opgesteld. Op dit ogenblik omvat de collectie 537 stuks. Ze groeit nog elke dag aan door schenkingen, aankopen en soms zelfs door een gelukkige graai tussen het huisvuil.
In de eerste zaal is de blikvanger een in scène gezette episode uit de film ‘De Witte’ uit 1934 van Jefke Bruyninckx, waarvoor Edith Kiel het draaiboek schreef. Voor de nostalgici is er de montagetafel te bewonderen waaraan Rudy Reusens talrijke BRT-programma's zoals ‘Echo’ en avontuurlijke jeugdfeuilletons aan elkaar lijmde.
In zaal twee wordt een overzicht van de filmgeschiedenis geboden in woord en apparaat. Het begint bij de Laterna magica, met een heerlijke collectie lantaarnplaatjes en de eerste pogingen om het beeld in beweging te krijgen. Even na Kerstmis 1895 hielden de gebroeders Lumière hun eerste bioscoopvoorstelling met hun beroemde cinématographe van het 35 mm-formaat. Het succes leidde tot een heuse filmindustrie. Heel wat nieuwe modellen kwamen sindsdien op de markt. Al deze ‘great oldies’ tot en met de huidige videocamera's staan voor ons te kijk.
| |
Tickets please
Scholen en verenigingen kunnen op afspraak een geleid bezoek brengen aan het museum. Er is een project rond film opgezet, waarin verschillende taken voor de leerlingen zijn verwerkt. De expositie is didactisch opgevat, een druk op de knop en de ‘ombres chinoises’ beginnen te dansen. Het geheel is overzichtelijk ingedeeld en verlevendigd met een montagekamer in werking, een gereconstrueerd projectiezaaltje voor lantaarnplaatjes, een kopieerkamer en een projectiecabine. Met het televisiemateriaal kunnen de leerlingen binnen het gebouw een eigen werkstukje maken. Na een welgedaan bezoek hoort het als dessert een zelfgekozen film uit het archief te bekijken.
| |
De goldrush
Het museum kent een groeiend bezoekersaantal dat oploopt naar de 5000. De jaarlijkse uitreiking van de ‘Leuvense Fonskes’ aan mensen die zich op filmgebied verdienstelijk hebben gemaakt (Stijn Coninckx, Bert Haanstra, Robbe De Herdt e.a.) draagt bij tot de popularisering. Personeelstekort wordt voelbaar en er is een degelijke opslagruimte met aangepaste acclimatisatie nodig. De Vlaamse Gemeenschap en de Provincie Vlaams-Brabant zouden meer het belang van dit museum moeten inzien, waar een stuk van het Vlaams cultuurpatrimonium met overtuiging en enthousiasme bewaard en bekend gemaakt wordt.
Vlaams Filmmuseum en -Archief
Leopold Vander Kelenstraat 30 - 3000 Leuven
Tel.: 016/22.69.06
Toegankelijk elke woensdag van 9 tot 12 u. en van 13 tot 20 u. Elke woensdag zijn er filmvertoningen om 14 en 20 u. Geleide bezoeken op afspraak.
| |
| |
| |
Provinciemuseum P. Van Humbeeck-M. Piron
Mark Meekers
Aan de rand van de ring rond Leuven, in een onverwachte oase van rust, duikt nauwelijks zichtbaar de ‘Witte Villa’ op van het Provinciemuseum P. Van Humbeeck - M. Piron. Langs afgelegen grasvelden, berken, beuken en een waterbassin kom je aan het eigenlijke museum, dat bestaat uit drie zalen, die trapsgewijs de helling afdalen. Het milde licht, het groen en de vergezichten op de stad zorgen voor de serene sfeer om kunst op je te laten inwerken. De uitspraak van Jacob Smits in een brief aan de stichters: ‘De kunst is religieuzer dan de godsdienst. De kunst domineert alle godsdiensten’, is hier in glas en baksteen in de jaren zestig omgezet.
| |
Er was eens...
Pierre Van Humbeeck (1891-1964) en Maria Piron (1888-1969) waren een schildersechtpaar dat aan de Academie voor Schone Kunsten in Brussel studeerde. Als leermeesters hadden ze o.a. Jean Delville (schildersklas) en Emile Fabry (tekenklas). Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontmoetten ze elkaar als brancardiers en huwden. In het Sint-Jorisdal aan de Mechelsevest 108 in Leuven bouwden ze een art-deco-villa met ruim atelier. In de jaren dertig trokken ze een steenworp verderop een nieuwe, sobere ‘moderne’ villa op. Na de dood van haar man richtte Maria Piron met steun van het provinciebestuur een museum op volgens de plannen van architect V.G. Martiny. Ze organiseerde er meerdere tentoonstellingen en maakte uiteindelijk haar nalatenschap over aan de provincie. Op die manier kon hun oeuvre bewaard blijven voor de komende generaties en konden ze het Grote Licht dat hen altijd geïnspireerd had doorgeven.
| |
De witte villa
De sfeer van de woning werd intact gelaten: je komt als het ware op bezoek bij het kunstenaarsechtpaar. Een selectie van een twintigtal werken uit de duizenden olieverfschilderijen, tekeningen en pastels, toont hun talent.
Pierre Van Humbeeck profileert zich hoofdzakelijk als portrettist die niet alleen fysiek nauwkeurig een gezicht weergeeft, maar ook het karakter van de persoon sprekend laat uitkomen. Tijdens het interbellum ondergaat hij de invloed van de Latemse school en van de donkere tinten van Permeke. Krachtig beeldt hij de bonkige figuren uit van vissers en boeren en maakt harde afbeeldingen van door de oorlog ‘getekende’ mensen.
Na het Tweede Oorlogsgeweld licht zijn palet op en wordt hij de schilder van het innerlijke licht. Hij maakt gesublimeerde kinderhoofdjes, die met hun blauwe ogen een hemelse onschuld uitstralen. Hiermee drukt hij zijn verlangen naar eeuwig leven uit op een verfijnde wijze, zonder in kitscherige zoetigheid te ontaarden.
Maria Piron maakte aanvankelijk feilloos gegraveerde en getekende portretten, o.a. van Kardinaal Mercier, de industrieel Ernest Solvay en de componist Edgard Tinel. Ten gevolge van een oogziekte schakelde zij over op minder minutieus werk. Zij maakte pastels op grauw papier en begon in olieverf te werken. In deze doeken bereikt zij haar maturiteit. In tegenstelling tot haar man, is zij niet geboeid door de menselijke figuur, maar gaat haar voorkeur uit naar Brabantse en Ardense landschappen, dorpsgezichten, die ze in sonore tonen uitstrijkt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd vooral Leuven in de verf gezet. Enkele prachtige doeken van de stad onder de sneeuw en van het begijnhof illustreren dat.
In het Ardense dorpje Bonnerue trachtte zij het innerlijk bezielende licht weer te geven in het dorpsgezicht, de kruisweg of de kerk. Ook voor haar is religie een bestendige bron van inspiratie. Uit haar kerkinterieurs en haar O.-L.-Vrouwebeelden blijkt dat schilderen voor haar een middel was ‘om de geesteskracht van God via mensen zichtbaar te maken.’
Beide kunstenaars voelden zich een instrument in Gods hand: ‘De christelijke kunstenaar doet een oproep op de tegenwoordigheid van het eeuwige, gebonden aan de Eeuwige.’
In het museum hangt nog de sfeer van de spiritualiteit, die de katholieke intelligentsia uit de jaren dertig en veertig kenmerkte (Kardinaal Van Roey, burggraaf Poullet, Pierre Nothomb, pater Braun, Mgr. Dondeyne, professor Dewaelens, Gabriel Marcel e.a.). Hier ontstonden ‘Les Conférences Catholiques de Louvain’, die een pleiade van internationale figuren naar de universiteitsstad brachten. Eminente intellectuelen kwamen hier spreken, bewust van de nood in de wereld aan ‘kunst en levensschoonheid’.
Voor wie de lawaaierige buitenwereld kan laten bezinken is deze bezieling nog een fluisterende bron.
Pierre Van Humbeeck: ‘Klaaglied’ Olieverf, 79 × 98 cm, 1925 - 1927.
| |
| |
Er wordt een videotape gepland, die de film vertoont, die destijds in opdracht van de Provincie over het leven van beide kunstenaars gerealiseerd werd. Om het schoolbezoek aan te wakkeren zal een educatief programma worden samengesteld, waarin het werk van de kunstenaars in een ruimer perspectief wordt geplaatst, zodat het als introductie in de kunstervaring kan dienen. Tijdens één tentoonstellingsperiode per jaar zal een bijzonder aspect uit hun werk nader belicht worden.
Geheel in de geest van de kunstenaars is de Witte Villa geen gesloten cenakel, maar een ontmoetingscentrum dat gedurende de weekdagen de functie van socio-cultureel centrum vervult. Er worden cursussen gegeven en allerhande seminaries vinden er plaats. Men wil ook gedurende een aantal weekends niet-commerciële activiteiten promoten zoals poëzie, klassieke kamermuziek en ballet.
| |
Van textielkunst tot artistieke trampoline
Via een keurig onderhouden tuin dalen wij af naar de drie zalen die voorbehouden zijn aan wisselende tentoonstellingen. Ze liggen aan weerszijde van een centrale gang. De harmonie van het gebouw, de goed bekeken verlichting en de enkele meubelen uit de nalatenschap van het kunstenaarsechtpaar zorgen voor een ongedwongen, intieme sfeer. Een selectiecommissie schift uit de aanvragen diegene die kwalitatief bijdragen tot de verdere ontplooiing van het museum. Naast kunstenaars met nationale en internationale bekendheid (bv. Marcel Broodthaers, dada-poëet van het absurde en een bevlogen Panamarenko), wil men ook beginnend talent de mogelijkheid bieden om naar buiten te treden. Niet enkel schilderkunst komt aan bod, maar ook toegepaste kunsten zoals textiel of keramiek met de tentoonstelling ‘12 Vlaamse Keramisten/12 Noordnederlandse Keramisten’, waarmee men zelfs de grenzen tot in het Nederlandse Heerenveen verlegt.
Jaarlijks zijn er een elftal actuele kunstmanifestaties gepland.
| |
Toekomstgericht
De conservator is een gelukkig man. Waar het ‘vroeger’ allemaal vrijwilligerswerk was, beschikt hij nu over een goed op elkaar ingestelde ploeg van vier medewerkers: zaalwachters, poetsvrouw en een opsteller, die echter wegens detachering bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken verstek moet laten gaan. Door de talrijke nevenactiviteiten, het aanmoedigen van schoolbezoek en de succesvolle exposities van actuele kunst krijgt het museum hoe langer hoe meer verdiende bekendheid. De samenwerking met verenigingen en instellingen, die op het gebied van kunst en kunstbeoefening actief zijn, groeit. Wie eens een kijkje is komen nemen, komt beslist terug. Het aantal bezoekers steeg in 1993 tot 6000, dat is een gemiddelde opkomst van 600 personen per tentoonstelling. Sommige uitschieters zoals pop art-grafiek en de plaatselijk gerenommeerde surrealist Pol Mariën brachten het respectievelijk tot 1300 en 1200 geïnteresseerden.
Het aantal gebruikers van de Witte Villa, die indirect kunst consumeerden liep op tot 17.000. Met een ‘omzet’ van 23.000 bezoekers betekent dit dat de provincie Brabant per jaar per cultureel-geïnteresseerde ongeveer 80 BEF subsidieert. In vergelijking met soortgelijke instellingen lijkt dit een ridicuul bedrag.
Een andere rem op de creativiteit is de rigide structuur, waarin het onmogelijk is om sponsoring aan te trekken. Een versoepeling zoals die voor de nationale musea doorgevoerd is, zou wenselijk zijn. De oprichting van een dienst kunstpromotie Vlaams-Brabant dringt zich dan ook op.
Van het bestuur van de nieuwe provincie Vlaams-Brabant (toch de derde grootste gouw van Vlaanderen) verwacht men begeestering en een consequent cultureel beleid. Op deze wijze zal men ten volle tegemoet kunnen komen aan de verzuchting, die Jozef Muls formuleerde in een brief aan de Van Humbeecks: ‘het is goed van tijd tot tijd geconfronteerd te worden met het publiek, dat bevestigt de innerlijke rijkdom van de kunstenaars...’
Provinciemuseum Van Humbeeck-Piron
Mechelsevest 108 - 3000 Leuven
Tel.: 016/22.28.93
Het museum is elke dag toegankelijk (behalve dinsdag) van 10 tot 18 u.
Rondleidingen zijn mogelijk op aanvraag.
| |
Het Nationaal Scoutsmuseum
Mark Meekers
Onder de toren van Sint-Geertrui, op een binnenplein, omzoomd met een collage van pseudo-historische gevels, op enkele stappen van het centrum, heeft het Nationaal Scoutsmuseum een gedroomde ligging. Door de omvang en de kwaliteit van zijn verzameling moet het voor geen enkele gelijkaardige collectie in Europa onderdoen. Het neemt het verleden van de Franstalige en de Vlaamse scoutsbeweging onder zijn vleugels, maar vergeet niet buiten het eigen ‘nest’ naar de wereld te kijken. Zowel de katholieke als de pluralistische scouting, de welpen, de zeehondjes, de schippers en de scheepsjongens, de gidsen en de jins komen aan bod in deze geordende versie van Kiplings ‘Jungle Book’.
| |
Enkele stappen terug
In 1969 vierden de Leuvense scouts ‘50 jaar scouting in Oost-Brabant’. Om de padvinderssfeer van weleer op te roepen brachten ze hun schatten mee en zetten een tentoonstelling op. R. Quintens opperde het idee voor een museum en Ch. Leribaux, G. Marant en E. Carleer sloegen aan het verzamelen. Meermaals verhuisden ze de collectie tot ze uiteindelijk hun stalletje van Bethlehem vonden. De hemel kwam hen ter hulp want na de rellen rond Leuven-Vlaams ('68) en de splitsing van de universiteit trokken de Franstalige zusters Augustinessen zuidwaarts. Een herdenkingsoorkonde uit
| |
| |
Binnenzicht Nationaal Scoutsmuseum, Leuven
1990 herinnert aan het twintigjarig bestaan, dat extra in het brons werd gezet met de onthulling van een borstbeeld van Baden-Powell.
| |
Aantreden
Voorbij het kerkportaal ligt een ontvangstruimte: drempelvrees is ongekend, er hangt de ongedwongen sfeer van een jeugdlokaal. Melancholie wordt uitgestald in vitrinekastjes en is te koop in de shop. Bij koffie of biertje kan je nakaarten of je voorbereiden op een bezoek aan de bibliotheek, het archief en het eigenlijke museum. Archief en bibliotheek zijn het heiligdom van J. Joosen. Er zijn 4000 boeken en tijdschriften geborgen, die geregeld door studenten geconsulteerd worden. Handschriften en documenten geven een origineel beeld van de bronnen en de brede uitstroming van de scoutsbeweging. Aalmoezenier Deneuter, M. Coppieters, M. Vanhaegendoren brachten documenten binnen, zelfs papierslagen en huisvuilophalingen hielpen hierbij. Het loont de moeite even naar het gedecoreerde dak van de tentoonstellingsruimte te blikken. Het is afkomstig van een Antwerps jezuïetenklooster. Na de Tweede Wereldoorlog werd de huidige kapel gepast eronder gebouwd. Twee lange rijen vlaggen wuiven de collectie in haar tientallen vitrinekoepels toe. Vanop de plaats van het hoogaltaar beschermt Baden-Powell met zijn blik de 80.000 voorwerpen die er te kijk liggen.
De ereplaats komt toe aan de Lord-stichter, die vanaf 1907 in Engeland met de jongensbeweging startte en aan zijn zuster, afgelost door zijn echtgenote Lady Olave, die de ‘girl guides’ op de been brachten. De historiek van de Belgische scouting wordt geëvoceerd met kentekens en badges en respecteert de eigenheid van elke ideologische richting. Al wat van verre of nabij door een scout aangeraakt werd is hier te vinden: eretekens (o.a. een ‘zilveren wolf’ voor een verdienstelijk Belgisch medewerker van het eerste uur), riemen, dasringen, affiches, bustes, beelden in goud en chocolade. Technieken zoals sjorren, houthakken of kaartlezen, en idealen, zoals dienstbaarheid en loyaliteit worden te kijk gezet. De wereldomvattende broederlijkheid is geïllustreerd met herinneringen aan de jamborees. In een galerietje van ‘illustereren’, die ooit met kwastjes aan de kousen liepen, zetten Koning Boudewijn, Bob Davidse, Hergé en Willy Vandersteen hun beste beentje voor. Paspoppen in welpenkledij van de jaren '30 en met buitenlandse uniformen, brengen het verleden op ademen na tot leven.
| |
Voorwaarts mars!
De verantwoordelijken zijn gelukkig met de interesse van zo'n 4000 bezoekers per jaar. Op een zondagmiddag komen er een honderdtal mensen langs. Het gastenboek verklikt ons dat ze niet enkel uit de buurlanden komen, maar ook uit Spanje, Italië, Chili, Canada en Argentinië. Een wat ruimere subsidiëring dringt zich op wil men de collectie verder kunnen uitbreiden, de presentatie moderniseren en het groeiend aantal bezoekers opvangen. Enkele scheuren in het gebouw dreigen, meer bedreigender is het gebrek aan zekerheid van huisvesting. Het belangrijkste probleem is echter de generatiekloof, die een moeilijke aflossing van de wacht door jonge krachten meebrengt.
Nationaal Scoutsmuseum
Voormalige abdij Sint-Geertrui
Halfmaartstraat 5 - 3000 Leuven
Toegankelijk vanaf 15 mei tot eind oktober. Elke zondag van 14 tot 18 u. Bezoeken op afspraak en eventuele rondleidingen zijn mogelijk (tel. 016/25.72.70). De toegang is gratis.
|
|