Het Herman Teirlinck-huis in Beersel
Vlaanderens vijfde literaire museum
Luc Decorte
Toen Herman Teirlinck (o Sint-Jans-Molenbeek, 1879) op 4 februari 1967 overleed, had hij ruim dertig jaar in Beersel gewoond, in een kleine villa op de zogenaamde Uwenberg. Beersel ligt in het land van de Pajotten, tussen Dender en Zenne, op zowat tien km ten zuiden van de hoofdstad. Het roze huis met roze daken (ill. 1, de muren zijn thans in het wit geschilderd) had Teirlinck er, ofschoon niet met eigen middelen, zelf, omstreeks 1936, naar zijn inzicht en smaak laten bouwen. Grond en huis bleven nl. zijn leven lang het eigendom van het kunstminnende echtpaar Hess-de Lilez, maar ‘the grand old man’ van het Vlaamse, culturele leven - na de dood van August Vermeylen in 1945 was hij dat steeds meer - mocht er gratis toeven (op aardse bezittingen was Teirlinck niet danig gesteld).
Na de dood van Teirlinck werd de villa elf jaar lang verhuurd aan diverse personen die met de schrijver van Maria Speermalie (1940) en Rolande met de bles (1944) geen band hadden. In 1979, honderd jaar na de geboorte van de veelzijdige auteur, kocht de gemeente Beersel het pand aan met de bedoeling er een toeristisch-cultureel oord van te maken. Op die manier zou het Herman Teirlinck-huis het vijfde literaire museum in Vlaanderen worden - na die gewijd aan de nagedachtenis van Guido Gezelle in Brugge, Felix Timmermans in Lier, Ernest Claes in Scherpenheuvel-Zichem en Stijn Streuvels in Anzegem-Ingooigem. Van de inboedel van Teirlinck was evenwel niets overgebleven, alleen het gebouw was authentiek. Een werkgroep toog zorgvuldig speurend aan het werk en zie, voorwerpen, documenten, boeken, foto's, brieven - in alle windrichtingen verspreid - vonden hun weg terug naar de groene vallei in het Bruegeliaanse landschap waar Teirlinck zo intens van aarde, lucht en water had genoten: zijn huis op de Uwenberg nr. 14.
Op 23 mei 1981 werden het huis en de tuin, die door het gemeentebestuur geheel opgefrist en zo goed mogelijk in hun
Het huis op de Uwenberg nr. 14 in Beersel, waar Herman Teirlinck van 1936 tot aan zijn dood in 1967 woonde, thans: Herman Teirlinck-huis met een toepasselijk vers van Anton van Wilderode uit De overoever (1981):
‘Noteboom’: ‘De roffel weet ik nog wanneer het grote waaien van middernacht tegen mijn oren begon en duurde, ogen toegesloten
en adem op, het dak onafgebroken belegerd met rumoer van ronde noten die rinkelden en zwegen in de goten.’
vroegere toestand hersteld waren - ‘nog zie ik de bloemen, halmen, grassen staan in een zo helder, eigenaardig licht’- als permanent Herman Teirlinck-museum voor het publiek toegankelijk verklaard. Twee kamers hangen in toonkasten (ill. 3) een beeld op van Teirlincks bezigheden en betekenis: een gedeelte van zijn boekenverzameling, familiefoto's en herinneringen aan vriendschappen (ook met ‘hoogwaardigheidsbekleders’), brieven aan mensen uit de streek, een borstbeeld, ontwerpen voor boekbanden in art deco en voor vlaggen, tekeningen, eerste (en latere) drukken van zijn boeken, medailles, diploma's en eretekens - vier keer werd hem een eredoctoraat verleend, met name door de universiteiten van Brussel (1938), Amsterdam (1947), Luik (1954) en Gent (1956) -, zijn strohoed, zijn schouwklok, zijn fototoestel en verrekijker, zijn Alpenstok.
Twee andere vertrekken zijn tot galerie omgebouwd en functioneren sinds jaren als expositie- en ev. verkoopsruimte voor tijdelijke tentoonstellingen, een opzet die volkomen past in de geest van het huis (met zijn boven- en benedentuin) en zijn voorname bewoner. De geestelijke vader van Mijnheer J.B. Serjanszoon, orator didacticus (1908) en Het ivoren aapje (1909) schreef immers niet alleen een indrukwekkend, gevarieerd oeuvre bij elkaar - gedichten, verhalen en romans, toneel, essays -, op vele manieren heeft hij ook de kunst en cultuur gestimuleerd, met een modern woord: gepromoot. Teirlinck werkte sinds 1898 mee aan het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’, hij was mede-oprichter van ‘Vlaanderen’ (1903-1907), leider van ‘Vandaag’ (1929-1930) en van 1946 tot 1967 directeur van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’. Buitendien was hij correspondent (1906-1911) van ‘Het Handelsblad’, leraar (1925-1938) aan de ‘Academie voor Schone Kunsten’ in Antwerpen, leraar (vanaf 1928) aan en directeur (1938-1951) van de ‘Nationale Hogere School voor Bouw- en Sierkunsten’ in Brussel. In 1946 stichtte hij de ‘Studio van het